Rb. Haarlem, 29-03-2006, nr. 121505
ECLI:NL:RBHAA:2006:AV9072
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
29-03-2006
- Zaaknummer
121505
- LJN
AV9072
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2006:AV9072, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 29‑03‑2006; (Kort geding)
Uitspraak 29‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Opheffing conservatoir leveringsbeslag op woonboerderij, waarbij de koopovereenkomst niet schriftelijk is aangegaan. Dat een koopovereenkomst is gesloten is aannemelijk, maar niet dat de verkoper gerechtigd was om de (mede)eigenaren te vertegenwoordigen. Nu de koopovereenkomst onbevoegd is gesloten, hebben kopers geen recht op levering van de woonboerderij. Dat kopers daarop geen recht hebben is te meer aannemelijk nu de koopovereenkomst in strijd met art. 7:2 lid 1 BW niet schriftelijk is aangegaan.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 121505 / KG ZA 06-52
Vonnis in kort geding van 29 maart 2006
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
4. [eiser 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiser 5],
wonende te [woonplaats],
allen in de hoedanigheid van erfgenaam van de heer [x],
eisers,
procureur mr. D.H. Oolbekkink,
advocaat mr. J.A.D.M. Daniëls te Almelo,
tegen
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
echtelieden,
beiden wonende te [woonplaats], gemeente [A],
gedaagden,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. G.M. Terlingen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4] en [eiser 5], dan wel tezamen [eisers], respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnota van [eisers]
- -
de pleitnota van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eisers] zijn, als de gezamenlijke erfgenamen van [x] senior (hierna: de erflater), eigenaar van de woonboerderij met cultuurgrond staande en gelegen aan de [Y] 94 te (1451 MH) [Y], kadastraal bekend gemeente [A], sectie M, nummers 600, 604, 886, 887, 897, 898, 899 en 1283 (verder te noemen: de woonboerderij).
Uit een notariële verklaring van erfrecht van 2 oktober 2003 blijkt dat eisers sub 1 tot en met 3 en eiser sub 5 aan [eiser 4] en aan de echtgenote van [eiser 2], mevrouw [Z], volmacht hebben gegeven terzake van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Tevens is daarin het volgende vermeld:
“Mitsdien zijn de heer [x] voornoemd, voor zich en als gevolmachtigde van de sub 1, 2, 3 en 5 genoemde erfgenamen en mevrouw [Z] voornoemd, als gevolmachtigde van de sub 1,2, 3 en 5 genoemde erfgenamen, tezamen bevoegd en gerechtigd alles op te eisen en in ontvangst te nemen hetgeen tot de nalatenschap van erflater behoort en voor ontvangsten kwijting en décharge te verlenen.”
In september 2005 hebben [eisers] aan makelaar G. Bolhuis (hierna: Bolhuis) van RE/MAX Makelaars opdracht gegeven tot bemiddeling bij de verkoop van de woonboerderij, waarbij de vraagprijs is bepaald op € 895.000,00.
Op 23 september 2005 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tezamen met Bolhuis de woonboerderij bezichtigd. [eiser 1] was bij die bezichtiging aanwezig.
Bij e-mail van 4 oktober 2005 heeft Bolhuis aan Thérèse E. van der Velden (hierna: Van der Velden), de makelaar van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], het volgende geschreven:
“Op vrijdag 23 september is tussen verkopers en kopers van [Y] 94 te [Y] de volgende overeenkomst tot stand gekomen.
Koopsom van [Y] 94: EUR 850.000,-- k.k.
Ontbindende voorwaarde:
Mocht de verkoper geen schoongrond verklaring kunnen overleggen dan kan de koper de (mondelinge) overeenkomst opzeggen.
De koper heeft voorgesteld de overdracht op 5 oktober 2005 te laten plaatsvinden bij Notaris kantoor van Erp te Amsterdam.”
Bij e-mail van 7 oktober 2005 heeft Bolhuis aan Van der Velden onder meer het volgende geschreven:
“Ook ontvangt u naar aanleiding van de mondelinge overeenkomst het concept Koopovereenkomst betreffende [Y] 94 te [Y].
