Hierna ook te noemen: [getuige 3]
Hof Amsterdam, 14-07-2022, nr. 23-000299-21
ECLI:NL:GHAMS:2022:2082
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-07-2022
- Zaaknummer
23-000299-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:2082, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑07‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1465
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2022-0500
Uitspraak 14‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Schietincident 2 mei 2018 in Amsterdam Zuid Oost. Moord en drie pogingen daartoe. Voorhanden hebben wapens en munitie. Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren harddrugs. Medeplegen van voorbereidingshandelingen a.b.i. art 10a Opw. Witwassen. Vorderingen benadeelde partijen. Verweer m.b.t. eerlijk proces verworpen.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000299-21
Datum uitspraak: 14 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-650069-19 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1969,
thans gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2022, 7 juni 2022, 10 juni 2022, 23 juni 2022 en 14 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het Openbaar Ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman en de advocaten van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks 2 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen eenmaal of meermalen te schieten op / in de richting van die [slachtoffer 1] ;
2. hij op of omstreeks 2 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen eenmaal of meermalen heeft geschoten op/ in de richting van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op of omstreeks 2 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal heeft geschoten op/ in de richting van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en/of in elk geval en/of meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels in en/of in de richting van de door die [slachtoffer 4] bestuurde (personen) auto heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. hij op of omstreeks 2 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een vuurwapen van categorie II en/of III, te weten een onbekend gebleven vuurwapen en/of
- munitie van categorie III, te weten vier, althans een of meer patro(o)n(en), kaliber 9mm, S&B, type volmantel,
voorhanden heeft gehad;
5. hij op of omstreeks 21 mei 2019 te Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een wapen van categorie III, te weten een revolver, merk Amadeo Rossi, type 88, kaliber.38 special en/of
- munitie van categorie III te weten vijf, althans een of meerdere patro(o)n(en), kaliber.38 special, S&B, model loden projectiel,
voorhanden heeft gehad;
6. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 1 mei 2018 te Amsterdam en/of Den Haag en/of Lelystad, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een grote hoeveelheid cocaïne, althans 1090 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 april 2018 tot en met 21 mei 2019 te Amsterdam en/of Den Haag en/of Lelystad, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een onbekend gebleven grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen:
- ( telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer ander(en) (telkens) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- ( telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen van dat/die delict(en),
immers heeft hij, verdachte (met zijn mededader(s)) (telkens) (al dan niet via (een) ander(en)) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks voornoemde pleegperiode en op voornoemde pleegplaats(en) contacten gelegd en/of onderhouden (telefonisch en/of in persoon) met een of meer andere perso(o)n(en) in Nederland en/of in het buitenland inzake de productie en/of verkoop en/of afname en/of vervoer en/of levering van (een) hoeveelhe(i)d(en) harddrugs en/of inzake de voor productie van harddrugs benodigde grondstoffen en/of materialen, en/of grondstoffen en/of apparatuur voor het terugwinproces van harddrugs (cocaïne) uit die grondstoffen en/of de productie van harddrugs, voorhanden gehad, waaronder:
- twee, in elk geval één of meerdere container(s) aan de [adres 3] te Lelystad en/of
(Container 1)
- twee, in elk geval één of meerdere zak(ken) met elk ongeveer 20 kilo Norit Activated Carbon en/of
- een vacuümmachine en/of
- een etiketteermachine en/of
- een zak met ongeveer 10,82 kilo levamisol en/of
(Container 2)
- een steekwagen en/of
- een opengesneden 5 liter jerrycan en/of
- vier, in elk geval één of meerdere 200 liter dopvat(en), gevuld met ethylacetaat en/of met daarin een lage concentratie aan cocaïne en/of
- een 220 liter schroefdekselvat met een restant vloeistof met onder andere een lage concentratie aan cocaïne en/of
- achtenzeventig, in elk geval één of meerdere 20 liter jerrycan(s) en/of
- meerdere houten zeven en/of droogrekken en/of
- een 300 liter container met daarin onder meer een 120 liter emmer en/of drie, in elk geval één 75 liter emmer(s)s en/of een metalen plaat met een slang en/of een luchtslang en/of
