Rb. Noord-Nederland, 27-06-2019, nr. 18/930003-19
ECLI:NL:RBNNE:2019:2793
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
27-06-2019
- Zaaknummer
18/930003-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2019:2793, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 27‑06‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
art. 57 Wetboek van Strafrecht; art. 287 Wetboek van Strafrecht; art. 300 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 27‑06‑2019
Inhoudsindicatie
De rechtbank acht de tenlastegelegde poging doodslag en mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Het bewezenverklaarde kan verdachte echter niet worden toegerekend, waardoor de rechtbank verdachte ter zake ontslaat van alle rechtsvervolging (OVAR). Beroep op noodweer(exces) niet gehonoreerd. De rechtbank gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de termijn van één jaar (art. 37 Sr.)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930003-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 juni 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te Vught PPC.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.E. Dekens, advocaat te Odoorn. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Koekange, gemeente De Wolden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hoofd/gezicht en/of hals/nek en/of schouder en/of borst heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Koekange, gemeente De Wolden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hoofd/gezicht en/of hals/nek en/of schouder en/of borst heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Koekange, gemeente De Wolden, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het lichaam te slaan/stompen en/of in zijn hals een (brandende) sigarettenpeuk (uit) te drukken.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft verdachte zijn broer, [slachtoffer], met een mes gestoken in zijn hoofd, hals, schouder en borst. Daarmee heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer], ook niet in voorwaardelijke zin. Voorts heeft zij aangevoerd dat het bij [slachtoffer] vastgestelde letsel niet potentieel dodelijk is geweest, waardoor verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde zou moeten worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft gehandeld uit zelfverdediging en dat sprake is van noodweer dan wel noodweerexces.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 juni 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 januari 2019, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019014117 d.d. 26 februari 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer];
3. een geneeskundige verklaring/letselrapportage op d.d. 16 januari 2019 opgemaakt en ondertekend door M.A.J. van Keulen, forensisch arts, opgenomen op pagina 117 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend haar verklaring op basis van onderzoek van [slachtoffer].
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 juni 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik mijn broer heb gestoken. Ik was bang voor mijn leven en ik moest iets pakken om hem aan te vallen. Ik zag een mes liggen en binnen een paar seconden stak ik hem. Dit was waarschijnlijk wel gericht op het hoofd. Ik weet wel dat ik hem in het hoofd stak. Ik was me bewust van wat ik deed. Ik dacht dat hij mij dood wilde maken. Daarom viel ik hem ook aan. Ik moest mijzelf verdedigen dacht ik. Toen hij me losliet uit de nekklem zat hij op de bank. Ik wist niet wat hij toen van plan was. Ik dacht dat hij me dood wilde maken, en ik moest eerder zijn. Ik dacht niet helder na. Ik heb wel gezegd dat hij dood moest toen ik hem stak met het mes, maar ik was mezelf niet op dat moment.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 januari 2019, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019014117 d.d. 26 februari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
[verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte] kwam vervolgens met mijn telefoon naar de deur en deed deze open. Ik wilde langs [verdachte] naar binnen om mijn spullen te pakken. [verdachte] begon mij te duwen en te slaan. Dit slaan en duwen ging eigenlijk door de hele kamer door tot wij bij de keuken terecht kwamen. Het keukenblok bevond zich in de hoek van de kamer van [verdachte]. Ik pakte [verdachte] met mijn rechter arm van achter in een nekklem, een zogenaamde "Naked choke" in worsteltermen. De nekklem deed ik voornamelijk om [verdachte] wat rustiger te krijgen en om hem te laten stoppen met slaan. Toen we bij de keuken waren wist [verdachte] zich los te maken uit mijn nekklem en ik zag dat hij een mes van het aanrecht pakte. Dit was een steakmes met een bruinkleurig houten heft van ongeveer 25 tot 30 centimeter met een lemmet van ongeveer 10 tot 15 centimeter. Op het moment dat ik een nekklem bij [verdachte] had aangelegd vielen wij achterover op de bank, ik lag onder en [verdachte] viel boven op mij. Vervolgens heeft [verdachte] zich los gemaakt en is naar de keuken gelopen en heeft daar het steakmes gepakt. Het keukenblok was op ongeveer anderhalve meter van de bank. Ik zag dat [verdachte] direct terug kwam met het mes en ik lag nog op mijn rug de bank. Ik zag dat [verdachte] het mes in zijn vuist had en dat het lemmet aan de pinkzijde uit zijn vuist kwam. Ik keek in de ogen van [verdachte] en zag dat hij volledig afwezig en buiten zinnen was. Hij begon met kracht in mijn richting te slaan met het mes vanuit zijn staande positie, over mij heen gebogen, gericht op mijn bovenlichaam. Op het moment dat [verdachte] op mij in begon te steken wilde ik net gaan zitten en ik wilde eigenlijk weg. Ik voelde dat het mes boven op mijn hoofd terecht kwam en kreeg het idee dat het mes door mijn schedel heen ging, dat gebeurde gelukkig niet maar ik voelde wel meteen dat er bloed uit mijn hoofd stroomde. Hierna zag ik dat [verdachte] nogmaals met het mes op mij insloeg, meerder keren tot ik met mijn rechter hand het lemmet van het mes te pakken kreeg en het mes af brak. Ik denk dat het hele steekincident 20 seconden heeft geduurd. Toen ik het mes af brak probeerde [verdachte] het nog uit mijn hand te trekken. Dat lukte hem niet en ik ben vervolgens zijn huis uitgerend met het lemmet nog in mijn hand. Ik bloedde best hevig vanuit mijn verwondingen.