Graag verneem ik hedenmiddag voor 17:00 schriftelijk per fax van u of de koper(s) akkoord gaan met deze koopovereenkomst. Mocht ik voor hedenmiddag 17:00 geen positief bericht hebben ontvangen ga ik ervan uit dat de koopovereenkomst is ontbonden, daarmee ben ik vrij om verder te gaan met mogelijke aspirant-kopers.”
Bij deze e-mail is een conceptkoopovereenkomst voor de woonboerderij gevoegd.
Op 14 oktober 2005 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2], na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir beslag tot levering op de woonboerderij doen leggen, welk beslag op 17 oktober 2005 is ingeschreven in het kadaster.
Vervolgens hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] binnen de bij genoemd verlof gestelde termijn van 14 dagen na beslaglegging de in artikel 700 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedoelde hoofdzaak aanhangig gemaakt en daarbij [eisers] gedagvaard tegen de zitting van 1 maart 2006.
Het geschil
[eisers] vorderen - samengevat - dat de voorzieningenrechter [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zal veroordelen om het op 17 oktober 2005 gelegde beslag op de woonboerderij op te heffen, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zal bevelen om op straffe van verbeurte van een dwangsom aan de beslagleggende deurwaarder opdracht te geven tot het opmaken van een royementsakte voor de doorhaling van het beslag in het kadaster en te bepalen dat wanneer het beslag niet binnen tien dagen na betekening van dit vonnis is geroyeerd, dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van het geding.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient een beslag onder meer te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. In beginsel is het aan degene die de opheffing vordert om aannemelijk te maken dat die grond zich voordoet, maar steeds zal worden beslist aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Deze beoordeling kan niet los geschieden van een afweging van de wederzijdse belangen.
[eisers] hebben primair aan hun vordering ten grondslag gelegd dat er met betrekking tot de woonboerderij geen koopovereenkomst is gesloten, omdat het aanbod van [eisers] ten bedrage van € 895.000,00, zonder schoon grondverklaring, afweek van de koopprijs van € 850.000,00, met een schoon grondverklaring, waarvoor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat aanbod te hebben aanvaard.
De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat voorshands aannemelijk is dat met betrekking tot de woonboerderij een koopovereenkomst is gesloten. Dit gezien de inhoud van de hiervoor onder 2.5 en 2.6 genoemde e-mails van Bolhuis, de makelaar van [eisers], die met zoveel woorden van een overeenkomst spreekt. De primaire stelling van [eisers] moet dan ook voorshands worden verworpen. Iets anders is de vraag of de gesloten koopovereenkomst rechtsgeldig is, en daarbij tussen wie die is gesloten en onder welke voorwaarden voor wat betreft de schoon grondverklaring.
Subsidiair hebben [eisers] aangevoerd dat de koopovereenkomst onbevoegd is gesloten, omdat [eiser 1] weliswaar bij het sluiten van de koop aanwezig was, maar niet bevoegd was om de overige erfgenamen te binden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat zij er vanuit mochten gaan dat Bolhuis bevoegd was tot het sluiten van de overeenkomst, omdat hij in zijn hoedanigheid van makelaar en vertegenwoordiger van [eisers] de onderhandelingen heeft gevoerd, waarbij komt de aanwezigheid van [eiser 1], één van de erfgenamen, bij het sluiten van de koopovereenkomst. Dit verweer faalt. Vast staat dat [eisers] als erfgenamen tezamen bevoegd zijn om een koopovereenkomst te sluiten met betrekking tot de woonboerderij en tevens dat [eiser 4] en [Z] daartoe gezamenlijk bevoegd zijn op grond van de aan hen verleende volmachten. Voor de onderhavige koopovereenkomst is van belang dat de overige erven, anders dan [eiser 1], op geen enkel moment contact hebben gehad met [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Niet aannemelijk is geworden dat de overige erven op grond van hun verklaringen of gedragingen de schijn hebben opgewekt dat [eiser 1] of Bolhuis bevoegd was om mede namens de overige erven de koopovereenkomst aan te gaan. Zulks kan ook niet worden afgeleid uit de hiervoor onder 2.6 genoemde concept koopovereenkomst. Daarin zijn immers niet [eiser 1] en Bolhuis aangewezen als gevolmachtigden van de overige erven, maar [eiser 4] en mevrouw [Z]. Het is dan ook voorshands aannemelijk dat de gesloten overeenkomst onbevoegd is gesloten.
