Rb. Arnhem, 10-06-2009, nr. 159681
ECLI:NL:RBARN:2009:BI8323
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
10-06-2009
- Zaaknummer
159681
- LJN
BI8323
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2009:BI8323, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 10‑06‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0959
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2012:BX8850
Uitspraak 10‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Waardering getuigenbewijs in het kader van tegenbewijs. Eiseres is er niet in geslaagd het door gedaagde geleverde bewijs te ontzenuwen. Proceskostenveroordeling; de werkelijk gemaakte kosten zijn gevorderd; de rechtbank zoekt aansluiting bij de per 1-8-2008 in werking getreden indicatieterieven in IE-zaken.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 159681 / HA ZA 07-1380
Vonnis van 10 juni 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MONTIS DESIGN B.V.,
gevestigd te Dongen,
eiseres,
advocaat mr. N.D.R. Nefkens te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. MEUBELINDUSTRIE HET ANKER DRUTEN,
gevestigd te Druten,
gedaagde,
advocaat mr. M. Brainich von Brainich Felth te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Montis en Het Anker genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 27 augustus 2008, dat is gecorrigeerd op 8 september 2008
- -
het proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 januari 2009
- -
de conclusie na enquête van Het Anker, waarbij producties in het geding zijn gebracht
- -
de conclusie na enquête van Montis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank verwijst allereerst naar wat in het hiervoor genoemde tussenvonnis is overwogen en beslist. Zij blijft daarbij. In dit vonnis is Montis in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren van het behoudens dat tegenbewijs als vaststaand aangenomen feit dat partijen bij gelegenheid van de beurs in Keulen in januari 2005 hebben afgesproken dat Montis haar bezwaren tegen de Kira zou laten varen indien Het Anker de rits op de achterzijde van de Kira met 10 cm naar boven zou verlengen.
2.2.
Ter uitvoering van de bewijsopdracht heeft Montis de heer [X], advocaat, en de heer [Y], oud-werknemer van Montis, als getuigen doen horen. Het Anker heeft producties in het geding gebracht.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat Montis er niet in is geslaagd het door Het Anker geleverde bewijs te ontzenuwen. Zij onderbouwt dat als volgt.
2.4.
De verklaring van [X] is niet overtuigend. Hij heeft verklaard: “[ ] [betrokkene] gaf aan dat hij zich niet verplicht voelde om dingen aan Kira te veranderen omdat er in zijn visie geen sprake was van een grote gelijkenis. Hij wilde echter geen problemen en daarom zou hij een reeks wijzigingen doorvoeren. Hij kon nog niet zeggen welke. Dat zou hij pas kunnen zeggen na afloop van de beurs en na terugkeer in Nederland nadat hij met de productie gesproken had.” Dit lijkt niet in lijn met de tijdens de beurs gedane toezegging van het Anker om de ritssluiting op de rug van de Kira minstens 10 cm naar boven te verlengen, waarover [X] ook verklaart, en waarvoor overleg met de productie dus kennelijk niet noodzakelijk was. Desgevraagd heeft [X] hierover verklaard dat hij niet weet “wat de reden was dat er direct een toezegging is gedaan over de rits op de rugleuning en niet ook over specifieke andere aanpassingen”. [X] heeft verklaard dat er tijdens de beurs wel ook andere kenmerken aan de orde zijn geweest dan de rits middenachter. Hij verwijst daartoe naar zijn sommatiebrief, waarin volgens hem die gelijkenissen opgesomd zijn. Later tijdens het getuigenverhoor blijkt echter dat de Kira niet in de (concept)sommatiebrief vermeld is. [X] heeft ook verklaard: “Het tweede argument is dat Montis nooit zou hebben ingestemd als [ ] [betrokkene] uitsluitend de rits zou wijzigen. Ik zou dan een kort geding hebben aangespannen om te laten gelasten dat de Kira niet langer op de beurs geëxposeerd zou worden.” Als later tijdens het verhoor aan de orde komt dat de Kira – hoogstwaarschijnlijk – niet op de beurs geëxposeerd was, herinnert [X] zich niet meer welke stoelen hij gezien heeft. Hij weet dan niet meer of hij de Kira op de beurs heeft gezien en of deze daar wel stond.
