Hof Amsterdam, 26-01-2016, nr. 200.177.207/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:202
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-01-2016
- Zaaknummer
200.177.207/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:202, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑01‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2709, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 26‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Vervangende toestemming verhuizing.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 26 januari 2016
Zaaknummer: 200.177.207/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/573217 / FA RK 14-7221 & C/13/586189 / FA RK 15/3125
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellante,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer te 's-Gravenhage,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.M.J. Zillikens te Hoorn.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 21 september 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 12 augustus 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/573217 / FA RK 14-7221 & C/13/586189 / FA RK 15/3125 .
1.3.
De man heeft op 11 november 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 20 november 2015 nadere stukken ingediend.
1.5.
De man heeft op 24 november 2015 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 30 november 2015 ter terechtzitting in hoger beroep behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan haar advocaat en mr. W.A. van der Stroom-Willemsen, advocaat te Rotterdam;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw F. Huizinga, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam (hierna: de Raad).
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn [in] 2009 gehuwd in Rishpon, Israël. De vrouw heeft de Israëlische en de Hongaarse nationaliteit. De man heeft de Israëlische en de Nederlandse nationaliteit. Op 24 februari 2014 is door het Regionale Rabbinale gerecht in Netanya, Israël, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Uit hun huwelijk is geboren [X] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2013 in [woonplaats b] . [de minderjarige] heeft de Nederlandse en de Israëlische nationaliteit. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2.
Partijen zijn in juli 2009 vanuit Israël naar Nederland verhuisd. Op 30 december 2013 is de vrouw, zonder voorafgaande toestemming van de man of de rechter, met [de minderjarige] naar Israël gereisd. De man heeft de Centrale Autoriteit van Nederland ingeschakeld om terugkeer van [de minderjarige] naar Nederland te bewerkstelligen.
2.3.
Op 19 maart 2014 is door de rechtbank van Petach Tikwa, Israël, vastgesteld dat de woonplaats van [de minderjarige] in [woonplaats b] , Nederland, is en is bepaald dat [de minderjarige] naar haar woonplaats in Nederland gebracht dient te worden. Bij uitspraak van 10 juli 2014 van de Arrondissementsrechtbank Centrum-Lud, Israël, is in hoger beroep eveneens bepaald dat [de minderjarige] dient terug te keren naar Nederland.
2.4.
Bij uitspraak van 12 augustus 2014 van de Arrondissementsrechtbank Centrum-Lud is wederom bepaald dat [de minderjarige] dient terug te keren naar Nederland. Aan de terugkeer zijn door de rechtbank een aantal voorwaarden verbonden (‘safe return voorwaarden’). Deze voorwaarden houden – kort gezegd – in dat de man aan de vrouw een bedrag dient te betalen om haar verblijf in Nederland de eerste maanden te regelen, de vrouw belast wordt met het tijdelijk gezag over [de minderjarige] , tussen de man en [de minderjarige] (begeleide) omgang plaatsvindt totdat de Nederlandse rechter hierover anders heeft beslist, de man niet binnen een straal van 100 meter van de vrouw en [de minderjarige] zal komen en dat de Centrale Autoriteit bevestigt dat de vrouw in Nederland niet gearresteerd of gevangen genomen zal worden.
2.5.
De man is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen en bij uitspraak van 23 september 2014 van het Hoog Gerechtshof van de staat Israël zijn enige veranderingen in de hiervoor omschreven voorwaarden aangebracht. De rechtbank van Petach Tikwa heeft bij uitspraak van 22 oktober 2014 op verzoek van de man instructies gegeven voor de juiste uitvoering van de uitspraak van het Hoog Gerechtshof.
2.6.
De vrouw is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Bij uitspraak van 6 november 2014 van de Arrondissementsrechtbank Centrum-Lud is dit hoger beroep deels gehonoreerd en zijn deels nieuwe instructies gegeven. Onder meer is bepaald dat de vrouw zich met [de minderjarige] ook buiten [woonplaats b] mag vestigen, mits dit binnen een straal van 75 kilometer van [woonplaats b] is.
2.7.
Op 18 december 2014 is de vrouw met [de minderjarige] teruggekeerd naar Nederland, waar zij tot op heden met [de minderjarige] verblijft in een huurwoning in [woonplaats a] .