3. Een geneeskundige verklaring/letselrapportage op d.d. 16 januari 2019 opgemaakt en ondertekend door M.A.J. van Keulen, forensisch arts, opgenomen op pagina 117 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Letselbeschrijving:
Hoofd: 1/ een scherp begrensde bloedende verwonding bovenop het behaarde hoofd, die bij
onderzoek ondergetekende al met nietjes en met huidlijm is behandeld, wond heeft schedel niet geperforeerd; geen schedel- of hersenletsel.
(…)
Hals: 3/ een reeds met 1 hechting gesloten ca 10 mm grote wond met scherpe gladde randen links in de hals boven het sleutelbeen. Qua aspect en overdracht kan deze wond goed passen bij een snij-steekwond. Volgens informatie van behandelaars heeft dit door hen als steekwond betitelde letsel een klaplong (pneumothorax) veroorzaakt, waarvoor een drain is geplaatst.
(…)
Romp: 5/ klaplong (pneumothorax) LINKS: long ligt gedeeltelijk los in borstkas.
Een klaplong ontstaat doordat het vacuüm tussen de longvliezen wordt opgeheven
doordat dit vacuüm lek raakt (in dit geval door de steekwond links in de hals die de
longvliezen lek heeft geprikt) de longvliezen omsluiten de gehele long en spannen de
long - die van zichzelf elastisch en klein is - uit in de borstkas; bij een klaplong valt de
aangedane long in en heeft geen functie meer voor de ademhaling (SO is dan dus
heel benauwd);
Hoewel de steekwond niet gesondeerd is geeft het feit dat hierdoor een klaplong
is veroorzaakt aan dat de wond minimaal enkele centimeters diep moet zijn.
6/ een horizontaal verlopende kraswond van ca 7,5 cm aan de linker zijkant van de borstkas / romp.
(…)
Beoordeling letsel:
Wonden lijken te zijn veroorzaakt - voor zover dat na behandeling nog te beoordelen is maar wel door behandelaars wordt aangegeven - door scherp snijdend / stekend geweld met een beiderzijds glad scherp snijdend voorwerp. Het letsel kan passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht.
(…)
Bijzonderheden:
Steekwond in de hals die zo diep is geweest dat er een klaplong is ontstaan is daarbij ook vlak langs de grote hals- en sleutelbeenslagaders gegaan; hierbij kunnen slagaderlijke bloedingen ontstaan die binnen enkele minuten fataal kunnen zijn. Potentieel dodelijk letsel.
Overweging rechtbank:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierna is opgenomen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte blijkt dat er een worsteling is ontstaan tussen hen beide. Op het moment dat verdachte loskwam uit de nekklem heeft hij [slachtoffer] meerdere malen met een mes gestoken in zijn hoofd, hals, schouder en/of borst. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze lichaamsdelen zeer kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn. Zowel het hoofd, de hals als de borst bevatten vitale organen en slagaders. Wanneer een persoon op deze plekken wordt gestoken met een mes, bestaat de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van deze messteken komt te overlijden. Van belang voor de beoordeling van de vraag of daadwerkelijk sprake is van een poging tot doodslag, is dan ook de plaats waar verdachte het slachtoffer met het mes heeft gestoken en de diepte van de steekwond. Uit de letselrapportage blijkt dat als gevolg van de verwondingen [slachtoffer] een klaplong heeft opgelopen en dat de steekwond in de hals zo diep is geweest dat daarbij ook vlak langs de grote hals- en sleutelbeenslagaders is gestoken. De rechtbank is van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvormen bezien, verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van deze messteken zou kunnen komen te overlijden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte opzet op de dood van [slachtoffer] had, waarbij niet is gebleken dat bij verdachte sprake is geweest van een dusdanig gestoord inzicht en/of een gestoorde wil, dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijk gevolgen daarvan verstoken is geweest.
Noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf.
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] tegen het advies van de politie in, is teruggegaan naar de woning van verdachte om zijn spullen te halen. Op het moment dat verdachte de deur open heeft gedaan, is [slachtoffer] met geweld de woning van verdachte binnengedrongen, waarbij hij verdachte onder meer in een nekklem heeft genomen. Door de nekklem kreeg verdachte geen lucht meer en is hij in paniek geraakt. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat [slachtoffer] hem wilde vermoorden. Instinctief heeft verdachte hem vervolgens met een mes meerdere malen gestoken, om een verdere aanval te voorkomen.
De rechtbank overweegt dat het slachtoffer een andere lezing heeft over de toedracht van het incident. Het slachtoffer heeft verklaard dat het juist verdachte was die agressief was en dat hij de nekklem heeft toegepast om zichzelf te verdedigen en om verdachte te kalmeren.
