Hof Arnhem, 21-11-2006, nr. 21-004388-04
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ4330
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
21-11-2006
- Zaaknummer
21-004388-04
- LJN
AZ4330
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ4330, Uitspraak, Hof Arnhem, 21‑11‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Belaging. Hacken. Verdachte heeft haar vroegere vriendin op geraffineerde wijze en met onmiskenbare berekening gedurende ruim zeven maanden het leven zuur gemaakt op een wijze die ook nu nog, ruim vier jaar later, haar sporen in het leven van nalaat. Door de identiteit van haar vroegere vriendin aan te nemen en met gebruikmaking van diverse gefingeerde e-mailadressen zeer lasterlijke e-mailberichten, als waren deze afkomstig van het slachtoffer, te versturen naar de kennissen- en vriendenkring van het slachtoffer heeft verdachte het dagelijks leven van het slachtoffer ernstig verstoord. Daarenboven heeft verdachte op seks en SM georiënteerde contactadvertenties op naam en vergezeld van foto’s van het slachtoffer op internet geplaatst. Deze laatste stappen van verdachte hebben geleid tot een groot aantal voor het slachtoffer indringende, verwarrende en ongewenste reacties en tot ongevraagd bezoek aan haar ouderlijk huis.
Partij(en)
Parketnummer: 21-004388-04
Uitspraak d.d.: 21 november 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 13 juli 2004 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 september 2005, 1 maart 2006 en 7 november 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zij op tijdstippen in de periode van 1 december 2001 tot en met 23 juli 2002 te Enscheden en/of te Eefde, gemeente Gorssel, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte meerdere e-mails met provocerende teksten (betrekking hebbend op onder andere verdachte en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4]) aan een of meer perso(o)n(en) verzonden op naam van die [slachtoffer] en zich in die e-mails voorgedaan als die [slachtoffer] en heeft verdachte een of meer e-mail(s) op naam van die [slachtoffer] aan die [slachtoffer] gezonden en zich in die e-mail(s) voorgedaan als die [slachtoffer] en/of in die e-mail(s) aan die [slachtoffer] gevraagd wie die [slachtoffer] eigenlijk was en/of gezegd dat zij, verdachte, [naam slachtoffer], was/heette en/of gezegd dat zij, verdachte, aan de [adres] woonde en heeft verdachte een of meer e-mail(s) (betrekking hebbend op verdachte en/of [betrokkene 1]) op naam van [betrokkene 4] aan die [slachtoffer] gezonden en zich via die e-mail(s) voorgedaan als die [betrokkene 4] en heeft verdachte een e-mail op naam van die [slachtoffer] aan een fotograaf [betrokkene 5] gezonden en zich via die e-mail voorgedaan als die [slachtoffer] en in die e-mail een afspraak (voor een zogenaamde “shoot” op 2 april 2002 op het woonadres van die [slachtoffer]) net de fotograaf gemaakt en heeft verdachte een (contact)advertentie op naam van die [slachtoffer] geplaatst op de website [website] en [website] en heeft verdachte een contactadvertentie op naam van die [slachtoffer] geplaatst op de websites [website] en [website].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Nadere overweging met betrekking tot het bewijs
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte zich door in te breken op verdachtes computers (het zogenaamde “hacken”) toegang heeft verschaft tot die computers en vervolgens de in de tenlastelegging verweten gedragingen heeft verricht, zodat vrijspraak dient te volgen. Ook overigens volgt uit de bewijsmiddelen volgens de verdediging niet dwingend dat het juist verdachte is geweest die de bedoelde e-mailberichten heeft geconcipieerd en verzonden.
Op grond van de inhoud van het technisch proces-verbaal, de rapportage van het NFI en het verhoor van de getuige-deskundige ir. E.J. van Eijk ter terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2006, op grond van de aanvullende processen-verbaal van technisch rechercheur C.J.L. van Duinen, het tweede verhoor van voornoemde Van Eijk en dat van Van Duinen (toen gehoord als getuige-deskundige) ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2006, moet redelijkerwijs worden uitgesloten dat de computers, waarvan verdachte zich heeft kunnen bedienen (die in Enschede thuis bij haar ouders en vervolgens die met Internetverbinding in Waalre), 'gehackt' zijn geweest. Onder 'gehackt' verstaat het hof in dit verband dat manipulatie van buitenaf, ongewild, onafhankelijk van de reguliere gebruikers, van invloed is geweest op het gedrag van deze computer en op de gegevens die door deze computer zijn bewerkt of verwerkt of verzonden. Daarvoor is generlei aanwijzing gevonden. Van enige waarschijnlijkheid dat zulks (toch) het geval is geweest of kan zijn, is niet gebleken. Van Duinen heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 7 november 2006 verklaard bij het technische onderzoek geen sporen van hacken te zijn tegengekomen. Gezien het aantal en de verschillende data van de op de pc’s aangetroffen webmailpagina’s is het volgens hem onwaarschijnlijk dat die berichten in één handeling van buitenaf op deze pc’s zijn geplaatst. Ook verklaart hij op de pc’s geen programma’s te zijn tegengekomen die van buitenaf toegang tot de desbetreffende pc verschaffen. Daarbij is naar het oordeel van het hof van belang dat de computer te Waalre in beslag werd genomen kort nadat [slachtoffer] opnieuw bleek te worden lastiggevallen, ditmaal door zogenaamd door haarzelf op het web geplaatste seksadvertenties.
