Hof Amsterdam, 22-11-2005, nr. 04/00109
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU6840, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-11-2005
- Zaaknummer
04/00109
- LJN
AU6840
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU6840, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑11‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BD9479, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Wetingang
art. 8:73 Algemene wet bestuursrecht
Uitspraak 22‑11‑2005
Inhoudsindicatie
Belanghebbende leent ter financiering van de eigen woning een bedrag dat op zijn betaalrekening wordt gestort. Op deze rekening (die doorlopend een schuld vertoont) worden veelvuldig bedragen opgenomen en gestort. Hof: de schuld op de betaalrekening bestaat uit een eigen-woningschuld en een niet-eigen-woningschuld. Onder voorwaarden kan de gedeeltelijke afgeloste eigen-woningschuld herleven.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende
tegen
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1.
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 2 januari 2004 en aangevuld bij brief van 6 februari 2004. Het beroep is gericht tegen de uitspraken van de inspecteur, gedagtekend 26 november 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen (verder IB) voor de jaren 1999 en 2000.
- 1.2.
Aan belanghebbende is over 1999 een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 142.744. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
- 1.3.
Aan belanghebbende is over 2000 een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 164.585. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
- 1.4.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken van de inspecteur en tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar belastbaar inkomens van ƒ 124.486 (1999) respectievelijk ƒ 146.244 (2000).
- 1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert (uiteindelijk) tot ongegrondverklaring van het beroep.
- 1.6.
Belanghebbende heeft op 13 augustus 2004 een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
- 1.7.
Ter zitting van 21 oktober 2004 zijn verschenen belanghebbende, alsmede namens de inspecteur A en B. Het Hof heeft de zaak aangehouden tot 2 november 2004.
- 1.8.
Belanghebbende heeft ter zitting een nader stuk (‘Pleitnota’) overgelegd, waarop de inspecteur op de zitting van 2 november 2004 heeft kunnen reageren.
- 1.9.
Bij brief van 25 oktober 2005 heeft het Hof partijen meegedeeld tot welk voorlopig oordeel het gekomen is en hen meegedeeld dat zij op de zitting van 2 november 2004 daarop schriftelijk konden reageren. Tevens heeft het Hof bij genoemde brief de inspecteur enige vragen gesteld. Een kopie van deze brief is naar belanghebbende gestuurd.
- 1.10.
Bij brief van 28 oktober 2004 heeft de inspecteur op de brief van het Hof van 25 oktober 2004 gereageerd; belanghebbende reageerde per brief van 1 november 2004 op de brief van het Hof van 25 oktober 2004 en die van de inspecteur van 28 oktober 2004. Beide partijen hebben afschriften van elkaars brieven ontvangen.
- 1.11.
Op 2 november 2004 is de geschorste zitting van 21 oktober 2004, voortgezet. Ter zitting heeft het Hof gecontroleerd of partijen afschriften van alle gedingstukken hebben ontvangen.
- 1.12.
Op 10 november 2004 heeft belanghebbende het Hof en de inspecteur bericht dat hij een compromisvoorstel van de inspecteur heeft afgewezen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende, geboren in 1937, heeft een bankrekening met nummer 00.00.00.000 bij de Rabobank (verder de Betaalrekening).
2.2.
Belanghebbende werkte bij C in de Verenigde Staten en woonde tot medio mei 1996 in een hem toebehorend pand in D [Hof: in de VS]. In 1996 heeft hij een vrijstaande villa aan de E-weg 10 in Z, verder de eigen woning, gekocht voor - afgerond - ? 1.140.000 (inclusief kosten).
Medio 1996 is belanghebbende naar een tijdelijke woning aan de G-weg 86 te H [Hof: dichtbij de eigen woning] verhuisd. Omstreeks oktober 1997 heeft belanghebbende de eigen woning betrokken.
2.3.
Op 26 juni 1996 ontving belanghebbende ten behoeve van de financiering van de eigen woning een offerte van de Rabobank (Hypotheekofferte 12.A.345) voor maximaal ƒ 1.000.000. De offerte bestond uit twee delen:
- 1.
Een deel betrof een aflossingsvrije geldlening van ƒ 500.000 (rente 4,5%, een jaar vast, afsluitkosten ƒ 5.000; hierna: de vaste lening).
- 2.
Een deel betrof een variabele geldlening van maximaal ƒ 500.000 (rente variabel, geen afsluitkosten; hierna: de variabele lening).
Dit krediet was gekoppeld aan de Betaalrekening. Opnamen en aflossingen (stortingen) zouden via de Betaalrekening gaan lopen.
In de offerte stond voorts:
Bij het opstellen van deze offerte en het bepalen van de hoogte van het hypothecair krediet hebben wij rekening gehouden met het feit dat u de woning nog zal gaan verbouwen.
2.4.
