Het betreft hier de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, zoals vastgesteld in de inleidende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief.
HR, 11-05-2012, nr. 10/00489
ECLI:NL:HR:2012:BW5392
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-05-2012
- Zaaknummer
10/00489
- LJN
BW5392
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑05‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BW5392, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑05‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1521, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2012/25.27 met annotatie van Redactie
BNB 2012/205 met annotatie van M.J.W. van Casteren
Douanerechtspraak 2012/48 met annotatie van Hollebeek, J.A.H.
NTFR 2012/1333 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Beroepschrift 11‑05‑2012
Edelhoogachtbaar College,
Naar aanleiding van uw brief van 17 februari 2010 hebben wij de eer u hierbij namens [X] B.V., gevestigd [Z](hferna:[X] onze motivering van het cassatieberoepschrift van 8 februari 2010 aan te bieden, gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (hierna: Hof) van 24 december 2009, procedure-nummer DK 09/00157, bekendgemaakt op 29 december 2009.
De volmacht, waarin wij door Techcomlight worden gemachtigd deze procedure te voeren voegen wij bij als bijlage 1. Als bijlage 2 voegen wij het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken bij, waaruit de bevoegdheid van de bestuurder namens de vennootschap blijkt.
1. De vaststaande feiten
Het Hof heeft in de uitspraak de volgende feiten vastgesteld:
Op 30 januari 2004 heeft de inspecteur aan [X] een bindende tariefinlichting (hierna: BTI) verstrekt onder nummer:[002] voor het product[A]. Het goed is daarin ingedeeld in onderverdeling [004] van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN). Het goed is in vak 7 van de BTI omschreven als:
‘[A], een kleine bolle lichtkoepel met een doorsnede van ongeveer 25 centimeter. Het principe van [A] is gebaseerd op een bundeling van daglicht, vervolgens word dit daglicht getransporteerd door een reflecterende buis, naar een plaats waar weinig of geen daglicht komt.’
[X] heeft tegen de BTI bezwaar gemaakt en verzocht om indeling onder GN code [003] Tegen de afwijzende uitspraak op bezwaar heeft [X] destijds niet binnen de daarvoor geldende termijn beroep aangetekend, waarna de BTI in die zin onherroepelijk werd.
Tot de stukken van het geding behoort een door de Sloveense autoriteiten afgegeven BTI, met datum aanvang geldigheid 19 juli 2006, waarin het goed wordt ingedeeld in [003] Tussen partijen is niet in geschil dat deze Sloveense bti eveneens het goed [A] betreft.
Op 7 december 2006 is door [B] op naam en voor rekening van [X] aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer (aangiftenummer [001]) van goederen welke op de aangifte zijn omschreven als ‘andere optische instrumenten, apparaten en toestellen, n.g.o.n.b. onder andere posten van dit hoofdstuk’. Als goederencode is opgegeven: [004].
De ingevoerde tubes zijn van het type [A] Series 25 met een diameter van 25 cm (10"). In de tot de stukken van het geding behorende productinformatie, is het goed als volgt omschreven:
‘[A] is een hoogrendement daglichtsysteem dat met behulp van een Kleine koepel, een spiegel en (afhankelijk van het type) prisma's het daglicht opvangt en dit naar binnen transporteert via een superreflecterende buis. Vanaf plafondhoogte wordt het daglicht dan rondom in de te verlichten ruimte verspreid.’
In de productinformatie wordt verder met betrekking tot dit product het volgende vermeld:
‘[A] is uitgerust met [C] Technologie — een ring van prisma's met die de lichtstralen ombuigen en onder een scherpere hoek het systeem binnenstralen. Verder is de koepel voorzien van een speciale reflector die samen met de prisma's voor extra toevoer van daglicht zorgen.’
en
‘Wat is het voordeel van [A] ten opzichte van de traditionele lichtkoepels?
- •
[A] is drie keer kleiner maar geeft dezelfde hoeveelheid licht
- •
(…)’
Per email heeft de inspecteur een brief d.d. 21 augustus 2007 verzonden aan de Europese Commissie, betreffende de classificatie van het [A] daglicht systeem. In deze brief wordt het verschil van inzicht tussen de Nederlandse en Sloveense douaneautoriteiten met betrekking tot de indeling in de GN van het [A] dagllcht systeem aan de orde gesteld en de Commissie om haar mening gevraagd.
De Sloveense BTI is ingetrokken na de publicatie van Verordening (EG) nr. 457/2003.
Voorts heeft [X] in de stukken van het geding de volgende feiten naar voren gebracht, die door de Inspecteur niet zijn weersproken.
De lichtkoepel vangt het daglicht op met behulp van [C] prisma's en een reflector. Het principe van [A]is gebaseerd op een bundeling van daglicht. Dit daglicht wordt vervolgens getransporteerd door een zeer sterk reflecterende buis, naar een plaats waar weinig of geen licht komt.
Als optie kan ook een verlichtingsarmatuur worden geleverd. De armatuur kan eenvoudig in elke [A] ingebouwd worden. Deze armatuur kan in [A] worden bevestigd middels schroeven. De gaatjes voor deze schroeven moeten door de gebruiker zelf worden aangebracht.
