Einde inhoudsopgave
Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie
Artikel 7p
Geldend
Geldend vanaf 04-09-2024
- Bronpublicatie:
30-08-2024, Stcrt. 2024, 28764 (uitgifte: 03-09-2024, regelingnummer: WJZ/ 81953880)
- Inwerkingtreding
04-09-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-08-2024, Stcrt. 2024, 28764 (uitgifte: 03-09-2024, regelingnummer: WJZ/ 81953880)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Energierecht (V)
1.
Dit artikel is van toepassing op subsidie-ontvangers aan wie subsidie is verleend op grond van subsidieaanvragen die vanaf 10 september 2024 voor het produceren met een productie-installatie voor de productie van waterstof door middel van elektrolyse die met een aansluiting is gekoppeld aan het elektriciteitsnet.
2.
De subsidieontvanger is vanaf de datum van ingebruikname van de productie installatie tot aan de datum van de beschikking tot subsidievaststelling in het bezit van een geldig certificaat dat aantoont dat:
- a.
de waterstofproductie-installatie zodanig is ontworpen en de elektriciteits- en waterstofstromen zodanig worden gemeten en geadministreerd dat aantoonbaar volledig hernieuwbare waterstof kan worden geproduceerd;
- b.
de te produceren waterstof als volledig hernieuwbaar kan worden aangemerkt; en
- c.
indien met de productie-installatie ook waterstof die niet volledig hernieuwbaar is zal worden geproduceerd, de broeikasgasemissiereductie van het totaal aan te produceren volledig hernieuwbare waterstof en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is samen tenminste 70% is.
3.
Indien door de Europese Commissie twee of meer vrijwillige nationale of internationale systemen voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zijn erkend op basis van artikel 30, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001, is het certificaat opgesteld met een van deze vrijwillige nationale of internationale systemen.
4.
Indien door de Europese Commissie minder dan twee vrijwillige nationale of internationale systemen voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zijn erkend op basis van artikel 30, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001, is het certificaat opgesteld met een erkend vrijwillig nationaal of internationaal systeem voor hernieuwbare gasvormige brandstoffen van niet-biologische oorsprong of met een vrijwillig nationaal of internationaal systeem voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong dat de vaststellingsprocedure door de Europese Commissie, bedoeld in artikel 30, vierde en vijfde lid, van die richtlijn doorloopt.
5.
De subsidieontvanger zendt vanaf de datum van ingebruikname van de waterstofproductie-installatie tot aan de subsidievaststelling telkens binnen vijf maanden na afloop van ieder kalenderjaar aan de minister een verklaring waaruit blijkt dat de geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof voldoet aan de eisen die zien op volledige hernieuwbaarheid, en dat, indien met de productie-installatie ook waterstof wordt geproduceerd die niet volledig hernieuwbaar is, de broeikasgasemissiereductie van het totaal aan geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is tenminste 70% is.
6.
De verklaring wordt overgelegd met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.
7.
De verklaring bevat ten minste de informatie, bedoeld in artikel 8 van gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184, over het voorgaande kalenderjaar.
8.
De subsidieontvanger laat de verklaring verifiëren en ondertekenen door de instantie die het certificaat, bedoeld in het tweede lid, afgeeft.
9.
De subsidieontvanger verstrekt de minister de hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten voor wind- of zonne-energie voor de elektriciteit die gedurende de eerste vijf jaar zal worden gebruikt voor de productie van volledig hernieuwbare waterstof.