Belanghebbende is akkoord gegaan met de hypotheekofferte. De vaste en de variabele lening zijn door een hypotheek op de eigen woning (inclusief het perceel grond behorende bij de eigen woning) gedekt.
2.5.
Op 29 september 1996 bedroeg belanghebbendes tegoed op de Betaalrekening ƒ 250.021.
2.6.
Op 30 september 1996 boekte de Rabobank ƒ 495.000 (= hoofdsom vaste lening -/- ƒ f 5.000 afsluitkosten) over naar de Betaalrekening.
Op dezelfde dag werd een bedrag van ƒ 1.140.000 van de Betaalrekening afgeschreven ten behoeve van de aankoop van de eigen woning.
2.7.
In de periode maart 1997 - juni 2002 hebben verbeteringen van en/of onderhoudswerkzaamheden aan de eigen woning plaatsgevonden (verder de verbouwingen).
De verbouwingen hebben ten minste bedragen (in guldens; conform belanghebbendes brief van 6 juli 2002):
1997: 860.423
1998: 53.440
1999: 27.143
2000: 36.049
2001: 105.154
2002: 82.380
- 1.164.589.
2.8.
Belanghebbende heeft uitgaven terzake van de verbouwingen en vele overige - niet met de eigen woning verbandhoudende uitgaven - via de Betaalrekening betaald. Hij heeft tevens op deze rekening diverse malen geld gestort.
2.9.
Omstreeks februari 1999 heeft belanghebbende een nieuwe hypothecaire lening - ten bedrage van ƒ 800.000 - afgesloten bij de Rabobank (rente 5%, 10 jaar vast, aflossingsvrij; hierna: de nieuwe vaste lening). De inspecteur heeft deze transactie in zijn brief van 28 oktober 2004 als herfinanciering gekwalificeerd. De afsluitkosten bedroegen ƒ 3.500. In de bij deze lening behorende ‘schuldbekentenis’ staat:
Bestedingsdoel
De debiteur zal de geldlening mogen aanwenden voor herfinanciering van de bestaande hypothecaire geldlening met nummer 3084.902.909 en de verbouwing van zijn woning aan de E-weg 10 te Z.
Met de nieuwe vaste lening heeft belanghebbende in de eerste plaats de vaste lening afgelost. Aan boeterente was belanghebbende ƒ 3.043 verschuldigd. Het daarna resterende bedrag van de nieuwe vaste lening (ƒ 800.000 -/- ƒ 3.500 -/- ƒ 500.000 -/- ƒ 3.043 =) ƒ 293.457 is op 15 februari 1999 op de Betaalrekening gestort.
De Betaalrekening vertoonde vlak voor deze storting een schuld (een debetstand) van ƒ 447.938.
2.10.
De Betaalrekening kende vanaf 30 september 1996 tot en met januari 2001 een sterk wisselende debetstand (tussen circa ƒ 168.127 op 29 maart 1999 en ƒ 495.456 op 12 maart 1997).
2.11.
Belanghebbende heeft - conform zijn brief van 26 april 2002 - in 1999 en 2000 de volgende renten en kosten terzake van de variabele en/of de (nieuwe) vaste lening betaald (in guldens):
Met betrekking tot 1999
- -
rente vaste lening 3.117
- -
boeterente aflossing vaste lening 3.043
- -
afsluitprovisie 3.500
- -
kosten hypotheekakte 1.563
- -
rente nieuwe vaste lening 35.111
- -
rente variabele lening 17.153
- 63.487.
Met betrekking tot 2000
- -
rente nieuwe vaste lening 59.999
- -
rente variabele lening 17.559
- 77.558.
Belanghebbende heeft - uitsluitend - deze bedragen als ‘kosten eigen woning’ bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting over 1999, respectievelijk 2000 in aftrek gebracht.
2.12.
In een brief van 22 mei 2003 schrijft de inspecteur aan belanghebbende onder andere:
Mededeling over de afhandeling van uw aangifte 1999 en 2000.
Geachte heer (…),
Uit gevoerde correspondentie en gesprekken blijkt dat onze wederzijdse standpunten (dat stortingen op een rekening-courant als aflossingen moeten worden beschouwd) nog ver uit elkaar liggen. In mijn brief van 7 april 2003 heb ik u de gelegenheid gegeven om op een voor u zo gunstig mogelijke wijze deze impasse te doorbreken. U heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Ik heb u meegedeeld dat ik dan in uw geval de pro-rata methode moet toepassen. Echter, na overleg met mijn collega, de heer B, heb ik besloten om de stortingen op uw rekening-courant eerst te verrekenen met het debetsaldo die niet op de eigen woning betrekking heeft. Bij een overschot wordt dan het debetsaldo verrekend die betrekking heeft op de eigen woning. Deze methode berust op het standpunt van de Belastingdienst. Ik maak u erop attent dat deze methode voor u het meest voordeligst is. Het debetsaldo op uw rekening-courant die op de eigen woning betrekking heeft blijft dan voor een belangrijk deel in stand. Wel zal ik voor toekomstige belastingjaren uw aangifte op dit punt moeten blijven volgen en beoordelen in hoeverre het debetsaldo op uw rekening-courant betrekking heeft op uw eigen woning.