Volgens informatie uit de branche wist [X] na afgifte van de ten name van haar gestelde BTI dat andere importeurs [A] in Nederland en in andere lidstaten van de EU invoerden onder GN code 9405.5000.
Bovendien bleek het [X] medio 2006 (via de BTI database op de EU website) dat voor hetzelfde type [A] in Slovenië onder nummer SI 2006/0165 een BTI was afgegeven waarbij de [A] werd ingedeeld onder GN code 9405.5000.90. Tussen het tarief van invoerrecht op deze laatste GN code en de GN code in de aan [X] afgegeven BTI bestaat een verschil van 2% (2,7% respectievelijk 4,7%).
Naar aanleiding van deze feiten heeft [X] op 10 november 2006 telefonisch contact gehad met [D] van de Belastingdienst/[Q] (team Expertise Waarde en Tarief), waarbij [X] hem heeft verzocht om nader overleg om tot wijziging van de indeling op de BTI te komen dan wel de procedure van artikel 9 TCDW te starten. [D] heeft hierop medegedeeld dat het product naar zijn mening dient te worden ingedeeld onder GN-code 9013.8090 en dat hij geen reden zag voor nader overleg of wijziging van de BTI.
2. Procesverloop in feitelijke instanties
Met dagtekening 7 december heeft de Inspecteur een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uitgereikt ten bedrage van € 2.764,40 aan douanerechten.
[X] heeft bij de inspecteur bezwaar ingediend tegen de hiervoor vermelde UTB. Bij het bezwaarschrift is om proceseconomische redenen verzocht om in te stemmen met de mogelijkheid om de bezwaarfase over te slaan, zoals bedoeld in artikel 7:1a Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De Inspecteur heeft hierin niet toegestemd. Bij zijn uitspraak van 23 maart 2007 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen en de UTB en de indeling onder GN code 9013 8090 90 gehandhaafd.
Tegen deze uitspraak heeft [X] beroep ingesteld bij rechtbank Haarlem (AWB 07/2620). De rechtbank heeft het beroep van [X] uitspraak van 14 januari 2009 gegrond verklaard (bekendgemaakt aan partijen op 21 januari 2009) omdat terecht een beroep op het gelijkheidsbeginsel is gedaan. De UTB is bij deze uitspraak vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof. [X] heeft tegen de uitspraak van rechtbank Haarlem incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep van de inspecteur gegrond verklaard bij de hier in het geding zijnde uitspraak, oordelende dat [A] dient te worden ingedeeld onder GN-code 9013.8090 en aan [X] geen beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel toekomt. Het incidentele beroep [X] ongegrond verklaard. Bij de hier in het geding zijnde uitspraak vernietigt het Hof de uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak van het Hof heeft [X] bij uw Raad beroep in cassatie ingesteld bij het schrijven van 8 februari 2010.
3. Cassatiemiddelen tegen uitspraak Hof
Het Hof heeft het hoger beroep van de inspecteur op de volgende gronden toegewezen:
- a.
[A] dient te worden ingedeeld onder GN-code 9013.8090, gelet op de kenmerken van het product, terwijl deze indeling ook in overeenstemming is met Verordening 457/2008;
- b.
Het beroep van [X] op het vertrouwensbeginsel faalt, omdat ten tijde van de aangifte niet werd verwezen naar de Sloveense BTI en de door haar in de aangifte vermelde GN-code ook niet overeenstemt met de in die Sloveense BTI vermelde GN-code.
Voorts wordt het vertrouwen, dat de inspecteur is gehouden om in afwijking van de aan [X] zelf afgegeven BTI een tariefindeling toe te passen welk is opgenomen in de BTI van een derde, niet gerechtvaardigd;
- c.
Doordat gesteld noch gebleken dat de inspecteur gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Tegen de uitspraak van het Hof draagt [X] de volgende drie cassatiemiddelen voor:
Middel 1:
Schending van het recht, in het bijzonder de omschrijving van GN post 9405 in samenhang met indelingsregels 1 en 3, dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid wordt bedreigd, door te oordelen dat indeling onder post 9405 is uitgesloten, zulks ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd;
Middel 2:
Schending van het recht, in het bijzonder het in het algemeen rechtsverkeer van toepassing zijnde vertrouwensbeginsel dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid wordt bedreigd, door te oordelen dat het beroep op paragraaf 2.6.1. van onderdeel 4.10.00 van het Handboek Douane faalt, zulks ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd;
Middel 3:
Schending van het recht, in het bijzonder het in het algemeen rechtsverkeer van toepassing zijnde gelijkheidsbeginsel, dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid wordt bedreigd, door te oordelen dat het beroep op dit beginsel faalt, zulks ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd.
4. Wettelijke bepalingen
Voor zover hier van belang, zijn de volgende wettelijke bepalingen van toepassing:
Gecombineerde Nomenclatuur
A. Algemene indelingsregels
De indeling van goederen in de GN geschiedt op basis van de volgende indelingsregels1..
Indelingsregel 1 luidt als volgt:
De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en — voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen — de navolgende regels.
