Rb. Oost-Brabant, 09-07-2014, nr. 01/820116-13
ECLI:NL:RBOBR:2014:3533
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
09-07-2014
- Zaaknummer
01/820116-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2014:3533, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 09‑07‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Verdachte is met te hoge snelheid en in strijd met een geslotenverklaring met een auto een straat ingereden, waardoor een frontale botsing met een fietsster is ontstaan. De rechtbank acht niet uitgesloten dat verdachte ten tijde van het ongeval een hypoglycaemie of een hyperglycaemie heeft gehad. Niet valt te bewijzen dat dit voor verdachte redelijkerwijs voorzienbaar was. Er is derhalve sprake van verontschuldigbare onmacht ten tijde van het ongeval. Vrijspraak van de misdrijven van artikel 6 en 7 van de WVW 1994. Ontslag van alle rechtsvervolging t.a.v. de overtreding van artikel 5 van de WVW 1994.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/820116-13
Datum uitspraak: 09 juli 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1964],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 mei 2013, 11 december 2013 en 25 juni 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 april 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2011 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Kruisstraat,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
- voornoemde Kruisstraat in te rijden, terwijl daar een geslotenverklaring
gold, welke (gezien vanuit de rijrichting van verdachte) kenbaar werd gemaakt
middels het bord C2 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 en/of
- met een te hoge snelheid, althans met een (veel) te hoge snelheid voor
een veilig verkeer ter plaatse, tegen de rijrichting in te rijden en/of
- zijn voertuig in de richting van een toen en aldaar op het op/naast de
Kruisstraat gelegen fietspad, rijdende fietsster te sturen/te bewegen en/of
- (vervolgens) zijn voertuig te laat, althans niet tijdig, tot stilstand te
brengen en/of
- (vervolgens) (frontaal) tegen genoemde fietsster te botsen/te rijden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
hersenkneuzing en/of twee, althans een of meer, hechting(en) en/of vocht in de
knie(ën) en/of ellebo(o)g(en) en/of een kneuzing in de nek en/of rug en/of
een gebroken rib, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
is ontstaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2011 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
Kruisstraat,
- voornoemde Kruisstraat is ingereden, terwijl daar een geslotenverklaring
gold, welke (gezien vanuit de rijrichting van verdachte) kenbaar werd gemaakt
middels het bord C2 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 en/of
- met een te hoge snelheid, althans met een (veel) te hoge snelheid voor
een veilig verkeer ter plaatse, tegen de rijrichting in is gereden en/of
- zijn voertuig in de richting van een toen en aldaar op het op/naast de
Kruisstraat gelegen fietspad, rijdende fietsster ([slachtoffer 1]) heeft
gestuurd/heeft bewogen en/of
- (vervolgens) zijn voertuig te laat, althans niet tijdig, tot stilstand heeft
gebracht en/of
- (vervolgens) (frontaal) tegen genoemde fietsster is gebotst/is gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
hij op of omstreeks 21 september 2011 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een
verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op
de Kruisstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat
ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te
weten [slachtoffer 1]) letsel en/of schade was toegebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair en 2.
Op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte als autobestuurder op 21 september 2011 met te hoge snelheid in strijd met een geslotenverklaring de Kruisstraat te Eindhoven is ingereden en daar vervolgens een frontale botsing heeft veroorzaakt met de fietsster [slachtoffer 1], die ten gevolge van dit ongeval lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet werd toegebracht.
Zowel de officier van justitie als de verdediging stellen dat bij verdachte ten tijde van het ongeval sprake was van zogenoemde verontschuldigbare onmacht en dat daarom niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Dit zou tot vrijspraak moeten leiden.
De rechtbank overweegt als volgt. Het als autobestuurder met te hoge snelheid in strijd met een geslotenverklaring de weg inrijden en daar vervolgens een frontale botsing veroorzaken leidt in beginsel tot de conclusie dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeluk aan zijn schuld (zoals bedoeld in art. 6 WVW 1994) te wijten is. Dat kan echter anders zijn indien feiten en omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden - bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde - waaruit volgt dat van zodanige schuld niet kan worden gesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor het honoreren van een beroep op verontschuldigbare onmacht vereist dat verdachte aannemelijk maakt dat hij buiten eigen schuld in een toestand is geraakt waarin hij lichamelijk of geestelijk niet in staat was naar behoren te functioneren.
Verdachte stelt dat hij zich niets meer van het ongeval kan herinneren. Hij was bij een collega op bezoek geweest, is opgestaan en weggegaan. Meer kan hij zich niet herinneren. De betreffende collega heeft tijdens een telefonisch verhoor aan de politie medegedeeld dat verdachte zich niet goed voelde, aan zijn hoofd zat, naar buiten ging, afwezig was en ‘totaal van de wereld’. Dit beeld past ook bij hetgeen de politie tijdens de achtervolging heeft waargenomen. In het proces-verbaal van bevindingen relateren verbalisanten dat verdachte op herhaaldelijk aanroepen om te stoppen wel richting verbalisanten keek, maar vervolgens weer recht vooruit keek en niet reageerde op dit stopteken. De blik van verdachte hierbij werd door de verbalisant als ‘apathisch’ omschreven.