2.13.
Bij de aanslagregeling is de inspecteur als volgt afgeweken van de aangiften:
- 1999.
2000
Aangegeven belastbaar inkomen 124.486 146.244
- -
Minder rente(kosten) eigen woning 18.258 18.341
Vastgesteld belastbaar inkomen 142.744 164.585
2.14.
Op 26 juni 2003 heeft belanghebbende tegen de aanslagen en de tegelijkertijd genomen beschikkingen betreffende de heffingsrente bezwaar gemaakt. Op 26 november 2003 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij belanghebbendes bezwaren afgewezen.
3. Geschil
3.1.
Partijen zijn verdeeld over het bedrag dat belanghebbende als rente terzake van schulden betreffende de eigen woning op basis van artikel 42a, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, mag aftrekken.
Tevens is de hoogte van de in rekening gebrachte heffingsrente in geschil.
3.2.
In zijn brief van 28 oktober 2004 stemt de inspecteur ermee in dat eenvoudshalve de ‘afsluitkosten’ van de nieuwe vaste lening (volgens de inspecteur ƒ 6.543; zijnde ƒ 3.500 plus ƒ 3.043), volledig aan de eigen woning worden toegerekend.
Omdat de afsluitkosten slechts ƒ 3.500 hebben bedragen, en gelet op de strekking van de brief van de inspecteur, verstaat het Hof de opmerking van de inspecteur aldus, dat alle kosten van de ‘herfinanciering’ door hem volledig aan de eigen woning worden toegerekend. Het Hof stelt deze kosten op (ƒ 3.043 + ƒ 3.500 + ƒ 1.563 =) ƒ 8.106.
3.3.
Niet in geschil is dat de vaste lening voor ƒ 500.000 en de nieuwe vaste lening voor ƒ 508.106 ten behoeve van de eigen woning zijn aangewend (zie de onder 3.2 genoemde brief).
4. Standpunten van partijen
4.1.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
De inspecteur heeft gesteld dat op de Betaalrekening de mutaties hebben plaatsgevonden zoals door het Hof weergegeven in de bijlage die bij deze uitspraak behoort. Nu belanghebbende deze stelling van de inspecteur niet, althans niet voldoende heeft weersproken gaat het hof van de juistheid van deze stelling uit.
5.2.
Renten over de eigen-woningschuld zijn - integraal - aftrekbaar. Onder eigen-woningschuld dient in dit verband te worden verstaan: de schuld die is aangegaan ter verwerving van, dan wel voor verbetering of onderhoud van de eigen woning.
5.3.
Belanghebbende meent samengevat dat alle opnamen van de Betaalrekening voorzover toerekenbaar aan de eigen woning (in rechtsoverweging 5.8 aangeduid als Categorie-I- uitgaven) de eigen-woningschuld hebben verhoogd, dat stortingen op de Betaalrekening de eigen-woningschuld niet hebben verlaagd en dat de rente die toerekenbaar is aan de aldus bepaalde eigen-woningschuld aftrekbaar is.
5.4.
De inspecteur meent daarentegen dat opnamen van de Betaalrekening ‘moeten worden verrekend met de latere stortingen (…) volgens het fifosysteem’ en dat van de nieuwe vaste lening een bedrag van ƒ 503.043 en ƒ 30.855 (het bedrag waarmee ‘eigen-woningschulden zijn geherfinancierd’) aan de eigen woning is toe te rekenen. Tevens rekent de inspecteur de kosten van de ‘herfinanciering’ aan de eigen-woningschuld toe.
5.5.
Gelet op de gedingstukken en het ter zitting verklaarde is het Hof van oordeel dat belanghebbende het oogmerk had om de eigen woning en de verbouwingen, op een bedrag van circa ƒ 250.000 (belanghebbendes tegoed op de Betaalrekening op 27 september 1996; zie 2.5) na, met vreemd vermogen te financieren en dat hij om die reden met de Rabobank de vaste lening, de variabele lening en de nieuwe vaste lening is overeengekomen. Anders dan belanghebbende meent is, is het Hof van oordeel dat belanghebbende zijn tegoed op de Betaalrekening heeft aangewend voor de financiering van de aankoop van de eigen woning.
Tevens is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet met de eigen woning verbandhoudende uitgaven (in rechtsoverweging 5.8 aangeduid als Categorie-II-uitgaven) in beginsel, dat wil zeggen voorzover zijn lopende inkomsten of andere stortingen vanuit zijn eigen vermogen op de Betaalrekening dat toelieten, niet met vreemd vermogen wilde financieren.
