ABRvS, 14-03-2018, nr. 201702577/1/A3
ECLI:NL:RVS:2018:839
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-03-2018
- Zaaknummer
201702577/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:839, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑03‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JOM 2018/228
Uitspraak 14‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Op 12 maart 2015 heeft de burgemeester het pand aan de [locatie] te Schiedam, waarin de onderneming van [appellant] was gevestigd, met toepassing van spoedeisende bestuursdwang voor de duur van twee weken gesloten. De burgemeester heeft deze toepassing van bestuursdwang in een brief, verzonden op 17 maart 2015, op schrift gesteld.
201702577/1/A3.
Datum uitspraak: 14 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], gevestigd te Schiedam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2017 in zaak nr. 16/2061 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Schiedam.
Procesverloop
Op 12 maart 2015 heeft de burgemeester het pand aan de [locatie] te Schiedam, waarin de onderneming van [appellant] was gevestigd, met toepassing van spoedeisende bestuursdwang voor de duur van twee weken gesloten. De burgemeester heeft deze toepassing van bestuursdwang in een brief, verzonden op 17 maart 2015, op schrift gesteld.
Bij besluit van 26 maart 2015 heeft de burgemeester de toepassing van spoedeisende bestuursdwang voor de duur van een week verlengd.
Bij besluit van 2 april 2015 heeft de burgemeester het pand met toepassing van bestuursdwang gesloten voor de duur van zes maanden, waarvan de eerste drie maanden een algehele sluiting betreffen en de laatste drie maanden een sluiting voor het publiek.
Bij besluit van 12 februari 2016 heeft de burgemeester de daartegen door [appellant] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E. Köse, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P.F. Bijleveld, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De burgemeester heeft het pand waarin de onderneming van [appellant] was gevestigd in oktober 2014 voor de duur van drie maanden gesloten wegens de bij een controle aangetroffen onderdelen van gestolen auto's. Op 12 maart 2015 heeft opnieuw een controle in het pand plaatsgevonden, waarbij opnieuw gestolen goederen zijn aangetroffen. Voorts is daarbij in het pand een sabel aangetroffen en is geconstateerd dat geen gebruik werd gemaakt van een wettelijk verplicht opkopersregister. Gelet hierop heeft de burgemeester, na toepassing van spoedeisende bestuursdwang voor de duur van drie weken, het pand krachtens artikel 2.41a, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2013 (hierna: de APV) gesloten voor de duur van zes maanden.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de burgemeester heeft onderschreven, dat de openbare orde sluiting van het pand vereiste. Hiertoe voert hij aan dat het aantal aangetroffen onderdelen van gestolen auto's, gelet op het totale aantal in het pand aanwezige goederen, te verwaarlozen is. Voorts voert hij aan dat hij als handelaar in auto-onderdelen niet verplicht was een opkopersregister bij te houden. Verder voert hij aan dat hij wel degelijk een register bijhield van door hem gekochte goederen. Nu zijn administratie bij de controle op 12 maart 2015 in beslag is genomen, kan hij dit echter niet bewijzen. In dit kader legt hij kopieën van een aantal pagina's van het door hem bijgehouden register over, die hij nog in zijn administratie heeft aangetroffen. Ten slotte voert hij aan dat de aangetroffen sabel niet een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm) is, omdat de strafrechter dit niet heeft vastgesteld.
2.1. Artikel 2.41a, eerste lid, van de APV luidt: "De burgemeester kan, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een inrichting als bedoeld in paragraaf 3.1 of hoofdstuk 3 - of een bij dat gebouw behorend erf."
Artikel 2:66 luidt: "In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht."
Artikel 2:67, eerste lid, luidt: "De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen."
Artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: het Uitvoeringsbesluit) luidt: "De handelaren, bedoeld in artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zijn opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, metalen, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie."
Artikel 2, eerste lid, aanhef, Categorie IV, onder 2, van de Wwm luidt: "Wapens in de zin van deze wet zijn degens, zwaarden, sabels en bajonetten[…]"
2.2. De Afdeling stelt vast dat, naar ook niet in geschil is, bij de controle op 12 maart 2015 onderdelen van 85 gestolen auto's zijn aangetroffen en dat de identificatienummers van een aantal andere onderdelen onherkenbaar waren gemaakt of waren verwijderd, zodat van die onderdelen niet kon worden nagegaan of deze van diefstal afkomstig waren. De burgemeester hoefde dit niet als een te verwaarlozen aantal goederen aan te merken. De burgemeester is er voorts terecht van uitgegaan dat op [appellant] de in artikel 2:67, eerste lid, van de APV neergelegde registerplicht van toepassing was, omdat [appellant] als handelaar in gebruikte auto-onderdelen onder de in artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit bedoelde handelaren viel. Ter zitting van de Afdeling is ook vast komen te staan dat [appellant] geen gebruik maakte van het verplicht voorgeschreven opkopersregister. Zijn beroep op bewijsnood en de door hem overgelegde kopieën uit zijn administratie kunnen hem derhalve niet baten. Een sabel is gelet op artikel 2, eerste lid, Categorie IV, onder 2, van de Wwm voorts een wapen in de zin van de Wwm. Dat de strafrechter dit niet heeft vastgesteld, doet hieraan niet af. De bestuursrechter dient immers in deze procedure te beoordelen of de burgemeester dat feit terecht bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Gelet op het voorgaande mocht de burgemeester besluiten dat de openbare orde sluiting van het pand vereiste.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Polak w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018
620.