HR 15 oktober 1996, NJ 1997/199 m.nt tH.
HR, 27-03-2018, nr. 16/05383
ECLI:NL:HR:2018:454
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-03-2018
- Zaaknummer
16/05383
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:454, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑03‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:242
ECLI:NL:PHR:2018:242, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:454
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑03‑2018
Partij(en)
27 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/05383
NA/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 28 oktober 2016, nummer 23/002430-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2018.
Conclusie 06‑02‑2018
Nr. 16/05383 Zitting: 6 februari 2018 | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 28 oktober 2016 voor 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, en 2 subsidiair: poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. Voorts heeft het hof de vordering van een benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Verdachte heeft cassatieberoep doen instellen en mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het voorgestelde middel bestrijdt de veroordeling voor feit 2 subsidiair. Volgens het middel is uit de bewijsmiddelen af te leiden dat de bestuurder van de BMW er alles aan gelegen was om aan de politie te ontkomen en ervan uitging dat de bestuurder van de politieauto wel zou uitwijken. Het voorwaardelijk opzet op een frontale botsing en zwaar lichamelijk letsel voor anderen is niet aannemelijk, gelet ook op de risico's voor de bestuurder van de BMW zelve.
3.2. Als feit 2 subsidiair is bewezenverklaard dat:
"hij op 16 juni 2013 te Amstelveen als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto, type BMW, kenteken [AA-00-AA], kleur zwart), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om ambtenaren, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent van de Nationale politie, eenheid Amsterdam) en [verbalisant 2] (surveillant van de Nationale politie, eenheid Amsterdam), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met hoge snelheid in tegengestelde rijrichting is afgereden op het herkenbare politievoertuig waarin die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich bevonden, waardoor die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een uitwijkende stuurbeweging moesten maken en hard moesten remmen, teneinde een frontale botsing te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3. Het hof heeft in zijn arrest de volgende overwegingen opgetekend:
"Uit het voorgaande volgt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat het de verdachte is geweest die op 16 juni 2013 de betreffende BMW heeft bestuurd en zich aldus heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Met betrekking tot het onder 2 primair tenlastegelegde is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat nu niet vast staat met welke snelheid de verdachte heeft gereden, niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de beide verbalisanten in het leven heeft geroepen, zodat de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Wel is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte - het zonder vaart te verminderen en zonder uit te wijken bewust afsturen op een hem tegemoetkomend herkenbaar politievoertuig – de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij de beide verbalisanten in het leven heeft geroepen en dat de verdachte die kans, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen, ook heeft aanvaard. Het hof acht de onder 2 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen."
3.4. Bewijsmiddel 5 houdt de verklaring in van de bestuurder van de politieauto waarop verdachte volgens het hof is ingereden. Deze verklaring heeft de volgende inhoud:
"Op 16 juni 2013 bevond ik mij samen met mijn collega [verbalisant 2] op het politiebureau. Aldaar kregen wij de opdracht te gaan naar de [a-straat 1] te Amstelveen. Ik trad op als bestuurder van ons dienstvoertuig dat als zodanig herkenbaar is. Wij hoorden over de portofoon dat er door een collega geschoten zou zijn op de verdachten, waarop ik de zwaailichten en de sirenes heb aangezet van ons voertuig. Wij sloegen de straat [a-straat] te Amstelveen in. De weg waar wij op reden bestaat uit één rijbaan met daarop twee rijstroken met een onderbroken streep in het midden, welke de rijbaan verdeelt in twee rijstroken. Ter hoogte van de kruising Bouwerij met de Pletterij zag ik uit tegenovergestelde richting een zwarte BMW 6 serie met zeer hoge snelheid in onze richting rijden. Ik zag dat de zwarte BMW ons zeer snel naderde en dat de BMW kennelijk opzettelijk op de voor hem linker rijstrook ging rijden en dus op onze rijstrook en in onze richting reed. Ik zag dat de BMW afweek van een rechte lijn en stuurde in de richting van waar wij reden, op onze rijstrook. Ik schat dat wij reden met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur. Ik zag aan het rijgedrag van de zwarte BMW dat het de bestuurder er alles aan gelegen was om weg te komen. Ik zag de BMW met onverminderde snelheid steeds dichterbij komen. Ik zag dat de afstand tussen ons dienstvoertuig en de BMW ongelofelijk snel kleiner werd. Ik kreeg het gevoel dat de BMW er vanuit ging dat wij wel zouden uitwijken en hij dus kennelijk en opzettelijk het risico van een aanrijding, met alle gevolgen van dien, op de koop toe nam.