5.6.
Naar het oordeel van het Hof bestond de eigen-woningschuld op 27 september 1996 uit de aanschaffingskosten van de eigen woning minus het tegoed op de Betaalrekening plus de afsluitkosten van de vaste lening, derhalve uit (ƒ 1.140.000 -/- circa ƒ 250.000 + ƒ 5.000 = ) ƒ 895.000. Deze schuld kan gesplitst worden in:
- A.
het bedrag van de vaste lening, zijnde ƒ 500.000 (de A-schuld); en
- B.
de debetstand op de Betaalrekening, zijnde ƒ 395.000 (de B-schuld).
Niet in geschil is dat de A-schuld een eigen-woningschuld is (zie 3.3). Partijen verschillen van mening voor welk bedrag de debetstand op de Betaalrekening in de periode 28 september 1996 tot en met 2000 als een eigen-woningschuld heeft te gelden.
5.7.
Naar het oordeel van het Hof is - anders dan belanghebbende mogelijk meent - de debetstand van de Betaalrekening niet in zijn geheel een eigen-woningschuld. Vaststaat immers dat een aantal niet met de eigen woning verband houdende uitgaven via deze rekening zijn betaald. De debetstand van de Betaalrekening moet derhalve na 28 september 1996 gesplitst worden in een eigen-woningschuld en een niet-eigen-woningschuld.
5.8.
Ten behoeve van de splitsing van de debetstand na 30 september 1996 moeten de opnamen van, en stortingen op de Betaalrekening, verdeeld worden in de volgende categorieën:
Categorie I. opnamen (uitgaven) die de eigen woning betreffen (Categorie-I- uitgaven);
Categorie II. overige opnamen (uitgaven) (Categorie-II-uitgaven);
Categorie III. stortingen (aflossingen) die de eigen-woningschuld verlagen;
Categorie IV. stortingen (aflossingen) die de niet-eigen-woningschuld verlagen.
5.9.
Niet in geschil is dat de onder 2.7 vermelde uitgaven in categorie I kunnen worden ingedeeld, dat die uitgaven zijn gedaan met als doel aanschaf, verbetering en onderhoud van de eigen woning en met schriftelijke bescheiden zijn gestaafd. Naar het oordeel van het Hof verhogen deze uitgaven de eigen-woningschuld en verhogen de categorie-II-uitgaven in beginsel de niet-eigen-woningschuld.
5.10.
Belanghebbende en de inspecteur verschillen allereerst van mening over de toerekening van de stortingen (dit zijn de bedragen die in de bijlage bij deze uitspraak in de kolom Mutaties door een C worden voorafgegaan). Hieromtrent heeft naar het oordeel van het Hof als uitgangspunt te gelden dat de inspecteur in zijn brief van 22 mei 2003 (zie 2.12) belanghebbende bericht heeft dat stortingen het eerst zullen worden toegerekend aan de niet-eigen-woningschuld. Naar het oordeel van het Hof kon en mocht belanghebbende deze uitlating, mede gelet op de tussen hem en de inspecteur gevoerde correspondentie en in aanmerking genomen hetgeen de Hoge Raad in BNB 1979/311 en BNB 1984/240 heeft overwogen, redelijkerwijs als een toezegging opvatten.
Dit betekent dat belanghebbendes stortingen op de Betaalrekening in beginsel van de niet-eigen-woningschuld dienen te worden afgeboekt. Pas indien en voorzover de storting op het moment van afboeking groter is dan de niet-eigen-woningschuld, vermindert naar ‘s Hofsoordeel deze de eigen-woningschuld.
Voorzover belanghebbende dit laatste oordeel bestrijdt is zijn standpunt onjuist. Dat standpunt (alsdan inhoudende dat de debetstand op de Betaalrekening bestaat uit het saldo van een eigen-woningschuld en een tegoed dat geen verband houdt met de eigen-woningschuld) zou er immers toe leiden dat niet-betaalde rente in aftrek kan worden gebracht.
5.11.
Voorzover de inspecteur na 22 mei 2003 een met rechtsoverweging 5.10 strijdig standpunt verdedigt, behoeft dat gelet op het vertrouwensbeginsel geen bespreking.
5.12.