Indelingsregel 2 luidt als volgt:
- a)
De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet afgewerkte staat, voorzover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont.
Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanig aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet gemonteerde staat.
- b)
Onder een in een post vermelde stof wordt niet alleen verstaan die stof in zuivere staat, doch ook vermengd of verbonden met andere stoffen. Evenzo worden onder werken van een genoemde stof niet alleen verstaan die werken die geheel uit die stof bestaan, doch ook werken die gedeeltelijk uit die stof bestaan. De vorenbedoelde mengsels en samengestelde werken worden ingedeeld met inachtneming van de onder 3 vermelde beginselen.
Indelingsregel 3 luidt als volgt:
Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2 b) of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:
- a)
de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld of op een gedeelte van de artikelen, in het geval van goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de andere posten daarvan een volledigere of nauwkeurigere omschrijving geeft;
- b)
mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3 a), worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald;
- c)
in de gevallen waarin de indeling aan de hand van het bepaalde onder 3 a) en 3 b) niet mogelijk is, wordt van de verschillende in aanmerking komende posten, de post toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.
Indelingsregel 6 luidt als volgt:
Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede mutatis mutandis de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voor zover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.
B. Tariefposten
Onder GN post 9013 worden ingedeeld: andere optische instrumenten, apparaten en toestellen, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk.
Onder GN code 9013.80 worden ingedeeld: andere instrumenten, apparaten en toestellen dan vizierkijkers voor wapens; periscopen; kijkers voor machines, apparaten, toestellen of instrumenten bedoeld bij dit hoofdstuk of bij afdeling XVI en lasers, andere dan laserdioden.
Onder GN code 9013.8090 worden ingedeeld: Andere instrumenten, apparaten en toestellen elementen dan elementen met vloeibare kristallen.
Onder GN post 9405 worden ingedeeld: verlichtingstoestellen (zoeklichten en schijnwerpers daaronder begrepen) en delen daarvan, elders genoemd noch elders onder begrepen.
Onder GN code 9405.5000 worden ingedeeld: niet-elektrische verlichtingstoestellen.
BTI
Volgens artikel 4, lid 1, onder 5 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW)2. is een beschikking elke administratieve beslissing verband houdend met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor een of meer personen, wier identiteit bekend is of kan worden vastgesteld, rechtsgevolgen heeft; hieronder vallen onder meer bindende inlichtingen in de zin van artikel 12.
Op grond van artikel 12, lid 1, CDW verstrekken de douaneautoriteiten op schriftelijk verzoek en overeenkomstig de nader vastgestelde tegels (zie hierna), onder andere bindende tariefinlichtingen (hierna: BTI).
Op grond van lid 2 van dit artikel bindt deze BTI de douaneautoriteiten tegenover de verkrijger van de inlichting slechts voor de tariefindeling van de goederen en ten aanzien van de goederen waarvoor de douaneformaliteiten worden vervuld na de datum waarop de inlichting door die douaneautoriteit is verstrekt.
Volgens lid 3 moet de verkrijger van de BTI kunnen aantonen dat er in elk opzicht overeenstemming is tussen het aangegeven en het in de BTI omschreven goed.
Op grond van lid 5 verliest een BTI haar geldigheid wanneer zij:
- *
ten gevolge van de vaststelling van een verordening niet meer met het aldus vastgestelde recht in overeenstemming is;
- *
niet langer verenigbaar is met de uitlegging van één van de nomenclaturen als bedoeld in artikel 20, lid 6, CDW:
- —
op communautair niveau door een wijziging in de toelichtingen op de GN of door een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschapen (hierna Hof);
- —
op internationaal niveau door een door de wereld douane organisatie, in 19522 in het leven geroepen onder de naam Internationale ‘Douaneraad’, vastgestelde indelingskennisgeving of wijziging van de toelichtingen op de nomenclatuur van het Geharmoniseerde Systeem;
- *
overeenkomstig artikel 9 wordt ingetrokken of gewijzigd en mits aan de verkrijger van de inlichting daarvan kennis wordt gegeven.
Artikel 8 Uitvoeringsverordening bij het CDW (hierna: UCDW)3. regelt de informatie-uitwisseling ter waarborging van een uniforme toepassing binnen de Europese Unie. Op grond van dit artikel dient zowel de aanvraag als de afgegeven BTI door de lidstaat aan de Commissie te worden gezonden. De afgegeven BTI wordt ook opgenomen in de BTI database. Zowel de in Nederland als de in Slovenië afgegeven BTI zijn opgenomen in deze database, die toegankelijk is voor het publiek via de website van de EU.
Hoofdstuk 3 UCDW regelt de gevallen waarin verschillen tussen bindende inlichtingen worden vastgesteld.
In een dergelijk geval plaatst de Commissie, volgens artikel 9, dit vraagstuk eigener beweging of op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat op de agenda van de vergadering van het Comité van de volgende maand of, indien dit niet mogelijk is, op die van zijn eerst daarop volgende vergadering. Zo spoedig mogelijk, maar uitlijk binnen 6 maanden na deze vergadering stelt de Commissie ene maatregel vast die de eenvormige toepassing van de voorschriften op het gebied van de nomenclatuur garandeert.