Daargelaten of er op basis van bovenstaande verklaringen sprake is geweest van een noodweersituatie, waarin verdachte zich mocht verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van de verdachte - te weten het met een mes onder meer insteken op hoofd en hals van [slachtoffer] - geboden waren voor de noodzakelijke verdediging van zijn lijf.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Immers, verdachte heeft [slachtoffer] meerdere malen met een mes gestoken, terwijl [slachtoffer] ongewapend was en verdachte zich inmiddels uit de nekklem had bevrijd. Daarmee heeft verdachte niet voldaan aan de eis van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces
De rechtbank stelt voorop dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging ook sprake kan zijn indien zijn gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin - in zijn beleving - de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en voorts dat bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Echter, niet is aannemelijk geworden dat die hevige gemoedsbeweging werd veroorzaakt door een eventueel daaraan voorafgegane wederrechtelijke aanranding.
Immers, uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat verdachte op het bedoelde moment in een psychose verkeerde. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij op dat moment niet zichzelf was. Dat verdachte ten tijde van het steken in een psychose verkeerde, vindt ook steun in de deskundigenrapporten opgesteld door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en
dr. D.J. Burck, GZ-psycholoog. Volgens deze deskundigen verkeerde verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in een floride psychose. Als gevolg van deze psychose was verdachte in het geheel niet in staat de situatie waarin hij zich bevond te overzien en op een juiste wijze te interpreteren, en kon hij zijn wil niet vrij bepalen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de hevige gemoedsbeweging bij verdachte niet is ontstaan door een wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, maar door de psychose waar verdachte op dat moment in verkeerde, zodat het beroep op noodweerexces niet slaagt.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 januari 2019 te Koekange ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in zijn hoofd en/of hals en/of schouder en/of borst heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 16 januari 2019 te Koekange [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het gezicht te slaan en in zijn hals een brandende sigarettenpeuk uit te drukken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging doodslag
2. mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat op grond van de deskundigenrapporten van psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser en psycholoog dr. D.J. Burck kan worden geconcludeerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de ten laste gelegde feiten en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel rechtbank:
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage van 2 april 2019, opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en op de psychologische onderzoeksrapportage van 12 maart 2019, opgemaakt door dr. D.J. Burck, GZ-psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan schizofrenie, waarbij auditieve en tactiele hallucinaties en paranoïde wanen werden waargenomen. Daarnaast is bij de onderzochte sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een stoornis in het gebruik van cannabis.
Verdachte verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde in een floride psychose die als gevolg van de ontwikkelingen die avond alleen maar verergerde. Als gevolg daarvan was hij in het geheel niet in staat de situatie waarin hij zich bevond te overzien en kon hij zijn wil niet vrij bepalen. Verdachte wordt door zowel de psychiater als de psycholoog als geheel ontoerekeningsvatbaar beschouwd.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte niet kan worden toegerekend. Zijn denk- en belevingswereld was kort voor en ten tijde van het ten laste gelegde in belangrijke mate, zo niet volledig bepaald door zijn psychische ziekte.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Motivering van de maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens gepleit voor het opleggen van de maatregel van opname in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de hierna te vermelden maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en voornoemde rapporten van psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser en psycholoog dr. D.J. Burck, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag en mishandeling van zijn broer. Hij heeft hem daarbij onder andere meerdere malen met een mes gestoken, geslagen en een brandende sigaret uitgedrukt in zijn nek. Het behoeft geen betoog dat dit een enorme impact heeft gehad op het slachtoffer.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Omdat verdachte gevaarlijk is voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van personen of goederen, zal de rechtbank - conform de vordering van de officier van justitie en het advies van de gedragsdeskundigen - gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor de termijn van een jaar.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het advies van de gedragsdeskundigen
dr. L.H.W.M. Kaiser en dr. D.J. Burck.
Het advies van dr. L.H.W.M. Kaiser houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte heeft een klinische behandeling nodig in een forensische setting. Hij heeft aanvankelijk een hogere beveiliging nodig en die kan mogelijk minder worden als hij op antipsychotische medicatie ingesteld is. Het advies is om hem in het kader van artikel 37 Wetboek van Strafrecht voor de periode van één jaar te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Een TBS-maatregel is overwogen, maar de inschatting is dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voldoende is. Bovendien kan in de kliniek een BOPZ-maatregel aangevraagd worden of kan verdachte vrijwillig de behandeling voortzetten als de termijn van een jaar tekort zou zijn
Het advies van dr. D.J. Burck houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
De verdachte zou baat kunnen hebben bij een behandeling die erop gericht is hem, desnoods onder dwang, te behandelen voor zijn psychose en hem inzicht te geven in de beperkingen voortvloeiend uit de schizofrene stoornis. Er wordt geadviseerd een dergelijke behandeling plaats te laten vinden in een gesloten klinische setting in het kader van een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van de adviezen verenigen en neemt deze over. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat verdachte ter zitting te kennen heeft gegeven achter het advies van de deskundigen te staan en dat hij de noodzaak van behandeling inziet.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37, 45, 57, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de termijn van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. J.G. de Bock en
mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2019.