Belanghebbende en de inspecteur verschillen voorts van mening over de toerekening van de categorie-II-uitgaven. Naar het oordeel van het Hof verhogen die uitgaven de eigen-woningschuld op de Betaalrekening niet; zij het dat daarop één uitzondering bestaat. Ingeval de eigen-woningschuld als gevolg van een storting (deels) is verlaagd (zie voorlaatste alinea rechtsoverweging 5.10), leidt een categorie-II-uitgave ertoe dat de eigen-woningschuld wordt verhoogd, tenzij er tussen de storting en de uitgave meer dan zes maanden zijn verstreken. Zijn meer dan zes maanden verstreken dan kan naar het oordeel van het Hof in redelijkheid niet meer gesteld worden dat belanghebbende het oogmerk had de uitgave met de eerdere storting te financieren. De verhoging van de eigen-woningschuld kan echter nooit meer bedragen dan het totale bedrag aan verlagingen als bedoeld in de voorlaatste alinea van rechtsoverweging 5.10. Onder deze voorwaarden laten de categorie-II-uitgaven de eigen-woningschuld derhalve als het ware herleven.
Redengevend voor dit oordeel acht het Hof dat belanghebbendes oogmerk was de aankoop en de verbouwing van de eigen woning met vreemd vermogen en de overige uitgaven in beginsel met lopende inkomsten of eigen vermogen te financieren. Alsdan leidt een verlaging van de eigen-woningschuld die niet langer dan zes maanden duurde, er niet toe dat de band tussen de eigen-woningschuld en de eigen woning definitief verloren is gegaan, maar houdt de uitgave in dat de oorspronkelijke eigen-woningschuld is teruggekeerd. Immers de enkele omstandigheid dat een belastingplichtige die een schuld is aangegaan voor verbetering of onderhoud van een eigen woning, en die schuld voor korte tijd aflost, hoeft op zichzelf nog niet te betekenen dat aan het oogmerkvereiste niet langer wordt voldaan.
Naar het oordeel van het Hof ligt bovenstaande verwerking van de categorie-II-uitgaven ook in lijn met de door de inspecteur bij de aanslagregeling toegepaste methode die - blijkens eerder gemelde brief van de inspecteur - ‘berust op het standpunt van de Belastingdienst’. Voorts acht het Hof in dit verband van belang.
- a.
De arresten HR 21 september 1988, BNB 1989/71, HR, 3 mei 1989, BNB 1989/218, en HR 13 november 1991, BNB 1992/45volgens welke een debetstand (meer specifiek een bepaalde schuld) na aflossing in een rekening courantkrediet kan terugkeren.
- b.
Het voorbeeld dat de staatssecretaris onder A.17 van zijn Besluit van 11 mei 1998 (V-N 1998/27.3) geeft (volgens welk voorbeeld een in rekening courant afgeloste schuld weer herleeft).
- c.
De goedkeuring van de staatssecretaris, gegeven in zijn besluiten van 4 juli 2003 (CPP2003/1254M en 1255M). Laatstgenoemd besluit houdt samengevat in dat vanaf 2001 aflossingen op een gemengde lening - die op 31 december 2000 bestond - desgewenst zoveel mogelijk worden toegerekend aan het leningdeel dat betrekking heeft op het box 3 gedeelte (welke goedkeuring de inspecteur - zoals blijkt uit het citaat onder 2.12 en punt 6.c van zijn verweerschrift - bereid was ook op belanghebbende toe te passen).
- d.
De goedkeuring van de staatssecretaris, gegeven in zijn besluit van 25 oktober 2005 (CPP2005/2073M). Dit besluit houdt samengevat in dat in gevallen waarin de lening is aangegaan binnen zes maanden na de aanvang van de verbouwing, tot het bedrag van de in die periode gedane verbouwingskosten geacht wordt te zijn voldaan aan het oogmerkvereiste.
Uit hetgeen onder de letters a, b, c en d staat vermeld en uit de arresten HR 2 oktober 2004, BNB 2004/135 - 137, leidt het Hof af dat voor de kwalificatie van een schuld als eigen-woningschuld niet (meer) vereist is dat er een direct causaal verband moet bestaan tussen de lening en de uitgave ten behoeve van eigen woning en dat onder zekere voorwaarden een eigen-woningschuld kan herleven. Weliswaar heeft het onder de letters c en d goedgekeurde niet betrekking op de jaren 1999 en 2000, doch het Hof is van oordeel dat die besluiten het gevolg zijn van ontwikkelingen in het denken over het toerekenen van renten die zich reeds in de jaren negentig hebben voorgedaan.
5.13.
Met betrekking tot de vraag in hoeverre de nieuwe vaste lening - welke in maart 1999 is aangegaan - als eigen-woningschuld valt aan te merken, heeft het vol-gende te gelden. Naar het oordeel van het Hof vloeit uit rechtsoverwegingen 5.10 tot en met 5.12 voort dat aan de hand van bovenstaande oordelen de debetstand op de Betaalrekening gesplitst moet worden in een niet-eigen-woningschuld en een eigen-woningschuld. De nieuwe vaste lening aan de eigen woning kan dan vervolgens als eigen-woningschuld worden aangemerkt voor ƒ 500.000 (= hoofdsom vaste lening) vermeerderd met de eigen-woningschuld op de Betaalrekening en met ƒ 8.106 (kos-ten ‘herfinanciering’); zij tot maximaal ƒ 808.106 (hoofdsom nieuwe vaste lening plus kosten). De oorspronkelijke A-schuld (zie rechtsoverweging 5.6) wordt omgezet in een nieuwe A-schuld. Tevens wordt de A-schuld met maximaal ƒ 308.106 ver-hoogd en de B-schuld wordt met een gelijk bedrag verlaagd.
