Einde inhoudsopgave
Regeling sturing van en toezicht op de Dienst Wegverkeer
Artikel 7 Invulling van artikel 4l, derde lid, van de wet juncto artikel 32 van de Kaderwet
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
05-12-2012, Stcrt. 2012, 25315 (uitgifte: 18-12-2012, regelingnummer: IENM/BSK-2012/241282)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-12-2012, Stcrt. 2012, 25315 (uitgifte: 18-12-2012, regelingnummer: IENM/BSK-2012/241282)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Toezicht
1.
De dienst behoeft de voorafgaande instemming van de minister voor:
- a.
het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;
- b.
het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen waarvan de waarde een bedrag van 10 miljoen euro overschrijdt;
- c.
het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen waarvan de waarde een bedrag van 10 miljoen euro overschrijdt;
- d.
het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot huur, verhuur of pacht van registergoederen waarvan de huur of pacht een bedrag van jaarlijks 10 miljoen euro overschrijdt;
- e.
het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening indien deze afzonderlijk dan wel alle kredietovereenkomsten en overeenkomsten van geldleningen gezamenlijk een bedrag van 9,1 miljoen euro overschrijden;
- f.
het aangaan van overeenkomsten waarbij de dienst zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij de dienst zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;
- g.
het vormen van andere fondsen en reserveringen dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33 van de Kaderwet;
- h.
het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.
2.
Indien de dienst een beslissing wil nemen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, c, d en e, waarvan de bedragen, genoemd in het eerste lid, niet overschreden worden maar waarvan de waarde meer bedraagt dan 5 miljoen euro, informeert de dienst de minister over de beslissing.
3.
De dienst legt een voorgenomen beslissing als bedoeld in het eerste lid niet voor dan nadat de raad van toezicht heeft verklaard tegen die beslissing geen bedenkingen te hebben. De dienst behoeft de voorafgaande instemming van de raad van toezicht voor het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening, indien deze een bedrag afzonderlijk dan wel alle kredietovereenkomsten en overeenkomsten van geldleningen gezamenlijk van 1 miljoen euro overschrijden.
4.
Voor zover de in het eerste lid genoemde voornemens zijn opgenomen in de begroting, bedoeld in artikel 26 van de Kaderwet, hoeven deze niet afzonderlijk ter instemming aan de minister te worden voorgelegd.