2.8.
Bij vonnis van 23 december 2014 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam – voor zover thans van belang – [de minderjarige] toevertrouwd aan de vrouw en een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige] iedere week van zaterdag tot zondag bij de man verblijft, onder de voorwaarde dat daarbij een van diens familieleden aanwezig is.
2.9.
Bij beschikking van 25 maart 2015 van de rechtbank Amsterdam heeft de rechtbank zich bevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoekschrift van de man van 1 oktober 2014, inzake het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling en de zaak naar de meervoudige kamer verwezen voor inhoudelijke behandeling.
2.10.
Bij arrest van 12 mei 2015 van dit hof is het vonnis van 23 december 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam bekrachtigd. Bij arrest van 12 mei 2015 van dit hof is (in hoger beroep op het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2015) bepaald dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] tot 30 september 2015 zal plaatsvinden onder begeleiding van een van de familieleden van de man dan wel van een door de man in te huren oppas, en na 30 september 2015 door een van de familieleden van de man.
2.11.
In de bestreden beschikking zijn de behandeling van de verzoeken (van de man) inzake het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling en (van de vrouw) inzake het paspoort van [de minderjarige] , pro forma aangehouden, in afwachting van het door de rechtbank verzochte rapport en advies van de Raad. De Raad heeft op 20 november 2015 een conceptrapport uitgebracht.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans in hoger beroep van belang – het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats] , Israël, afgewezen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar vervangende toestemming te verlenen om per 1 januari 2016, of zoveel eerder of later als het hof juist acht, met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats] , Israël.
3.3.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats] , Israël.
4.2.
Het onderhavige geschil tussen partijen betreft de gezamenlijke uitoefening van het gezag over [de minderjarige] . Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitvoering van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het gaat in het onderhavige geval om enerzijds het belang van de vrouw om met [de minderjarige] naar Israël te verhuizen en anderzijds het belang van de man om, bij verblijf van [de minderjarige] in Nederland, als gezagdragende ouder zijn zorgtaken ten aanzien van [de minderjarige] uit te oefenen, bij haar ontwikkeling te worden betrokken en haar in zijn eigen omgeving te zien opgroeien.
4.3.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt door haar geen vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar Israël te verhuizen. Tevens is de rechtbank volgens de vrouw van onjuiste feiten uitgegaan. De vrouw voert daartoe onder meer het volgende aan. Door het huiselijk geweld en de bedreigingen van de man jegens de vrouw en [de minderjarige] , had de vrouw in december 2013 geen andere keuze dan met [de minderjarige] naar Israël terug te keren. De rechtbank heeft deze beslissing van de vrouw in de belangenweging te zwaar laten meewegen. Daarnaast is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan de achtergronden van partijen. De vrouw heeft thans zowel een psychische, medische als financiële noodzaak voor verhuizing met [de minderjarige] naar Israël. Zij heeft hevige heimwee naar het land, naar haar nieuwe partner en haar familie en vrienden, die allen daar wonen. Daarnaast heeft de vrouw last van een posttraumatische stressstoornis door het huiselijk geweld dat tijdens het huwelijk met de man in Nederland heeft plaatsgevonden. Tevens heeft de vrouw op korte termijn medische hulp nodig vanwege ernstige lichamelijke klachten, welke zij door haar vertrouwde gynaecoloog in Israël wil laten behandelen. De vrouw kan in Nederland niet aarden. Zij heeft hier geen familie, geen sociaal netwerk en geen baan. In Israël is de vrouw daarentegen wel in staat om in haar eigen levensonderhoud en dat van [de minderjarige] te voorzien. Zij heeft daar een vaste baan met flexibele werktijden. Verhuizing met [de minderjarige] naar Israël zal dan ook geen negatieve effecten hebben op de persoonsontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] is net als de vrouw geworteld in Israël. Zij heeft reeds lange tijd in Israël gewoond, is daar omringd door haar familie en spreekt voor haar leeftijd vloeiend Hebreeuws. De vrouw heeft een ruime omgangsregeling voorgesteld, zodat verhuizing met [de minderjarige] naar Israël niet zal leiden tot een verslechtering van het contact tussen de man en [de minderjarige] . Daarbij komt dat de vrouw de man op de hoogte zal houden van hoe het met [de minderjarige] gaat. Door gebruik te maken van de moderne communicatiemiddelen zoals Skype heeft de man alle mogelijkheden om het contact met [de minderjarige] te onderhouden. De regeling biedt dan ook voldoende compensatie voor de man, zodat het contact tussen de man en [de minderjarige] op een aanvaardbaar niveau zal blijven, aldus de vrouw.