Volgens artikel 10, lid 1, UCDW mag, onverminderd de artikelen 5 en 64 CDW, op de BTI slechts een beroep worden gedaan door de rechthebbende.
Op grond van artikel 11 UCDW binden de door de douaneautoriteiten van een lidstaat verstrekte BTI's onder dezelfde voorwaarden de douaneautoriteiten van alle lidstaten.
Verordening (EG) Nr. 457/2008
Verordening (EG) nr. 457/2008 van de Commissie van 23 mei 2008 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur luidt als volgt:
Artikel 1:
De goederen omschreven in kolom 1 van de in de bijlage opgenomen tabel worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de corresponderende GN codes vermeld in kolom 2 van voornoemde tabel.
(…) Omschrijving:
Een toestel ontworpen om de hoeveelheid natuurlijk licht in een ruimte te verhogen, bestaande uit een prismatische bolle lens, een buizensysteem en lenzen voor het verspreiden van het licht. Het toestel vangt licht op door een koepel op het dak en geleidt dit, via een intern weerspiegelingssysteem, naar het plafond van de ruimte waar het licht wordt verspreid. (…)
Indeling (GN-code): 9013.8090 (…)
Motivering:
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN codes 9013, 9013.80 en 9013.8090.
Indeling onder post 9405 als lamp of verlichtingstoestel is uitgesloten omdat het toestel geen licht geeft maar met behulp van optische middelen daglicht opvangt, geleidt en verspreidt. Het product moet daarom worden ingedeeld als optisch toestel onder post 9013.
5. Toelichting op de cassatiemiddelen
5.1. Middel 1
Het Hof heeft geoordeeld dat de indeling van [A] onder GN post 9405 is uitgesloten, omdat het toestel geen licht produceert. Het Hof preciseert vervolgens dat reeds aanwezig licht aan de ene zijde wordt opgevangen en aan de andere zijde weer wordt uitgestraald en dat slechts doorgifte van licht plaatsvindt en geen productie daarvan. Deze oordelen — zowel afzonderlijk als in samenhang bezien — geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de strekking van GN post 9405.
Allereerst kan in dit verband worden gewezen op de betekenis van het begrip ‘verlichtingstoestellen’ in het algemeen spraakgebruik. Helder is dat het hier een functionele aanduiding betreft. Post 9405 ziet dan ook op toestellen die worden gebruikt om licht te brengen op locaties waar anders duisternis of schemering heerst. Vaststaat dat [A] deze functie vervult. [A] transporteert immers daglicht via een reflecterende buis naar een plaats waar weinig of geen daglicht komt.
Met betrekking tot de werking en samenstelling van verlichtingstoestellen kan worden gewezen op de GS Toelichting op deze post. Deze toelichting vermeldt:
‘De verlichtingstoestellen van deze groep mogen zijn vervaardigd uit ongeacht welke stof (…) en mogen om het even welke lichtbron gebruiken (kaars, olie, benzine, petroleum, gas, acetyleen, elektriciteit, enz.).’
Hieruit volgt dat niet van belang is welke lichtbron door het toestel wordt gebruikt om de verlichting te realiseren. De zon, als producent van het daglicht, dient als een dergelijke lichtbron te worden aangemerkt. In tegenstelling tot het oordeel van het Hof is niet van belang hoe het verspreide licht wordt geproduceerd. Het is het resultaat dat telt.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat [A] dient te worden ingedeeld onder GN-post 9013, als zijnde een ‘optisch toestel’. Gelet op het voorgaande, meent [X] dat dit oordeel eveneens blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans nadere motivering behoeft. Zelfs als GN-post 9013 van toepassing zou kunnen zijn op het product — [X] meent echter van niet — dan zou het product in aanmerking komen voor indeling onder twee posten van de GN, enerzijds post 9013 en anderzijds post 9405.
Uit algemene indelingsregel 3a volgt dat in dat geval het product moet worden ingedeeld onder GN post 9405. Dit is immers de post met de meest specifieke omschrijving, nu de omschrijving aansluit bij de functie die het toestel heeft: te weten ‘verlichting’. De omschrijving ‘optisch toestel’ beperkt zich echter tot de werking van een bepaald toestel, ongeacht welke functie — met behulp van die werking — met het toestel wordt vervuld. Ook hieruit volgt dat indeling onder post 9405 dient plaats te vinden.
Uit het voorgaande volgt tevens dat Verordening (EG) nr. 457/2008 ongeldig dient te worden verklaard. Deze indelingsverordening ziet specifiek op [A](voor de inhoud verwijzen wij naar paragraaf 4, hiervoor.
De door de Commissie gebezigde motivering is feitelijk onjuist en/of berust op een onjuiste rechtsopvatting van GN post 9504.
De stelling dat [A] geen licht geeft is feitelijk onjuist. Vaststaat dat dit nu juist de functie van het product is. Voor zover de Commissie — net als het Hof — meent dat het product op autonome wijze licht dient te produceren om onder post 9405 te kunnen worden ingedeeld, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. Kortheidshalve zij verwezen naar hetgeen hiervoor met betrekking tot de rechtsopvatting van het Hof is vermeld.
