Hof Amsterdam, 23-07-2020, nr. 23-002052-18
ECLI:NL:GHAMS:2020:3886
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-07-2020
- Zaaknummer
23-002052-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:3886, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑07‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:287
Uitspraak 23‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Verweer raadsvrouw verworpen, medeplegen artikel 3 onder B Opiumwet, geen aanleiding tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, oplegging GS gelijk aan voorarrest + TS
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002052-18
datum uitspraak: 23 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-076160-18 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 april 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 5 kilo, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, gelet op de in hoger beroep afgelegde verklaring en de daarmee gepaard gaande gevoerde verweren.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het tenlastegelegde. Daartoe heeft zij – kort weergegeven – aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat waaruit blijkt dat haar cliënt uitvoeringshandelingen heeft verricht, beschikkingsmacht heeft gehad dan wel de sporttas met de hennep voor handen heeft gehad. Het enkel besturen van de auto en een gesprek voeren met medeverdachte [medeverdachte 1] is onvoldoende om van betrokkenheid te spreken, aldus de raadsvrouw. Daarnaast stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat haar cliënt niet als medepleger kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt als volgt.
Op 17 april 2018 zag een verbalisant in burger gekleed en zonder opdracht belast een persoon (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) lopen met een zwartkleurige sporttas op de Johan Huizingalaan te Amsterdam. Hij zag dat [medeverdachte 1] hem passeerde en rook direct een zeer sterke henneplucht komende vanaf de medeverdachte [medeverdachte 1] en de sporttas. De verbalisant nam waar dat de medeverdachte [medeverdachte 1] richting de [adres 2] liep, waar een witte Volkswagen Passat, voorzien van kenteken [kenteken 1], geparkeerd stond. De medeverdachte [medeverdachte 1] opende de kofferbak van de auto, deponeerde de zwartkleurige sporttas en deed de kofferbak dicht. Vervolgens liep de medeverdachte [medeverdachte 1] naar twee andere personen (het hof begrijpt: [verdachte] en [medeverdachte 2]) welke voor perceel [adres 2] stonden. Deze drie (mede)verdachte(n) hebben enkele minuten met elkaar gepraat. Enkele ogenblikken later zag de verbalisant dat een witte Volkswagen Jetta kwam aanrijden, voorzien van kenteken [kenteken 2], en stopte naast de reeds geparkeerde auto (het hof begrijpt: de witte Volkswagen Passat). [medeverdachte 1] liep naar de auto en sprak met de bestuurder (het hof begrijpt: [medeverdachte 3]). De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] hebben zich bij dit gesprek gevoegd en de personen hebben enkele minuten met elkaar gepraat. Vervolgens zijn de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de Volkswagen Passat gestapt en met de verdachte als bestuurder weggereden richting de [adres 3], alwaar hij ter hoogte van dit perceel de auto parkeerde. Op hetzelfde moment keerde de medeverdachte [medeverdachte 3] zijn auto en parkeerde vóór de andere personenauto. De verbalisant nam waar dat alle vier de verdachten uit de voertuigen stapten. Nadat de verbalisant 20 seconden geen zicht had op de personen en voertuigen, zag hij dat de medeverdachte [medeverdachte 3] de kofferbak van de witte Volkswagen Jetta met kenteken [kenteken 2] dicht deed. Vervolgens is de medeverdachte [medeverdachte 3] in de auto gestapt en weggereden. Enkele momenten later zijn ook de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk weggereden. Alle vier de verdachten zijn vervolgens door de politie staande gehouden, waarbij in de witte Volwagen Jetta, voorzien van kenteken [kenteken 2], de zwartkleurige sporttas in de kofferbak werd aangetroffen met 5 kilo hennep.
Het hof stelt vast dat de medeverdachte [medeverdachte 1] de zwarte sporttas in de kofferbak van de witte Volkswagen Passat heeft gedeponeerd en vervolgens pas met de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] is gaan praten, hetgeen niet strookt met de verklaring van de verdachte die ter terechtzitting in hoger beroep is afgelegd, inhoudende dat de medeverdachte [medeverdachte 1] ter plaatse om een lift heeft gevraagd. Op grond van voornoemde door de verbalisant waargenomen gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de gezamenlijke uitvoering van het ten laste gelegde feit, bestaande uit het vervoeren van een tas met hennep.
Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 april 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van 5 kilo hennep.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen-verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – een taakstraf in combinatie met 1 dag gevangenisstraf met aftrek van voorarrest op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging met anderen vervoeren van 5 kilo hennep. Dergelijke verdovende middelen vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. De verdachte heeft door zijn handelen eveneens een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het drugscircuit. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juni 2020 is hij veelvuldig in aanraking geweest met politie en justitie, waaronder ook eerder voor Opiumdelicten. Het hof weegt dit in zijn nadeel.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende. Namens de verdachte is op 7 juni 2018 hoger beroep ingesteld en het hof doet bij arrest van 23 juli 2020 uitspraak. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep in beperkte mate, te weten ruim 6 weken, overschreden. Vanwege deze geringe overschrijding is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof termen aanwezig om geen vrijheidsontnemende straf op te leggen. Alles afwegende en rekening houdende met het bepaalde in artikel 22b en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, acht het hof een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Jurgens en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2020.
mr. M. Jurgens en mr. B.A.A. Postma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]