4.4.
De man betwist de stellingen van de vrouw en voert daartoe onder meer het volgende aan. De rechtbank is niet uitgegaan van onjuiste feiten en heeft geen onjuiste belangenafweging gemaakt. Van huiselijk geweld, zoals de vrouw stelt, is geen sprake geweest en de vrouw was derhalve niet genoodzaakt om in 2013 met [de minderjarige] terug te keren naar Israël. Bij de vrouw bestaat ook thans geen noodzaak voor verhuizing met [de minderjarige] naar Israël. Zij heeft geen bewijs in het geding gebracht waaruit zou blijken dat sprake is van psychisch lijden, in de vorm van hevige heimwee. Het is nooit de bedoeling van partijen geweest om terug te keren naar Israël; zij wilden zich juist permanent in Nederland vestigen. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de vrouw na aankomst in Nederland een intensieve taalcursus aan de VU heeft gevolgd, aan de VU is gaan studeren en vervolgens een baan in Nederland heeft gezocht en gevonden. Ook hadden partijen in 2011 in Nederland een huis gekocht. Nadat de relatie tussen partijen was beëindigd, heeft de vrouw niet langer gewerkt aan een toekomst in Nederland. Zo heeft zij niet geïnvesteerd in een sociaal leven in Nederland en heeft zij evenmin geprobeerd een nieuwe baan te vinden. De vrouw heeft zich tot doel gesteld de man te verstoten als vader voor [de minderjarige] . Zij maakt de man ten onrechte zwart en frustreert het contact tussen hem en [de minderjarige] , door hieraan onder meer onevenredige voorwaarden te stellen. Deze doelstelling van de vrouw blijkt ook uit haar keuze om na haar (gedwongen) terugkeer met [de minderjarige] in Nederland zo ver mogelijk van de man, namelijk in [woonplaats a] , te gaan wonen alsmede uit haar keuze om [de minderjarige] daar op een ultraorthodox joods kinderdagverblijf te plaatsen. Ook heeft de vrouw onvoldoende alternatieven en maatregelen aan de man geboden om de gevolgen van de door haar gewenste verhuizing naar Israël voor de man te verzachten. Met de door de vrouw voorgestelde regeling is geen sprake meer van een voor de man aanvaardbare zorgregeling. Partijen hebben thans al geen goed contact en de beloofde Skype contacten zijn geen geschikte vorm van contact voor een kind in de leeftijd van [de minderjarige] . Daarnaast is het voorstel van de vrouw financieel niet haalbaar voor de man. De familie van de man heeft thans al veel voor de vrouw moeten betalen en er zijn geen vliegtickets verkrijgbaar voor het door de vrouw genoemde tarief. Bovendien is het op en neer reizen te belastend voor de man en voor [de minderjarige] , daar een enkele reis ‘van deur tot deur’ negen uren in beslag neemt. De man wenst zelf zich niet opnieuw te vestigen in Israël, onder meer vanwege de gevaarlijke situatie in Israël, met toenemende terroristische dreiging. Deze dreiging vormt ook voor de verhuizing van [de minderjarige] naar Israël een contra-indicatie, nu zij daar reëel gevaar zal lopen. [de minderjarige] is in Nederland geboren, heeft hier voor haar ontvoering door de vrouw gewoond en woont thans alweer bijna een jaar in Nederland. Zij is dan ook meer geworteld in Nederland dan in Israël. Door [de minderjarige] in december 2013 naar Israël te ontvoeren, heeft de vrouw laten zien dat zij niet in staat is zich rekenschap te geven van de belangen van [de minderjarige] , noch die van de man als vader van [de minderjarige] . Verhuizing naar Israël is op grond van het bovenstaande niet in het belang van [de minderjarige] , zodat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen, aldus de man.