De inspecteur had reeds een bedrag van ƒ 508.106 (zie 3.3) van de nieuwe lening als eigen-woningschuld aangemerkt.
Het Hof acht in dit verband (mogelijk in afwijking van de inspecteur) niet van belang dat belanghebbende in februari 1999 de uit de nieuwe vaste lening voortvloeiende betaling van ƒ 293.457 (zie 2.9) op de Betaalrekening heeft laten storten.
5.14.
Naar het oordeel van het Hof doet het bepaalde in artikel 19, lid 2, van de Algemene bankvoorwaarden aan het bovenstaande - waarop belanghebbende zich beroept - niet af. Dat artikel ziet immers op de verhouding tussen de RABO en belanghebbende, maar daar gaat het in het onderhavige geschil niet om. Immers in casu speelt niet de vraag of een verbintenis tussen belanghebbende en een crediteur is tenietgedaan, maar in hoeverre - gegeven een bepaalde debetstand op de Betaalrekening - belang-hebbendes schuld aan de RABO als een eigen-woningschuld kan worden aan-gemerkt.
Hetzelfde heeft te gelden voor de artikelen uit het Burgerlijk Wetboek waarnaar belanghebbende verwijst.
5.15.
Het bovenstaande leidt er toe dat belanghebbende recht heeft op de in zijn aan-giften in aftrekgebrachte renten en kosten, met uitzondering van de renten die vol-gens bovenstaande rechtsoverwegingen aan de niet-eigen-woningschuld op de Betaalrekening zijn toe te rekenen. Op basis van de gedingstukken is het Hof niet in staat om dat deel van de renten uit te rekenen. Om die reden wijst het Hof de zaak terug naar de inspecteur en gelast deze om met in achtneming van bovenstaande oor-delen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
5.16.
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op basis van de al-gemene beginselen van behoorlijk bestuur recht heeft op een hogere aftrek dan waartoe bovenstaande rechtsoverwegingen van het Hof leiden. Met name aan het antwoord op Vraag A.17 uit het Besluit van de staatssecretaris van 11 mei 1998, V-N 1998/27.3, - ervan uitgaande dat de staatssecretaris met ‘kort’ in de een na laatste volzin niet een termijn die langer is dan zes maanden heeft bedoeld - kan belangheb-bende niet het vertrouwen ontlenen dat hij recht heeft op meer dan waartoe het Hof komt. In zijn antwoord op Vraag A.17 borduurt de staatssecretaris immers voort op de arresten BNB 1989/218 en BNB 1992/45 en het zijn ook deze arresten die - mede - ten grondslag liggen aan ’s Hofs rechtsoverweging 5.12.
Mutatis mutandis heeft hetzelfde te gelden voor de besluiten van de staatssecretaris van 4 juli 2003 (CPP2003/1254M en 1255M).
5.17.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de inspecteur de aanslag onvoldoende heeft gemotiveerd en - zo verstaat het Hof belanghebbende - heeft het Hof verzocht de vernietiging van de aanslag in overweging te nemen. Het Hof wijst belangheb-bendes verzoek reeds af omdat uit de gedingstukken volgt dat de inspecteur belang-hebbende diverse malen schriftelijk tijdig op adequate wijze heeft geïnformeerd. Dat belanghebbende het met dat standpunt niet eens was, is een andere kwestie.
5.18.1.
Belanghebbende heeft in zijn aanvulling op zijn beroepschrift verzocht om de heffingsrente te verminderen.
Belanghebbende is van mening dat de periode 15 juli 2002 tot 22 mei 2003 door de Inspecteur is gebruikt om belanghebbende te bewegen een civielrechtelijke overeenkomst te sluiten, in plaats van ter voorbereiding van de aanslag. (pag. 7 aanvulling beroep)
5.18.2.
De wetgeving inzake heffingsrente beoogt het genoten rentevoordeel weg te nemen van de debiteur; in dit geval van belanghebbende. Uit de gedingstukken leidt het Hof af dat de aan belanghebbende in rekening gebrachte heffingsrente conform de wettelijke bepalingen is vastgesteld. Naar het oordeel van het Hof brengen ook de al-gemene beginselen van behoorlijk bestuur in het onderhavige geval niet met zich mee dat de heffingsrente gematigd dient te worden. Immers - gelet op het arrest van de Hoge Raad van 8 december 1993, BNB 1994/51 - is een inspecteur zelfs indien een aanslag lang op zich heeft laten wachten niet verplicht om over te gaan tot mati-ging van heffingsrente. Het onder 5.18.1 naar voren gebrachte houdt ook niet in dat de inspecteur onzorgvuldig jegens belanghebbende heeft gehandeld; zo een dergelijk handelen al tot vermindering van de verschuldigde heffingsrente kan leiden. Ook overigens is van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur niet gebleken.