Bovendien is de Commissie bij de indeling van [A] uitgegaan van een onjuiste omschrijving van het product, in casu dat het licht in de te verlichten ruimte wordt verspreid middels lenzen. De plafondplaat is niet voorzien van lenzen. Door uit te gaan van een onjuiste omschrijving van [A], kan de indeling in de indelingsverordening niet worden gevolgd. Het Hof is hieraan ten onrechte voorbij gegaan en heeft dit niet voldoende gemotiveerd door te bepalen dat de door het Hof voorgestane indeling in overeenstemming is met de verordening.
Hieruit volgt dat Verordening (EG) nr. 457/2008 het toepassingsbereik van GN post 9405
beperkt. De conclusie luidt dan dat de Verordening ongeldig dient te worden verklaard.
In deze zaak kan echter worden volstaan met de vaststelling dat de Verordening buiten toepassing dient te blijven, aangezien de Verordening ten tijde van onderwerpelijke aangifte nog niet in werking was getreden.
5.2. Middel 2: Vertrouwensbeginsel
Het Hof heeft geoordeeld dat het beroep van [X] op een goedkeurende bepaling uit het Handboek Douane faalt, reeds omdat [X] bij haar aangifte niet heeft verwezen naar de Sloveense BTI en de door haar in de aangifte vermelde GN-code ook niet overeenstemt met de in die Sloveense BTI vermelde GN-code. Voorts heeft het Hof in dit kader geoordeeld dat de aangehaalde tekst niet het vertrouwen rechtvaardigt dat de inspecteur gehouden zou zijn om in afwijking van de aan belanghebbende zelf afgegeven BTI een tariefindeling toe te passen welk is opgenomen in de BTI van een derde.
Tegen deze oordelen verzet zich het tweede middel. De bewuste passage uit het Handboek Douane (paragraaf 2.6.1 van onderdeel 4.10.00) luidt:
‘Als een importeur verwijst naar een geldige BTI waarvan hij niet de rechthebbende is, maar hij doet aangifte voor precies dezelfde goederen als die in de BTI omschreven, dan moet de indeling toch overeenstemmen met die in de BTI.’
De Hoge Raad heeft in een recent arrest aandacht besteed aan deze passage uit het Handboek Douane (HR 12 maart 2010, nr. 08/00309). In die zaak deed zich eveneens de situatie voor dat de belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte en het berekenen en boeken van de verschuldigde rechten zich niet beriep op een BTI of de daarin vermelde GN-code. Ook in die zaak werd door middel van een bezwaar tegen de UTB alsnog een beroep gedaan op de BTI. Uit het arrest kan worden afgeleid dat de omstandigheid dat eerst in de bezwaarfase een beroep op een BTI van een derde wordt gedaan, op zichzelf niet aan toelating van die BTI in de weg staat. In casu doet zich hetzelfde voor.
Bovendien heeft [X] al voorafgaand aan de onderwerpelijke aangifte op het bestaan van de Sloveense BTI gewezen. Zoals uit de stukken van het geding blijkt heeft [X] op 10 novemb 2006 telefonisch contact gehad met het landelijk opererende BTI team van de Belastingdienst/[Q], waarbij [X] heeft verzocht om de rechtsongelijke situatie te beëindigen door de procedure van artikel 9 UCDW vanuit Nederland te starten. Destijds werd overigens medegedeeld dat men geen reden zag voor nader overleg of wijziging van de BTI.
Uit voornoemd arrest volgt dat het oordeel van het Hof dat het beroep op de goedkeurende bepaling uit het Handboek Douane faalt omdat bij de aangifte niet is verwezen naar de Sloveense BTI, op een onjuiste rechtsopvatting berust, dan wel nadere motivering vraagt.
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de aangehaalde tekst niet het vertrouwen rechtvaardigt dat de inspecteur gehouden zou zijn om in afwijking van de aan belanghebbende zelf afgegeven BTI een tariefindeling toe te passen welk is opgenomen in de BTI van een derde. In dit oordeel lijkt de opvatting besloten te liggen dat [X] verplicht is de aan haar verstrekte BTI (en de daarin vermelde indeling van de goederen) bij haar aangifte te gebruiken. In wezen zou zij dus nimmer een andere indeling kunnen voorstaan, zolang de aan haar verstrekte BTI geldig is. Deze opvatting is rechtens onjuist. Een BTI verbindt op grond van artikel 12, lid 2, CDW enkel de douane voor wat betreft de toepasselijke indeling.
Bovendien was [X] in een later stadium bekend geraakt met de door de Sloveense autoriteiten aan een concurrent verleende BTI met een gunstigere indeling. Onder deze omstandigheden kan [X] niet worden tegengeworpen dat zij geen vertrouwen aan de bewuste passage mocht ontlenen. Het andersluidende oordeel van het Hof berust dan ook op een onjuiste rechtsopvatting.