4.5.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. De Raad kan op dit moment ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming tot verhuizing met [de minderjarige] naar Israël geen advies formuleren. Daar de rechtbank het verzoek van de vrouw om met [de minderjarige] naar Israël te verhuizen heeft afgewezen, is door de rechtbank niet aan de Raad verzocht om de situatie waarin de vrouw wel toestemming zou worden verleend voor verhuizing, bij zijn onderzoek te betrekken. Door de Raad is derhalve niet onderzocht wat de draagkracht is van [de minderjarige] en wat de betekenis zou zijn van een verhuizing naar Israël voor de relatie tussen [de minderjarige] en de man. Ook de vraag naar de betekenis van een (gedwongen) verblijf van de vrouw en [de minderjarige] in Nederland voor de relatie tussen de vrouw en [de minderjarige] , is door de Raad niet bij het verrichte onderzoek betrokken. Naar deze vragen kan, indien het hof dat zou verzoeken, aanvullend onderzoek worden gedaan, aldus de Raad.
4.6.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om thans een beslissing te nemen omtrent de vervangende toestemming tot verhuizing en ziet derhalve geen aanleiding om een aanvullend raadsonderzoek te gelasten. Ook partijen hebben desgevraagd verklaard geen behoefte te hebben aan een nader onderzoek door de Raad.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Vast staat dat partijen beiden in Israël zijn geboren en over de Israëlische nationaliteit beschikken. Ook [de minderjarige] heeft de Israëlische nationaliteit.
Nadat partijen in 2009 in Israël waren gehuwd, hebben zij besloten om van Israël naar Nederland te verhuizen, onder meer omdat de man in Nederland een baan had gevonden. De man had voordien ook reeds een aantal jaren in Nederland gewoond. In Nederland hebben partijen een huis in [woonplaats b] gekocht en heeft de vrouw een taalcursus gevolgd, waarna zij is gaan studeren. Net als de man heeft de vrouw na verloop van tijd in Nederland een baan gevonden. Nadat partijen hun relatie hadden beëindigd, is de vrouw op 23 december 2013 samen met [de minderjarige] en zonder daarvoor voorafgaande toestemming van de man te hebben gekregen, naar Israël verhuisd. In Israël is op verzoek van de vrouw tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Daarnaast hebben partijen in Israël een (groot) aantal procedures gevoerd, onder andere over de woonplaats van [de minderjarige] , hetgeen er uiteindelijk toe heeft geleid dat de vrouw samen met [de minderjarige] in december 2014 (gedwongen) is teruggekeerd naar Nederland. Aan deze terugkeer zijn door de Israëlische rechter een aantal voorwaarden gesteld, waaronder de voorwaarde dat de omgang tussen [de minderjarige] en de man onder begeleiding diende plaats te vinden.
In de periode waarin de vrouw met [de minderjarige] in Israël verbleef, heeft tussen de man en [de minderjarige] begeleide omgang plaatsgevonden. Aanvankelijk heeft de man ook enige tijd in Israël verbleven, waarbij tussen hem en [de minderjarige] om de dag gedurende zes uur begeleide omgang heeft plaatsgevonden. Daarna is de man gedurende (bijna) ieder weekend naar Israël gereisd, waar [de minderjarige] dan gedurende het weekend bij hem verbleef, in aanwezigheid van een van de ouders van de man. Tevens heeft in deze periode tussen de man en [de minderjarige] Skype contact plaatsgevonden. Na aankomst in Nederland is de vrouw met [de minderjarige] in [woonplaats a] gaan wonen. In deze periode heeft tussen de man en [de minderjarige] gedurende een weekend in de veertien dagen omgang plaatsgevonden. Deze omgang is in eerste instantie begeleid door een familielid van de man en later door een door hem ingehuurde oppas. Sinds de Raad zijn conceptrapport van 20 november 2015 heeft uitgebracht, is de omgang tussen de man en [de minderjarige] uitgebreid naar ieder weekend van zaterdag 12:00 uur tot zondag 18:00, zonder dat daarbij begeleiding aanwezig is.
4.7.
Het hof stelt voorop dat het de vrouw in 2013 niet was toegestaan om [de minderjarige] mee te nemen naar Israël en daar met haar te blijven, zoals zij heeft gedaan. De vrouw is dan ook door de rechter verplicht om terug te keren naar Nederland. Gelet evenwel op de belangenafweging die bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient plaats te vinden, zoals vermeld onder 4.2., en op hetgeen hierna wordt overwogen, ziet het hof onvoldoende grond om aan de handelwijze van de vrouw doorslaggevende betekenis toe te kennen.