Belanghebbende verzoekt derhalve tevergeefs om verlaging van de heffingsrente.
5.19.
Belanghebbende heeft voorts het Hof verzocht om te bepalen dat de inspecteur kenbaar maakt welke gegevens hij van de Rabobank heeft ontvangen.
Het Hof verstaat belanghebbendes verzoek aldus dat belanghebbende stelt dat de in-specteur hetzij in de bezwaarfase niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage heeft gelegd, hetzij niet de op zaak betrekking hebbende stukken aan het Hof heeft gestuurd. Het Hof verwerpt belanghebbendes verzoek reeds omdat belang-hebbende niet aangegeven heeft welke relevante stukken door de inspecteur niet ter inzage zijn gelegd, respectievelijk niet aan het Hof zijn gestuurd. Het Hof is ook niet gebleken dat dergelijke stukken bestaan.
6. Proceskosten en schade
6.1.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo het Besluit proceskosten bestuursrecht (verder het Besluit). Belanghebbendes kosten voor drie bezoeken aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag komen gelet op het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking.
Op basis van het Besluit komen uitsluitend belanghebbendes reiskosten per openbaar vervoer in aanmerking. Gezien belanghebbendes brief van 13 augustus 2004 hebben zijn reiskosten € 6 per bezoek aan het Hof bedragen. Door het Hof worden de te ver-goeden reiskosten dan ook bepaald op (2 x € 6 =) € 12.
6.2.
Voorzover belanghebbende stelt kosten te hebben gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, heeft hij deze uitgaven niet aannemelijk gemaakt. Het Hof is ook niet gebleken dat een derde belanghebbende rechtskundig heeft bijgestaan.
Hetzelfde heeft te gelden voor overige door belanghebbende gestelde kosten.
6.3.
Met hetgeen belanghebbende gesteld heeft, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 Awb. Kennelijk meent belanghebbende dat hij als gevolg van de handelwijze van de inspecteur de financieringswijze van zijn eigen woning - op 10 oktober 2002 - diende te wijzigen en dat hij daardoor vanaf oktober 2002 € 500 per jaar aan rente derft.
Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. Allereerst is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van een nieuwe financieringswijze van de eigen woning € 500 per jaar aan rente derft. Ten tweede acht het Hof van belang dat belanghebbende - op eigen initiatief - in 1996 en 1999 voor een bepaalde financieringswijze van de eigen woning heeft gekozen en dat hij zonder de uitkomst van de hofprocedure af te wachten zijn financieringswijze heeft gewijzigd. Alsdan kan niet gezegd worden dat een eventuele rentederving door de handelwijze van de inspecteur is veroorzaakt.
Uit belanghebbendes nader stuk van 21 oktober 2004 blijkt dat hij zijn schade-vergoedingseis voorzover die zag op het overzetten van de lening en - naar het Hof aanneemt - het weer ‘terugzetten’ intrekt.
7. Beslissing
Het Hof:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken van de inspecteur;
- -
gelast de inspecteur om met in achtneming van bovenstaande oordelen binnen 3 maanden na het onherroepelijk worden van ‘s Hofs uitspraak opnieuw uitspraak op bezwaar te doen;
- -
gelast de inspecteur het gestorte griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te ver-goeden, en
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 12 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 22 november 2005 door mr. P.F. Goes, in tegenwoordigheid van mr. B. van Schaik, als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uit-gesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geano-nimiseerde vorm.