Voor het overige wijst [X] op het bovengenoemde arrest van 12 maart 2010,
waarin uw Raad het Hof van Justitie verzoekt uitspraak te doen over — onder meer — de volgende vraag:
‘(…) staat het communautaire recht eraan in de weg dat de belanghebbende zich in een geval als het onderhavige met vrucht kan beroepen op een nationaal beleidsbesluit waarin de nationale autoriteiten het vertrouwen wekken dat voor de tariefindeling van aangegeven goederen een beroep kan worden gedaan op een aan een derde verstrekte tariefinlichting voor de zelfde goederen?’
Het komt [X] voor dat het antwoord van het Hof van Justitie op deze vraag, doorslaggevend zal moeten zijn in deze zaak.
5.3. Middel 3: Gelijkheidsbeginsel
Het Hof heeft geoordeeld dat het beroep van [X] op het gelijkheidsbeginsel faalt. Daaraan heeft het Hof in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat gesteld noch gebleken is dat de inspecteur gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld en dat de afwijkende handelswijze van de Sloveense douaneautoriteiten niet kan worden tegengeworpen aan de Inspecteur.
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het vaste jurisprudentie is dat een met de gemeenschapsregeling strijdige praktijk van een lidstaat nooit tot het ontstaan van een door het Gemeenschapsrecht beschermde rechtspositie kan leiden.
Tegen deze oordelen richt zich het derde middel. [X] meent dat de bijzondere regeling voor bindende tariefinlichtingen zoals neergelegd in het CDW en het UCDW, tot een andere conclusie noopt. Kern van dit betoog is dat een BTI een grensoverschrijdende werking heeft en aldus de autoriteiten van alle lidstaten bindt. Onder die omstandigheden kan niet zonder meer worden gezegd dat een beslissing van bijvoorbeeld de Sloveense autoriteiten niet aan de Nederlandse autoriteiten kan worden tegengeworpen. Hierna zal deze opvatting nader worden uiteengezet.
Vaststaat dat de inspecteur op 30 januari 2004 aan [X] een BTI heeft verstrekt voor [A] onder GN onderverdeling 9013.8090. Op 19 juli 2006 is door de Sloveense autoriteiten een BTI afgegeven op naam van een derde voor dezelfde [A] als hier in het geding, waarbij het product is ingedeeld onder GN-code 9405.5000.90. Nadat [X] kennis kreeg van de Sloveense BTI, heeft zij contact gezocht met de Nederlandse douane heeft verzocht de aan haar verstrekte BTI te wijzigen dan wel volgens de procedure van artikel 9 UCDW de Sloveense autoriteiten de door deze afgegeven BTI te laten wijzigen.
Daarbij is geantwoord dat men geen reden zag voor nader overleg of wijziging van de BTI.
Gelet op deze reactie, werd [X] gedwongen deze situatie aan de orde te stellen door bezwaar te maken tegen een uitnodiging tot betaling naar aanleiding van het in het vrije verkeer brengen van [A], met deze procedure als resultaat. Gedurende de bezwaarfase is de inspecteur niet overgegaan tot overleg met de Sloveense autoriteiten of inschakeling van de Commissie. Eerst na het instellen van beroep tegen de uitspraak op bezwaar door [X] heeft de inspecteur het bestaan van tegenstrijdige BTI's bij de Europese Commissie aangebracht.
5.3.1. Procedure van artikel 9 UCDW
In geval in verschillende lidstaten eenzelfde goed onder verschillende posten van de GN wordt ingedeeld, voorziet het communautaire recht in een procedure die er op is gericht de ongelijke situatie te verhelpen. Dit ter waarborging van de uniforme toepassing van de GN binnen de Europese Unie. De Commissie speelt hierin een actieve rol. Artikel 9 UCDW stelt dat ingeval tussen twee of meer bindende inlichtingen verschillen worden geconstateerd:
- —
de Europese Commissie dit vraagstuk op eigen initiatief of op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat op de agenda van de vergadering van het Comité douanewetboek plaatst; en
- —
de Commissie volgens de procedure van het Comité douanewetboek zo spoedig mogelijk een maatregel vaststelt die de eenvormige toepassing op het gebied van de indeling in de GN codes garandeert.
Bovenstaande impliceert dat zodra een verschil in indeling voor een gelijk product ontdekt wordt hierover door de Europese Commissie een beslissing moet worden genomen die moet leiden tot indeling onder één GN code. De Commissie legt het probleem daartoe voor aan het Comité Douanewetboek en deze zal op haar beurt een advies uitbrengen aan de Commissie over de juiste indeling. Binnen zes maanden na afloop van de in het eerste streepje bedoelde vergadering doet de Europese Commissie uitspraak welke voor alle lidstaten bindend is.
In de meeste gevallen gebeurt dit door de vaststelling van een zogenaamde indelingsverordening, waarin de indeling wettelijk wordt vastgesteld. De BTI die met deze indeling in strijd is dient te worden ingetrokken.
Artikel 9 UCDW bevat voorschriften die de douaneautoriteiten van de lidstaten dienen te volgen om de situatie, waarin sprake is van het bestaan van conflicterende BTI's, te herstellen.
Aldus kan worden geconstateerd dat het communautaire recht een mechanisme kent tot opheffing van ongelijke situaties.