Gezien het hiervoor overwogene hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen recht op levering van de woonboerderij. Dat zij daarop geen recht hebben is te meer aannemelijk nu de koopovereenkomst niet schriftelijk is aangegaan. Wanneer de koper van een tot woning bestemde onroerende zaak een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, leidt een mondelinge koopovereenkomst blijkens de Memorie van Antwoord (Kamerstukken II 1995/96, 23 095, nr. 5, pagina 13) bij artikel 7:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot nietigheid op grond van artikel 3:39 BW. Zowel uit het verzoekschrift tot het leggen van beslag als uit de dagvaarding in de bodemprocedure blijkt dat in het onderhavige geval [gedaagde 1] de boerderij tezamen met zijn echtgenote, [gedaagde 2], heeft gekocht om daarin zelf te gaan wonen en ter plaatse nieuwbouw te realiseren. Het is dan ook aannemelijk dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij de koop van de woonboerderij hebben gehandeld als natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 7:2 lid 1 BW en niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het feit dat [gedaagde 1] ander onroerend goed bezit dat hij exploiteert, kan in het vorenstaande geen verandering brengen.
Nu voorshands moet worden aangenomen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen recht hebben op levering van de woonboerderij, is summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering die ten grondslag ligt aan het conservatoire leveringsbeslag. Mitsdien dient dat beslag te worden opgeheven. Afweging van de wederzijdse belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. Het is dermate aannemelijk dat er geen rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen, dat van [eisers], die de woonboerderij aan een andere gegadigde willen verkopen, niet kan worden verlangd dat zij de uitkomst van de bodemprocedure/hoofdzaak afwachten alvorens daartoe te kunnen overgaan. Dat ook al gezien het feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bepaald geen haast met die procedure hebben gemaakt.
Op grond van het hiervoor overwogene zullen de gevraagde voorzieningen worden getroffen. De gevorderde dwangsom wordt als volgt gemaximeerd.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- -
dagvaarding € 90,82
- -
vast recht 248,00
- -
overige kosten 0,00
- -
salaris procureur 816,00
Totaal € 1.154,82
De beslissing
De voorzieningenrechter
heft op het op 17 oktober 2005 op de onroerende zaak bestaande uit de woonboerderij met cultuurgrond staande en gelegen aan de [Y] 94 te (1451 MH) [Y], kadastraal bekend gemeente [A] sectie M nummers 600, 604, 886, 887, 897, 898, 899 en 1283, samen groot 9 hectaren en 21 aren, gelegde beslag (kadasterinschrijving Hypotheken deel 18863 nummer 21),
beveelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de beslagleggende deurwaarder, de vennootschap C.W.M. Stam B.V., opdracht te geven tot het opmaken van een royementsakte voor de doorhaling van het beslag als bedoeld onder 5.1 en het inschrijven van deze akte in de daarvoor bestemde registers van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare registratie,
bepaalt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor iedere dag dat zij in strijd handelen met het onder 5.2 bepaalde, aan [eisers] een dwangsom verbeuren van € 5.000,00 tot een maximum van € 50.000,00,
bepaalt dat indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen tien dagen na betekening van dit vonnis de onder 5.2 bepaalde opdracht heeft gegeven, althans het beslag niet is geroyeerd, dit vonnis dezelfde kracht heeft als een daartoe strekkende, in wettige vorm opgemaakte, akte, althans dat dit vonnis daarvoor in de plaats treedt,
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.154,82,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2006.?