Tegen het feit dat deskundige Van Eijk ter terechtzitting in hoger beroep, sprekend over de theoretische mogelijkheid dat hem sporen van hacking zouden zijn ontgaan, heeft opgemerkt dat hacken niet uit te sluiten is, weegt op dat hij voor het feit dat dat zou zijn gebeurd (te weten dat die computers wèl gehackt zouden kunnen zijn geweest) geen enkele aanwijzing heeft gevonden en dat de aangetroffen sporen op de computers dermate in elkaar grijpen en interne consistentie vertonen dat het onwaarschijnlijk is dat de sporen anders dan door normaal gebruik van de computers – en dus niet door manipulatie van buitenaf – op die computers terecht zijn gekomen.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat, alhoewel op theoretische gronden niet met absolute zekerheid kan worden uitgesloten dat hacking heeft plaatsgevonden, de kans dat dat het geval is geweest dermate klein is dat deze kans een academische is en geen rol behoort te spelen in de bewijsbeslissing.
Voor zover in hoger beroep (ter zitting van 7 november 2006) door verdachte alsnog de mogelijkheid is geopperd dat haar (intussen ex-) partner de
e-mailberichten en contactadvertenties in kwestie heeft vervaardigd verzonden respectievelijk geplaatst, wordt ook deze mogelijkheid uitgesloten.
Bij het oordeel dat de hiervoor bedoelde theoretische mogelijkheid van hacking als ook de mogelijkheid dat de ex-partner van verdachte verantwoordelijk is voor de handelingen die aan verdachte worden verweten moet worden uitgesloten en voor de overtuiging dat het verdachte zelf is geweest die deze e-mailberichten en contactadvertenties heeft vervaardigd en verstuurd/geplaatst, laat het hof zich ook leiden door het volgende. Verdachte is gedurende langere tijd intensief geoccupeerd is geweest met gevoelens van woede en jaloezie jegens slachtoffer [slachtoffer]. Dat volgt uit enkele door verdachte toegegeven gedragingen. Bij de stukken bevindt zich een aan [slachtoffer] gerichte brief van 11 mei 2002 waarin verdachte, maanden nadat aan haar vriendschap met [slachtoffer] een einde was gekomen en in de periode waarin [slachtoffer] werd lastiggevallen, haar dan bij haar toen nog volop levende, gevoelens van woede op en haat jegens [slachtoffer] op een zeer heftige manier verwoord heeft. Het stalken van [slachtoffer] is dan al geruime tijd aan de gang. Verdachte heeft op eigen initiatief en ongevraagd en zich voordoende als [slachtoffer] een fotograaf benaderd voor een fotoshoot met [slachtoffer] en met een verzonnen e-mail alias [slachtoffer] zelf benaderd als was zij een fotograaf. De vele details in de mailberichten, waarmee de afzender uitsluitend door een nauwe persoonlijke band met het slachtoffer bekend moet zijn geweest, en de omstandigheid dat niet alleen vanaf een pc op het woonadres van verdachte en haar toenmalig partner, maar ook vanaf een computer in verdachtes ouderlijk huis in Enschede is gehandeld, maken het volstrekt onaannemelijk dat een ander dan verdachte de in de tenlastelegging genoemde e-mailberichten en contactadvertenties heeft vervaardigd, verstuurd en/of geplaatst.
Voor het overige geldt met betrekking de verschillende, zo-even niet uitdrukkelijk, besproken aspecten van dit bewijsverweer dat zij hun weerlegging vinden in de de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Belaging.