De vraag is echter of het bewust ongebruikt laten van dergelijke regelingen door de autoriteiten een beroep op het communautaire gelijkheidsbeginsel opent.
[X] meent dat voor zover een objectieve rechtvaardiging bestaat voor de ongelijke behandeling (te denken valt aan overleg met andere autoriteiten), deze rechtvaardiging niet kan worden ingeroepen indien wordt verzuimd wettelijke procedures tot opheffing van de ongelijke situatie onverwijld in gang te zetten.
A-G Overgaauw schreef in zijn conclusie bij, zaaknr. 38458 daarover het volgende:4.
‘5.6.8.
In de onderhavige zaak, zou de objectieve rechtvaardiging voor tijdelijke ongelijke behandeling nog kunnen worden gezocht in de zelfreinigende mechanismen die ten aanzien van afgegeven BTI's in het communautaire recht zijn opgenomen. Dat het tot stand brengen van gelijkheid onvermijdelijk enige tijd vergt, behoeft er niet toe te leiden dat de communautaire wetgeving op grond van een geconstateerde onjuiste toepassing daarvan in alle gelijke gevallen onjuist zal moeten worden toegepast. Dit kan naar ik meen echter anders zijn ingeval de ‘reinigingsmechanismen’ gebrekkig zijn of relatief lang duren.
5.6.9.
Zoals ik al constateerde in 5.6.3 is het systeem dat door de zelfreinigende mechanismen van de BTI-regeling wordt gevormd, niet volmaakt of althans niet altijd even adequaat. De vraag doet zich dan voor of de constatering dat, het ontbreken van een communautaire regeling die — in geval van aantoonbare vermoedens van ongelijke behandeling veroorzaakt door afgegeven BTI's (al dan niet op initiatief van een marktdeelnemer) — de ontstane ongelijke situatie binnen afzienbare tijd na kennisneming daarvan opheft, de in beginsel aanwezige objectieve rechtvaardiging van de ongelijke behandeling te niet kan doen. Een ontkennende beantwoording van deze vraag houdt in dat een rechthebbende van een contra legem BTI voor een relatief lange periode (mogelijk zelfs zes jaren) gebruik maken van een bevoordeelde marktpositie. Een bevestigende beantwoording van deze vraag heeft tot gevolg dat de interne marktverstoring als gevolg van een ‘foute BTI’ tot een minimum wordt beperkt.
5.6.10.
Ik meen dat er goede gronden zijn om aan te nemen dat de objectieve rechtvaardiging van de ongelijke behandeling in de beschreven situatie langzaam in de tijd zal vervagen om uiteindelijk geheel te verdwijnen. Hierbij acht ik de bijzondere positie van de BTI-regeling binnen het Europese recht, welke positie zonder voldoende en adequate aandacht de algemene beginselen van de Gemeenschap en de werking van de interne markt ernstig ondermijnt, van groot belang.’
In casu had de Sloveense douane moeten nagaan of in andere lidstaten BTI's zijn verstrekt voor dezelfde goederen, door raadpleging van de daartoe ingerichte database. Was dit gedaan, dan zou de bestaande Nederlandse BTl zijn aangetroffen. Dit zou moeten hebben geleid tot overleg met de Nederlandse autoriteiten en zonodig tot de procedure van artikel 9 UCDW. Nu staat echter vast dat de Sloveense douane heeft nagelaten al deze stappen te nemen.
Bovendien hebben de Nederlandse autoriteiten na de klacht van [X] geen directe actie ondernomen om de strijdigheid tussen de BTI's zo snel mogelijk op te lossen. Eerst na het instellen van beroep tegen de uitspraak op bezwaar door [X] heeft de inspecteur het bestaan van tegenstrijdige BTI's bij de Europese Commissie aangebracht. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat [X] geen beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt. Het andersluidende oordeel van het Hof berust op een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is zonder nadere motivering — die ontbreekt — onbegrijpelijk.
6. Conclusie
[X] concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Voorts verzoeken wij de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten van het cassatieberoep en de inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding in feitelijke instantie.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 11‑05‑2012
Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, Pb L 302 van 19-10-1992.
Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek.
Opgenomen in BNB 2004/61.
Uitspraak 11‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Douanerechten; tariefindeling van een daglichtsysteem; posten 9013 en 9405 van de GN; een daglichtsysteem valt als optisch toestel onder tariefpost 9405; bindende tariefinlichting; aan een met Unierecht strijdige passage uit het Handboek douane kan geen vertrouwen worden ontleend; gelijkheidsbeginsel niet geschonden.
Partij(en)
11 mei 2012
nr. 10/00489
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 december 2009, nr. P09/00157 DK, betreffende een uitnodiging tot betaling van douanerechten.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende is bij aanslagbiljet van 7 december 2006 uitgenodigd tot betaling van douanerechten. Het tegen die uitnodiging door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 07/2620) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de uitnodiging tot betaling vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions (Europe) B.V., C-153/10, Douanerechtspraak 2011/37.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Op 30 januari 2004 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bindende tariefinlichting verstrekt waarbij het product A (hierna ook: A) als optisch toestel is ingedeeld onder post 9013 80 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN). A is in de bindende tariefinlichting omschreven als volgt:
"A, een kleine bolle lichtkoepel met een doorsnede van ongeveer 25 centimeter. Het principe van A is gebaseerd op een bundeling van daglicht, vervolgens wordt dit daglicht getransporteerd door een reflecterende buis, naar een plaats waar weinig of geen daglicht komt."