4.8.
Het hof is van oordeel dat het belang van de man bij afwijzing van het verzoek van de vrouw om met [de minderjarige] naar Israël te verhuizen zonder meer zwaarwegend is. Dat belang is evident en is hiervoor onder 4.2 reeds omschreven. Het belang van de man weegt temeer zwaar nu de omgang tussen de man en [de minderjarige] thans wekelijks plaatsvindt. Het spreekt voor zich dat ook het belang van [de minderjarige] ermee is gediend dat de man zoveel mogelijk bij haar opvoeding en verzorging is betrokken.
4.9.
Tegenover voornoemde belangen staan evenwel de belangen van de vrouw en ook van [de minderjarige] die evenzeer zwaar wegen.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij last heeft van hevige heimwee naar haar vertrouwde omgeving, haar familie, vrienden en naar haar nieuwe partner die in Israël woont, waardoor bij haar sprake is van onder meer psychische klachten. De man heeft dat betwist door aan te voeren dat de vrouw hiervan geen bewijs heeft overgelegd en dat van een relatie met een nieuwe partner evenmin sprake is.
Het hof is van oordeel dat de vrouw met de door haar overgelegde stukken van onder meer haar huisarts, haar psycholoog in Israël, het Sinaï Centrum alsmede de stukken van Stichting Joods Maatschappelijk werk, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij last heeft van hevige heimwee naar haar voormalige verblijfplaats in Israël en dat zij daarvan psychische klachten ondervindt. Ook heeft het hof onvoldoende grond om te twijfelen aan het bestaan van een nieuwe bestendige relatie van de vrouw met haar huidige partner in Israël, met wie zij voornemens is in het huwelijk te treden. Gebleken is voorts dat de gehele familie van de vrouw in Israël woont. De vrouw is in Israël geboren en opgegroeid. Zij heeft het grootste gedeelte van haar leven in Israël gewoond en heeft daar gestudeerd en gewerkt. De vrouw heeft bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in Israël nog steeds beschikt over een vaste baan, zodat zij in staat is om in Israël in haar eigen levensonderhoud en dat van [de minderjarige] te voorzien, alsmede dat zij in Israël over geschikte woonruimte voor haar en [de minderjarige] beschikt en een plek op de (kinder)opvang voor [de minderjarige] heeft geregeld. Naar het oordeel van het hof is vast komen te staan dat Israël voor de vrouw een vertrouwde omgeving is en dat zij daar geworteld is. De vrouw heeft, gelet op het vorenstaande, haar zwaarwegende belang bij een verhuizing naar Israël voldoende aannemelijk gemaakt en heeft tevens voldoende aangetoond dat zij de door haar gewenste verhuizing goed heeft doordacht en zorgvuldig heeft voorbereid.
4.10.
Ten aanzien van [de minderjarige] overweegt het hof dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] sinds het uiteengaan van partijen feitelijk bij de vrouw is. Gelet op de inhoud van de huidige zorgregeling is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de vrouw tevens al geruime tijd de hoofdverzorger is van [de minderjarige] . Met tegemoetkoming aan de belangen van de vrouw wordt derhalve ook het belang van [de minderjarige] gediend. Daarbij komt dat ook voor [de minderjarige] Israël reeds een vertrouwde omgeving is, nu zowel de ouders als de broers en zussen van zowel de vrouw als de man daar woonachtig zijn en [de minderjarige] zelf geruime tijd in Israël heeft verbleven en daar naar een kinderdagverblijf is gegaan. Ook laatstgenoemde feitelijke omstandigheid dient, hoewel deze het gevolg is van het handelen van de vrouw als vermeld onder 4.7, in het belang van [de minderjarige] mede in aanmerking te worden genomen. [de minderjarige] zal zich naar verwachting dan ook snel thuis kunnen voelen in Israël, temeer nu gebleken is dat zij de taal begrijpt en verstaat.