Ik heb een noodstop en uitwijkmanoeuvre naar links kunnen inzetten, waardoor de BMW ons op een haar na miste. Ik zag dat de BMW, met onverminderde snelheid en zonder van zijn lijn uit te wijken, zijn weg vervolgde richting de Spinnerij. Tijdens de noodstop van ons voertuig werd de ABS geactiveerd, de remsporen op het wegdek waren zichtbaar en onderbroken. Langs de rijbaan van de Bouwerij waren ter plaatse betonnen paaltjes op het trottoir, hierdoor werd onze vrije ruimte op de rijbaan zeer beperkt voor een uitwijkmanoeuvre en noodstop. Alles ging zo snel, tussen het eerste moment van waarnemen van de BMW tot de uitwijkmanoeuvre zal ongeveer 2 à 3 seconden hebben gezeten. Als wij met ons opvallende politiesurveillance voertuig alsmede de BMW in dezelfde richting op dezelfde rijstrook waar wij beiden toen op reden door zouden zijn gereden, dan zou een frontale aanrijding hebben plaatsgevonden. Ik voelde mij zodanig bedreigd door het rijgedrag van de BMW dat ik dacht dat dit verkeerd af had kunnen lopen en er een zeer zware aanrijding plaats had kunnen hebben."
De verklaring van de andere verbalisant die zich in de politieauto bevindt is opgenomen als bewijsmiddel 6 en bevestigt de verklaring van de bestuurder.
3.5. In het Porsche-arrest overwoog de Hoge Raad:
“5.4. In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, dient de rechter evenwel in zijn oordeel te betrekken dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.”1.
Maar in die zaak had de bestuurder van de Porsche eerder al een aantal keren een inhaalmanoeuvre afgebroken, kennelijk om een botsing te vermijden. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het opzet op levensberoving tegen die achtergrond nadere motivering behoefde.2.
3.6. Maar wanneer zulke contra-indicaties ontbreken en het gedrag van een bestuurder naar uiterlijke verschijningsvorm ervan blijk geeft dat de bestuurder het er op aan wil laten komen, omdat hij bijvoorbeeld koste wat kost aan de politie wil ontkomen, ligt het mijns inziens anders. Illustratief lijkt mij HR 15 januari 2008, NJ 2008, 609 m.nt. Mevis, waarin verdachte ervoor is veroordeeld dat hij om een verbalisant zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een personenauto in de nacht met gedoofde lichten met vermeerderende snelheid en terwijl hij gas bleef geven op die verbalisant is ingereden. Als bewijsmiddel was onder meer een verklaring van verdachte gebruikt, inhoudende dat de politieagent vrijwel midden op de weg stond, dat verdachte zonder licht reed en dat hij gelet op zijn snelheid en de manier waarop hij reed die agent omver had kunnen rijden. Verdachte zegt niet te zijn gestopt maar is gas blijven geven tot hij vlakbij de agent was en is toen naar links is uitgeweken omdat hij de agent niet wilde raken. de Hoge Raad overwoog:
"5.2. Tegen de achtergrond van 's Hofs vaststellingen - zoals vervat in de hiervoor onder 3 weergegeven bewijsmiddelen en overwegingen - geeft zijn oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de politieagent, die H bleek te zijn genaamd, zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de verklaring van de verdachte dat hij, naar links is uitgeweken omdat hij hem niet wilde raken, aangezien dit uitwijken zoals het Hof heeft vastgesteld, eerst geschiedde toen hij vlak voor H was."
Kenmerkend voor de onderhavige zaak is dat verdachte met zeer hoge snelheid de politieauto tegemoet reed en op de rijstrook ging rijden waarop de politieauto, met een snelheid van ongeveer 50 km/h, hem tegemoet kwam. De BMW week niet uit en kwam in zeer korte tijd snel dichterbij. Tussen het eerste moment van waarnemen van de BMW tot de uitwijkmanoeuvre door de politie zal ongeveer 2-3 seconden hebben gezeten. Verdachte had, zo begrijp ik uit de verklaringen van de verbalisanten, op de eigen weghelft blijvend de politieauto gewoon kunnen passeren. Doordat de bestuurder van de politieauto een noodstop en uitwijkingsmanoeuvre maakte miste de BMW de politieauto op een haar na. De uitwijkingsmogelijkheden voor de politieauto waren door de aanwezigheid van betonnen paaltjes beperkt.
Verdachte heeft niet eens een uitwijkingsmanoeuvre gemaakt naar de eigen weghelft en heeft zijn snelheid niet verminderd. Dat maakt de beantwoording van de vraag of er gesproken kan worden van voorwaardelijk opzet eenvoudiger.3.Verdachtes gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het – minstens – toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de inzittenden van de politieauto dat het, bij gebrek aan contra-indicaties, niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans om dat gevolg willens en wetens heeft aanvaard.4.
Het middel faalt.
4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑02‑2018
Zie ook HR 15 februari 2005, ECLI:NLHR:2005:AR6569, waarin aan het bewijs voor opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel volgens de HR in de weg stond dat de verdachte nog zijn best had gedaan het door hem in de tram aangestoken rotje buiten de tram tot ontploffing te laten komen.
Zie A.A. Van Dijk, Opzet, kans en keuzes, Een analyse van doodslag in het verkeer, Uitgeverij Paris: Zutphen 2017, p. 214 e.v. waarin het arrest waaruit zojuist is geciteerd uitvoerig aan de orde komt. Van Dijk is zeer kritisch op de rechtspraak over opzet op levensberoving bij het inrijden op agenten. Zie § 8.3.
HR 24 januari 2017, NJ 2017/375 m.nt. Keulen.