HR, 28-05-2013, nr. 11/04338
ECLI:NL:HR:2013:CA0795
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-05-2013
- Zaaknummer
11/04338
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
CA0795
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA0795, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑05‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA0795
ECLI:NL:PHR:2013:CA0795, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA0795
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑05‑2013
Inhoudsindicatie
De HR verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk o.g.v. art. 80a RO.
28 mei 2013
Strafkamer
nr. S 11/04338
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 september 2011, nummer 22/003865-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2013.
Conclusie 23‑04‑2013
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 11/04338
Mr. Aben
Zitting 23 april 2013
Standpunt c.q. conclusie inzake:
[Verdachte]
Het eerste middel bestrijdt de feitelijke grondslag op basis waarvan het hof een noodweer(exces)-verweer heeft verworpen.
Blijkens de (ongenummerde) pleitnotities overeenkomstig welke de raadsman heeft gepleit, is namens de verdachte aangevoerd dat hij in paniek heeft gestoken nadat hij door het gebruik van pepperspray weinig meer kon zien en nadat hij werd geslagen en getrapt door diverse mensen. Dat het hof dit verweer (blijkens de bespreking ervan in het aangevochten arrest) aldus heeft verstaan, acht ik derhalve geenszins onbegrijpelijk.
Thans wordt in cassatie aangevoerd dat de paniek die bij de verdachte zou hebben geleid tot de doodslag reeds het gevolg was van het enkele feit dat hij door meer mensen werd aangevallen.
Het middel miskent echter dat het hof het noodweer(exces)-verweer heeft verworpen omdat het hof een andere toedracht heeft vastgesteld, waarin de verdachte enkel verwikkeld was in een man-tegen-man-gevecht, de verdachte niet wild om zich heen heeft gestoken, maar doelgericht, en het hof deze reactie - ook binnen het bestek van noodweerexces - volstrekt disproportioneel acht.
Daarmee komt het middel op tegen een geenszins onbegrijpelijke motivering van de verwerping van een ovar-verweer.
Het tweede middel klaagt over de overschrijding van de redeljike termijn in de fase van cassatie.
De klachten kunnen worden afgedaan op de voet van artikel 80a RO.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,