Uit de stukken van het ziekenhuis en de revalidatiekliniek komt naar voren dat er bij verdachte in juli 2012 sprake was van een moeilijk in te stellen glucose in verband met DM1. Voorts blijkt uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2013 dat verdachte bij zijn insluiting in 2011 insuline en spuiten en/of pennen bij zich had. Tevens blijkt uit voornoemd proces-verbaal dat verdachte zich tijdens zijn insluiting met insuline heeft geïnjecteerd. De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, aannemelijk dat verdachte ten tijde van het ongeval diabetes had.
Twee jaar na dato heeft een onderzoek bloedglucosegehalte plaatsgevonden, waarbij een glucosegehalte van 5,0 mmol/l is aangetroffen. Deze gemeten hoeveelheid valt binnen de referentiewaarde van normale bloedsuikerspiegels. Door tijdsverloop kan echter de suiker in het buisje afbreken. Dit betekent dat de bevindingen twee jaar na dato dus niet zonder meer de daadwerkelijke suikerwaarde in het bloed van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hoeven aan te duiden. Dat sprake is geweest van afbraak van de suiker kan worden afgeleid uit de gemeten lactaatconcentratie. Deze was hoog. De deskundige gaf aan dat in de tussentijd de concentratie van de glucose kan afnemen en dat er mogelijk lactaat kan ontstaan. Een mogelijk verhoogde bloedsuikerspiegel ten tijde van de monsterafname kan daarom niet worden uitgesloten.
Het hemaglobine onderzoek weerspiegelde het glucoseniveau van de laatste vier tot zes weken. De waarde bij verdachte bedroeg 53 mmol/mol en paste bij een waarde bij een goed ingestelde diabeet. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat er geen aanwijzing was voor een sterk ontregelde glucosehuishouding in de weken voorafgaande aan de bloedmonsterafname.
Uit de rapportage van [internist], internist, d.d. 21 april 2014, volgt dat een hypoglycaemie (hierna: ‘hypo’) of een hyperglycaemie (hierna: ‘hyper’) soms geleidelijk kan ontstaan. Soms treden geen en soms slechts één of enkele symptomen op. Het is dan ook goed mogelijk dat voor het besturen van een auto benodigde handelingen nog kunnen worden verricht. Hij onderschrijft de bevindingen van de deskundige die onderzoek deed naar het bloed van verdachte, maar stelt dat het feit dat er geen aanwijzing bestond voor een sterk ontregelde glucosehuishouding in de weken voorafgaand aan de bloedmonsterafname, een incidentele ‘hypo’ of ‘hyper’ niet uitsluit. [internist] stelt dat met name bij een ‘hypo’ het goed mogelijk is dat iemand niet meer goed in staat is zijn wil te bepalen maar wel langer andere handelingen kan verrichten, zoals het rijden met een auto.
De rechtbank stelt vast dat verdachte diabetes had toen het ongeval plaatsvond. Volgens de collega van verdachte was hij ‘van de wereld’ op de avond van het ongeval. Het bloedonderzoek sluit een ‘hyper’ of ‘hypo’ niet uit en een andere oorzaak voor het rijgedrag van verdachte is niet aannemelijk geworden. Uit het dossier volgt dat verdachte geen alcohol had gedronken en er zijn geen andere hoeveelheden van stoffen in zijn bloed aangetroffen die de rijvaardigheid negatief hadden kunnen beïnvloeden. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het niet uitgesloten dat verdachte een ‘hyper’ of ‘hypo’ heeft gehad ten tijde van het ongeval en dat dit de oorzaak kan zijn geweest van het rijgedrag van verdachte.
Voor zover bij verdachte ten tijde van het ongeval sprake is geweest van een hypo of hyper is de rechtbank voorts van oordeel dat niet is te bewijzen dat het voor verdachte redelijkerwijs voorzienbaar was dat hij een ‘hyper’ of ‘hypo’ zou krijgen. Uit het dossier is niet gebleken van enige aanwijzing waaruit verdachte redelijkerwijs een dergelijke aanval had moeten zien aankomen. Verdachte verkeerde derhalve in een staat van verontschuldigbare onmacht op het moment dat het verkeersongeval plaatsvond. Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet is daarom geen sprake. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank, met de verdediging en de officier van justitie, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade was toegebracht. Ook van dit feit zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
subsidiair
op 21 september 2011 te Eindhoven, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Kruisstraat,
- voornoemde Kruisstraat is ingereden, terwijl daar een geslotenverklaring gold, welke
(gezien vanuit de rijrichting van verdachte) kenbaar werd gemaakt middels het bord C2
van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en
- met een te hoge snelheid, tegen de rijrichting in is gereden en
- zijn voertuig in de richting van een toen en aldaar op het op/naast de Kruisstraat gelegen
fietspad, rijdende fietsster ([slachtoffer 1]) heeft gestuurd/heeft bewogen en
- vervolgens zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en
- vervolgens (frontaal) tegen genoemde fietsster is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair.
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte wegens verontschuldigbare onmacht van het ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Een op artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 geënte tenlastelegging bevat geen schuldbestanddeel en verontschuldigbare onmacht staat daarom aan een bewezenverklaring niet in de weg. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vrijspraak van feit 1 primair en feit 2 is de rechtbank van oordeel dat er voor wat betreft het gekwalificeerde sprake is van afwezigheid van alle schuld (in de vorm van verontschuldigbare onmacht). De verdachte kan geen verwijt worden gemaakt. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van feit 1 subsidiair ontslaan van alle rechtsvervolging.
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde en verklaart het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem ook daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging omdat zij verdachte hiervoor niet strafbaar acht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. P.A. Buijs, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 9 juli 2014.