Hoewel het hof de stelling van de man onderschrijft dat, in verband met terreurdreiging, de veiligheidssituatie in Israël negatief verschilt met die in Nederland, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een zodanig onaanvaardbaar veiligheidsrisico voor [de minderjarige] , dat dit aan een verhuizing naar Israël in de weg zou moeten staan. Daarbij weegt het hof mee dat, zoals de vrouw heeft aangevoerd, [plaats] in een relatief veilige streek van het land gelegen is, waarvoor geen negatief reisadvies geldt.
4.11.
De man heeft terecht aangevoerd dat een eventuele verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar Israël tot gevolg zal hebben dat zijn aandeel in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] beperkt wordt. De vrouw heeft een uitgebreid voorstel voor een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] overgelegd waarmee zij beoogt deze beperking te compenseren. Dit voorstel van de vrouw houdt in dat zij [de minderjarige] om de drie weken, op haar kosten, naar Nederland zal brengen, waarbij zij [de minderjarige] op vrijdag naar de man brengt en op zondagavond weer ophaalt. Daarnaast biedt de vrouw de man zes keer per jaar een vliegticket naar Israël aan, zodat de man [de minderjarige] in Israël kan zien. Bovendien staat het de man vrij om [de minderjarige] ook zelf wekelijks te bezoeken in Israël. Tevens biedt de vrouw de mogelijkheid voor de man om veelvuldig telefonisch- en Skype contact met [de minderjarige] te onderhouden. [de minderjarige] beschikt volgens de vrouw over een eigen telefoon, zodat de man [de minderjarige] te allen tijde kan bereiken. Ten aanzien van de schoolvakanties biedt de vrouw aan dat de man [de minderjarige] acht van de twaalf beschikbare weken bij zich mag hebben, almede tijdens de Nederlandse feestdagen zoals bijvoorbeeld Koningsdag en Sinterklaas. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw dit voorstel nog aangevuld, in die zin dat zij aanbiedt om [de minderjarige] in de twee extra vakanties van elk twee weken gedurende de Joodse feestdagen Pesach en Sukkot naar Nederland te brengen, zodat [de minderjarige] ook tijdens deze vakanties omgang met de man kan hebben. Ook heeft de vrouw toegezegd dat zij het contact tussen de man en [de minderjarige] zal blijven stimuleren.
4.12.
Het hof is van oordeel dat bovengenoemde omgangsregeling, waarbij tussen de man en [de minderjarige] om de drie weken gedurende een weekend omgang plaatsvindt en daarnaast tijdens het overgrote gedeelte van de schoolvakanties, voldoende compensatie biedt voor de beperking van het aandeel van de man in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] die verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar Israël met zich brengt. Het hof overweegt daartoe dat de regeling weliswaar betekent dat tussen de man en [de minderjarige] een minder frequente vorm van omgang zal plaatsvinden dan thans het geval is, maar dat de frequentie van dit contact tussen de man en [de minderjarige] op een aanvaardbaar niveau zal blijven. Daarmee komt de regeling naar het oordeel van het hof in voldoende mate tegemoet aan het belang van de man om bij te dragen in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Gelet op de omgang die tussen de man en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden in het jaar dat de vrouw met [de minderjarige] in Israël verbleef, is niet aannemelijk geworden dat de door de vrouw voorgestelde zorgregeling feitelijk of financieel niet uitvoerbaar zou zijn voor de man. Ook acht het hof deze regeling niet te belastend voor [de minderjarige] .
Ten aanzien van dit voorstel heeft de man voorts nog aangevoerd dat hij verwacht dat de vrouw haar toezeggingen niet zal nakomen en zich niet aan de regeling zal houden. Het hof volgt de man niet in deze stelling en is van oordeel dat er thans geen aanwijzingen zijn op grond waarvan aannemelijk is geworden de vrouw de door haar voorgestelde regeling niet zal nakomen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de vrouw al haar toezeggingen, waaronder ook het stimuleren van het veelvuldig telefonisch en of Skype contact tussen de man en [de minderjarige] , gestand zal doen.
4.13.
Op grond van al het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw en [de minderjarige] om naar Israël te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de man en [de minderjarige] bij het weigeren van de gevraagde vervangende toestemming. Het hof zal de beschikking van de rechtbank dan ook vernietigen en het verzoek van de vrouw alsnog toewijzen.
4.14.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende,
verleent de vrouw vervangende toestemming tot verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats] , Israël;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. C.E. Buitendijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.