Cassatie:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Bijlage
Overzicht saldi en mutaties op Betaalrekening
Datum
rekening-afschrift Saldo
rekening-
courant Mutaties Bedrag
27-9-1996 250.021
30-9-1996 745.021 C 495.000
30-9-1996 394.979- D 1.140.000
30-9-1996 397.969- D 2.990
15-1-1997 482.119- D 84.150
22-1-1997 491.653- D 9.534
5-2-1997 465.881- C 25.772
5-2-1997 475.143- D 9.262
12-2-1997 480.727- D 5.584
12-3-1997 495.456- D 14.729
400.646- C 94.810
19-3-1997 401.788- D 1.142
26-3-1997 471.410- D 69.622
7-4-1997 358.736- C 112.674
4-4-1997 369.178- D 13.442
18-4-1997 437.047- D 67.869
22-4-1997 340.757- C 96.290
25-4-1997 412.475- D 71.718
2-5-1997 315.345- C 97.130
5-5-1997 319.703- D 4.358
28-5-1997 489.204- D 169.501
31-5-1997 298.504- C 190.700
4-6-1997 301.613- D 3.109
18-6-1997 456.065- D 154.452
25-6-1997 262.555- C 193.510
25-6-1997 273.926- D 11.371
9-7-1997 453.282- D 179.356
196.908- C 256.374
16-7-1997 203.718- D 6.810
13-8-1997 310.032- D 106.314
20-8-1997 193.963- C 116.069
20-8-1997 194.692- D 729
7-10-1997 269.217- D 74.525
8-10-1997 241.567- C 27.650
8-10-1997 244.556- D 2.989
12-11-1997 319.345- D 74.789
333.254- D 13.909
19-11-1997 317.626- C 15.628
3-12-1997 326.678- D 9.052
8-12-1997 312.731- C 13.947
10-12-1997 345.084- D 32.353
24-12-1997 350.852- D 5.768
6-2-1998 446.949- D 96.097
13-2-1998 412.155- C 34.794
16-2-1998 415.738- D 3.583
6-4-1998 452.910- D 37.172
14-4-1998 246.560- C 206.350
9-4-1998 259.442- D 12.882
4-5-1998 406.935- D 147.493
7-5-1998 392.997- C 13.938
11-5-1998 406.288- D 13.291
22-6-1998 443.747- D 37.459
429.621- C 14.126
29-6-1998 440.196- D 10.575
13-7-1998 461.509- D 21.313
455.827- C 5.682
20-7-1998 456.007- D 180
3-8-1998 470.295- D 14.288
12-8-1998 430.241- C 40.054
10-8-1998 442.994- D 12.753
31-8-1998 453.701- D 10.707
8-9-1998 438.701- C 15.000
7-9-1998 454.229- D 15.528
5-10-1998 470.548- D 16.319
13-10-1998 452.601- C 17.947
12-10-1998 459.355- D 6.754
14-12-1998 491.170- D 31.815
16-12-1998 472.583- C 18.587
21-12-1998 481.549- D 8.966
29-12-1998 485.682- D 4.133
6-1-1999 443.771- C 41.911
4-1-1999 447.264- D 3.523
1-3-1999 475.363- D 28.099
9-3-1999 446.929- C 28.434
8-3-1999 447.939- D 1.010
22-3-1999 454.541- D 6.602
964.627- D 510.086
29-3-1999 168.127- C 796.500
21-4-1999 252.011- D 83.884
28-4-1999 235.453- C 16.558
28-4-1999 236.066- D 613
31-5-1999 267.990- D 31.924
238.380- C 29.610
7-6-1999 239.388- D 1.008
12-7-1999 338.277- D 98.889
333.412- C 4.865
19-7-1999 335.457- D 2.045
318.717- C 16.740
26-7-1999 319.622- D 905
30-8-1999 338.376- D 18.754
3-9-1999 323.879- C 14.497
6-9-1999 336.669- D 12.790
4-10-1999 359.983- D 23.314
6-10-1999 329.255- C 30.728
11-10-1999 335.133- D 5.878
1-11-1999 363.320- D 28.187
347.662- C 15.658
8-11-1999 348.483- D 11.624
29-11-1999 369.079- D 20.596
7-12-1999 353.756- C 15.323
6-12-1999 361.492- D 7.736
13-12-1999 365.626- D 4.134
345.626- C 20.000
20-12-1999 348.299- D 2.673
27-12-1999 352.187- D 3.888
3-1-2000 360.809- D 8.622
6-1-2000 360.809- C 17.040
10-1-2000 360.814- D 5
7-2-2000 417.998- D 57.184
14-2-2000 378.565- C 39.433
392.660- D 14.095
13-3-2000 331.127- C 61.533
346.358- D 15.231
20-3-2000 342.358- C 4.000
350.106- D 7.748
17-4-2000 285.902- C 64.204
314.558- D 28.656
8-5-2000 297.680- C 16.878
308.700- D 11.020
14-6-2000 306.235- C 2.465
384.417- D 78.182
10-7-2000 347.449- C 36.968
377.924- D 30.475
17-7-2000 390.703- D 12.779
31-7-2000 406.624- D 15.921
263.646- C 142.978
14-8-2000 281.014- D 17.368
258.742- C 22.272
11-9-2000 267.165- D 8.423
238.194- C 28.971
2-10-2000 266.117- D 27.923
9-10-2000 273.645- D 7.528
253.793- C 19.852
6-11-2000 318.564- D 64.771
13-11-2000 326.224- D 7.660
306.622- C 19.602
4-12-2000 396.647- D 90.025
377.350- C 19.297
2-1-2001 415.580- D 38.230
397.562- C 18.018