Nadere overweging met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Namens verdachte is door de raadsman in hoger beroep het verweer gevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde e-mails, voor zover deze niet rechtstreeks zijn gericht tot het slachtoffer en ook overigens niet van tevoren vaststond dat derden het slachtoffer naar aanleiding van het ontvangen van die e-mails zouden aanspreken (de gedachtestreepjes 1, 5, 6 en 7 van de tenlastelegging), niet kunnen worden beschouwd als belaging. De verdachte behoort ter zake van die onderdelen te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt het verweer. Hetgeen bewezen is, levert 'stalking' op, het delict van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft met haar werkwijze een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. Er is sprake geweest van een stelselmatig 'lastigvallen' van het slachtoffer [slachtoffer] door met e-mails, die van [slachtoffer] en soms van anderen afkomstig zouden of leken te zijn, onrust en verwarring te zaaien in haar ([slachtoffer]) kring van (e-mail)contacten. Hiervan waren voor [slachtoffer] – voorspelbaar – de nadelige gevolgen te verwachten, waaronder misverstanden, fricties en conflicten met de desbetreffende personen, zoals [slachtoffer] dat in haar aangiftes heeft doen opnemen en ook op grond van de aard van die berichten voor zichzelf spreekt. Verdachte moet zich die gevolgen bewust zijn geweest en het opzet van verdachte kan niet anders dan op het teweeg brengen van dergelijke effecten gericht zijn geweest. De verdachte heeft het slachtoffer geen keuze gelaten in het al of niet aanvaarden van reacties van derden op de kwaadsprekerij en heeft [slachtoffer] daarmee feitelijk gedwongen te dulden dat derden ter opheldering contact met haar zochten. De voorwaarde dat die personen daarvan, bewijsbaar, (telkens) uiting hadden moeten geven aan of tegenover [slachtoffer], stelt de wet echter niet en is in de ogen van het hof ook geen 'faire' eis. De schade, die werd aangericht bij die ontvangers van de desbetreffende, niet van [slachtoffer] afkomstige e-mails, die daarop niet reageerden, is mogelijk nog wel groter omdat [slachtoffer] hen in die gevallen haar uitleg niet meer heeft kunnen geven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren in combinatie met een taakstraf voor de duur van 100 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden en een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een aldus in te richten straf leiden maar met een flink aantal uren taakstraf meer dan gevorderd.
Verdachte heeft haar vroegere vriendin [slachtoffer] op geraffineerde wijze en met onmiskenbare berekening gedurende ruim zeven maanden het leven zuur gemaakt op een wijze die ook nu nog, ruim vier jaar later, haar sporen in het leven van [slachtoffer] nalaat. Door de identiteit van haar vroegere vriendin aan te nemen en met gebruikmaking van diverse gefingeerde e-mailadressen zeer lasterlijke e-mailberichten, als waren deze afkomstig van [slachtoffer], te versturen naar de kennissen- en vriendenkring van [slachtoffer] heeft verdachte het dagelijks leven van die [slachtoffer] ernstig verstoord. Daarenboven heeft verdachte op seks en SM georiënteerde contactadvertenties op naam en vergezeld van foto’s van die [slachtoffer] op internet geplaatst. Deze laatste stappen van verdachte hebben geleid tot een groot aantal voor [slachtoffer] indringende, verwarrende en ongewenste reacties en tot ongevraagd bezoek aan haar ouderlijk huis.
Met haar gedragingen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van haar directe slachtoffer, [slachtoffer], maar ook veel spanningen veroorzaakt binnen het ouderlijk gezin van [slachtoffer]. Gedurende lange tijd is het voor [slachtoffer] en haar familie onduidelijk geweest wie haar het leven zo stelselmatig en zo indringend zuur maakte(n). Dit leidde tot onrust en gevoelens van onzekerheid in een belangrijke periode uit het leven van [slachtoffer], waarin zij zich moest kunnen concentreren op haar eindexamen. Nadat verdachte naar aanleiding van de eerste aangifte van [slachtoffer] in mei 2002 door de politie was gehoord over de overlast die [slachtoffer] tot dan toe had ondervonden, is verdachte met lastigvallen doorgegaan of opnieuw begonnen en op een indringender wijze door de seksadvertenties te plaatsen. Dat laatste geeft aan de ernst van de zaak extra reliëf. De handelwijze van verdachte en de daaruit sprekende hardnekkigheid van verdachte hebben een zeer ingrijpende en diepgaande invloed gehad op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer.
Verdachte – die bij haar ontkennende verklaring bleef – heeft geen inzicht willen geven in haar motieven. Van veel meer dan een aanvankelijk hechte vriendschap tussen [slachtoffer] en verdachte die verliep en tot een einde kwam en van een onbeduidend meningsverschil (over een geleende of geschonken CD) als aanleiding daarvoor of in het kader van de afwikkeling van die vriendschap, is het hof niet gebleken.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 10.000,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Hoewel uit hetgeen door de benadeelde partij ter terechtzitting naar voren is gebracht duidelijk is dat het bewezenverklaarde haar veel emotionele schade heeft toegebracht, is het in deze procedure en met de ruimte die het hof als strafrechter daarbij heeft moeilijk de omvang van deze schade te begroten. Vaststaat evenwel dat de schade in elk geval
€ 2.500,-- bedraagt en dat verdachte tot vergoeding van schade gehouden is zodat de vordering tot dat bedrag (in elk geval) toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof (dus) niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte wordt voorts verwezen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Van gemaakte kosten is tot op de dag van de uitspraak niet gebleken, zodat deze tot aan de datum van deze uitspraak worden begroot op nihil.
Het hof ziet ten slotte tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
De aan [benadeelde] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 2.500,-- (tweeduizend vijfhonderd euro).
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 2.500,-- (tweeduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter,
mr C.G. Nunnikhoven en mr E. van der Herberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr R.G.A. Beaujean, griffier,
en op 21 november 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.