2.5.
De handgeschreven aantekeningen van [X], die aan het verhoor zijn gehecht, overtuigen evenmin. Volgens [X] kan het niet anders zijn dan dat de “Kontaktaufnahme” in punt 4 slaat op de Kira in punt 3, omdat de Armada en de Twist uit punt 1 uit de handel werden genomen. Met Het Anker is de rechtbank van mening dat in dat geval niet valt niet in te zien waarom de “Kontaktaufnahme”niet in punt 3 is vermeld. Het zou even goed zo zou kunnen zijn dat de “Kontaktaufnahme” in punt 4 ziet op heel andere modellen en/of onderwerpen dan de in de eerdere punten genoemde.
2.6.
Dan resteert nog de verklaring van [Y]. Ook hij heeft verklaard dat de Kira op de beurs aanwezig was. Nadat de raadsman van Het Anker hem heeft meegedeeld dat de Kira niet op de beurs geëxposeerd was, wordt ook hij minder stellig. Hij verklaart dan dat de modellen van Het Anker vaak van naam wisselden. In haar conclusie na enquête heeft Het Anker dit uitdrukkelijk betwist, waarna Montis daar in haar conclusie na enquête niet meer op in is gegaan. Ook [Y] heeft verklaard dat Het Anker tijdens de beurs heeft toegezegd de ritssluiting minstens 10 cm naar boven te verlengen. Ook volgens hem zou er daarna in Nederland over verdere aanpassingen worden gesproken. Volgens hem betrof dat echter alleen een “intentieverklaring” van Het Anker. Er zou niet gesproken zijn over de aard en omvang van eventuele aanpassingen, en ook niet over wat de uitkomst van het overleg in Nederland zou moeten zijn. [Y] noemt nog wel “het zwarte stuk stof aan de voorzijde” van de Kira, waarvan hij aangegeven zou hebben dat Montis daar een punt van zou maken. Toen bleek dat dat “voor [ ] [betrokkene] onbespreekbaar” was, heeft hij daar “op dat moment” echter “wel genoegen mee genomen”.
2.7.
Zelfs als uit de verklaring van [Y] zou kunnen worden afgeleid dat tijdens de beurs afgesproken is dat partijen in Nederland zouden praten en dat dat het daarbij ook zou gaan over mogelijke verdere wijzigingen van de Kira, dan nog is dat niet voldoende om het bewijs te ontzenuwen dat partijen hebben afgesproken dat Montis haar bezwaren tegen de Kira zou laten varen indien Het Anker de rits op de achterzijde van de Kira zou verlengen. Uit de bovenstaande citaten volgt in dat geval dat die afspraak hooguit een heel vrijblijvend karakter had. En dat strookt dan weer met het feit dat er in Nederland geen nader overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden.
2.8.
Uit het bovenstaande volgt dat, zoals ook al in het meergenoemde tussenvonnis is overwogen, alle vorderingen van Montis moeten worden afgewezen.
2.9.
Montis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Het Anker heeft daarbij aanspraak gemaakt op de werkelijk gemaakte kosten van juridische bijstand ten bedrage van € 28.802,05 in de zin van artikel 1091h Rv. Zij heeft deze kosten onderbouwd door urenstaten en facturen te overleggen. Montis heeft de juistheid daarvan niet betwist. De rechtbank zal de door Het Anker gevorderde proceskosten dan ook toewijzen, met dien verstande dat zij daarbij aansluit bij de per 1 augustus 2008 in werking getreden indicatietarieven in IE-zaken. Voor niet eenvoudige bodemzaken liggen deze tarieven tussen € 10.000,00 en € 25.000,00. De rechtbank ziet aanleiding de door Het Anker gevorderde kosten te matigen tot dit maximum van € 25.000,00 omdat naar haar oordeel de aard en de complexiteit van het geschil niet rechtvaardigen dat meer wordt toegewezen. Daarnaast zal het door Het Anker betaalde vast recht van € 251,00 worden toegewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Montis in de proceskosten, aan de zijde van Het Anker tot op heden begroot op € 25.000,00 aan advocaatkosten en € 251,00 aan vast recht,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Koning en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2009.