De Sloveense douaneautoriteiten hebben op 19 juli 2006 aan een ander dan belanghebbende een bindende tariefinlichting afgegeven waarbij hetzelfde product als verlichtingstoestel onder post 9405 50 van de GN is ingedeeld.
3.1.2.
Op 7 december 2006 is namens belanghebbende aangifte voor het in het vrije verkeer brengen gedaan voor als 'A' aangeduide goederen die op de aangifte zijn omschreven als "andere optische instrumenten, apparaten en toestellen, n.g.o.n.b. onder andere posten van dit hoofdstuk". Ter zake van deze invoer is de onderwerpelijke uitnodiging tot betaling uitgereikt, waarbij de Inspecteur is uitgegaan van indeling van de goederen onder de in de aangifte vermelde post 9013 80 van de GN.
3.1.3.
Belanghebbende heeft tegen de heffing bezwaar gemaakt en daartoe onder verwijzing naar de hiervoor in 3.1.1 vermelde Sloveense bindende tariefinlichting aangevoerd dat A alsnog onder post 9405 50 van de GN moet worden ingedeeld.
3.1.4.
Volgens de bij A behorende productinformatie betreft het product een hoogrendement daglichtsysteem dat met behulp van een kleine koepel, een spiegel en (afhankelijk van het type) prisma's het daglicht opvangt en dit naar binnen transporteert via een superreflecterende buis. Vanaf plafondhoogte wordt het daglicht dan rondom in de te verlichten ruimte verspreid.
3.2.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat A, gelet op de kenmerken daarvan, als optisch toestel onder post 9013 80 van de GN dient te worden ingedeeld. Indeling onder post 9405 van de GN is naar het oordeel van het Hof niet mogelijk, omdat A geen licht produceert.
3.2.2.
Het Hof heeft verworpen de stelling van belanghebbende dat zij mocht vertrouwen op de passage in paragraaf 2.6.1 van onderdeel 4.10.00 van het Handboek douane, blijkens welke ervan wordt uitgegaan dat de aangever bij het doen van aangifte een beroep kan doen op een bindende tariefinlichting waarvan niet hij maar een derde de rechthebbende is. Daartoe heeft het Hof onder meer overwogen dat de tekst van die passage niet het vertrouwen rechtvaardigt dat de Inspecteur gehouden zou zijn om in afwijking van de aan belanghebbende zelf afgegeven bindende tariefinlichting een tariefindeling toe te passen welke is opgenomen in de bindende tariefinlichting van een derde.
3.2.3.
Voorts heeft het Hof de stelling van belanghebbende verworpen dat het gelijkheidsbeginsel in dit geval meebrengt dat in verband met concurrentieverstoringen binnen de douane-unie ook belanghebbende de hiervoor in 3.1.1 bedoelde Sloveense bindende tariefinlichting kan inroepen.
3.3.1.
Middel 1 richt zich tegen de hiervoor in 3.2.1 vermelde oordelen. Volgens het middel hebben verlichtingstoestellen van post 9405 van de GN als functie het brengen van licht op locaties waar anders duisternis of schemering heerst. A heeft deze functie. Aangezien post 9405 van de GN een meer specifieke omschrijving heeft dan post 9013 van de GN, dient het product gelet op algemene indelingsregel 3a te worden ingedeeld onder post 9405 van de GN, aldus middel 1.
3.3.2.
Middel 1 faalt. Het Hof heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen.
3.4.
Middel 2 is gericht tegen het hiervoor in 3.2.2 vermelde oordeel van het Hof. Gelet op punt 3 van de verklaring voor recht van het hiervoor in 2 vermelde arrest van het Hof van Justitie faalt middel 2.
3.5.
Middel 3, dat is gericht tegen het hiervoor in 3.2.3 vermelde oordeel van het Hof, faalt eveneens. Ingevolge artikel 12 van het Communautair douanewetboek kan alleen de verkrijger van een bindende tariefinlichting daaraan rechten ontlenen (vgl. HvJ 15 september 2005, Intermodal Transports B.V., C-495/03, BNB 2006/20, punt 27, en het hiervoor in 2 vermelde arrest, punten 25 en 26). Het gelijkheidsbeginsel brengt, anders dan het middel betoogt, niet mee dat aan een ander dan de rechthebbende van een bindende tariefinlichting dezelfde rechten moeten worden verleend, wanneer de betreffende bindende tariefinlichting strijdig is met het unierecht. Evenmin noopt toepassing van het gelijkheidsbeginsel ertoe dat de Inspecteur in het onderhavige geval is gehouden tot terugbetaling dan wel kwijtschelding van douanerechten die in overeenstemming met de wettelijke bepalingen verschuldigd zijn geworden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2012.
De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. E.N. Punt.