- drie, in elk geval één 300 liter container(s) met daarin onder meer één grote witte emmer van 120 liter en/of een plastic tas met daarin zes lampen van 250 Watt en/of een tas met daarin glaswerk (waaronder één of meerdere maatcilinder(s) en/of tape en/of een weegschaal) en/of een tas met daarin een rol krimpfolie en/of acht, althans één of meerdere emmer(s) en/of een
- magnetron en/of een zak met opschrift "Soda Polska 20 kg" en/of een 20 liter jerrycan en/of
- twee, in elk geval één 300 liter container(s) met daarin onder andere drie deksels en/of vuile lakens en/of een bak met een blauwe opengesneden 20 liter jerrycan en/of één of meerdere stokken en/of een stampertje en/of
- twee, in elk geval één koolstoffilter(s) en/of
- een 200 liter klemdekselvat en/of
- een 200 liter vat met daarin onder meer één of meer emmers en/of een maatbeker en/of een trechter en/of
- een 200 liter vat met daarin onder meer drie, althans één of meerdere drukhouders van gasflessen en/of meerdere maatbeker(s) en/of een of meerdere zeefbakje(s) en/of een 20 liter jerrycan met filterdoek en/of een slang en/of
- één of meerdere 200 liter vat(en) en/of
- één of meerdere 200 liter dopvat(en) en/of
- twee aan elkaar gemaakte vaten met drie cirkelvormige openingen daarin gemaakt en aan beide uiteinde een verwarmingsspiraal en/of
- een RVS ketel en/of
- een droogkast en/of
- een isolatiekast met onder meer (afzuig)slangen en/of één of meerdere magnetron(s) en/of
- een afzuigkast en/of
- vijf, althans één of meerdere 500 liter speciekuipen met daarin onder meer een 220 liter klemdekselvat en/of een ventilator, sealzak(ken) en/of zeef en/of zeventien, althans één of meerdere (kilo)zakken zilver fijn soda en/of
- een of meerdere persmal(len) met daarin de indruk SPA en/of
- een of meer vat(en) en/of zak(ken) met verschillende stoffen waaronder: ethylacetaat en/of kaliumpermanganaat en/of methanol en/of zoutzuur en/of
- één of meerdere stoffen bevattende (een concentratie aan) cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- een lijst met daarop onder meer vermeld 600 liter hexaan en/of 300 liter MEK en/of 1500 liter ethylacetaat en/of 250 kilo calcium chloride, en/of
- een auto ( [autobus] ) voorzien van een verborgen ruimte
waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en);
8. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 21 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een [auto 4] (ter waarde van 7200 euro) en/of
- Audemars Piguet horloge, ter waarde van 5000 euro,
in elk geval enig goed en/of
- een geldbedrag van in totaal 8600 euro in elk geval 5500, 2800 en/of 300 euro, althans een geldbedrag,
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad, althans van voornoemd goed en/of geldbedrag, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, bewijsoverwegingen, kwalificatie en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Het oordeel van het hof
1. Inleiding
Op 2 mei 2018 hebben kort na elkaar drie schietincidenten plaatsgevonden in Amsterdam Zuid Oost, waarbij één persoon dodelijk is getroffen, een andere persoon zwaar gewond is geraakt en een auto met twee inzittenden is geraakt. In de [autobus] , waarin het dodelijke slachtoffer zich bevond, is een verborgen ruimte met verdovende middelen aangetroffen.
Het onderzoek [onderzoeksnaam] richt zich op de betrokkenheid van onder meer de verdachte bij deze en andere feiten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 tot en met 8 bewezen kunnen worden verklaard, waarbij zij met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 komt tot een bewezenverklaring van moord (feit 1), poging tot moord (feit 2) en poging doodslag, meermalen gepleegd (feit 3).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De verweren die de verdediging in dat verband heeft gevoerd zullen bij de feiten afzonderlijk worden besproken.
2. Feiten en omstandigheden waarvan het hof uitgaat
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de volgende aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
2.1.
Feiten en omstandigheden betreffende de verdachte en relevante relaties
De verdachte woonde in 2018 alleen in zijn koopwoning aan het adres [adres 1] in Duivendrecht. Hij is in januari 2019 verhuisd naar de huurwoning aan [adres 2] in Diemen. In mei 2018 maakte hij gebruik van een iPhone met het Belgische telefoonnummer [telefoonnummer 4] (# [telefoonnummer 4]), die hij naar eigen zeggen altijd bij zich had, en een prepaid toestel waarvan hij heeft verklaard dat hij zich dat telefoonnummer niet herinnert. T-Mobile was de Nederlandse provider van # [telefoonnummer 4], waarvan veelal de zendmast aan de Lunaweg in Duivendrecht werd aangestraald als de verdachte thuis was.
De verdachte wordt [verdachte] , [verdachte] en [verdachte] genoemd.
De vriendin van de verdachte genaamd [getuige 3]1., geboren in de Dominicaanse Republiek en Spaanstalig, was ingeschreven op [adres 2] in Diemen, maar verbleef in mei 2018 tot de zomer in de Dominicaanse Republiek.
Haar zoon [getuige 2] (roepnaam [getuige 2] )2.woonde toen wel op [adres 2] in Diemen. De verdachte noemt hem mijn stiefzoon.
[getuige 2] was bevriend met [getuige 1] . [getuige 1] had regelmatig contact met [getuige 2] en kwam in de woning aan [adres 2] in Diemen. [getuige 1] had ook contact met de verdachte en kwam ook weleens [adres 1] in Duivendrecht.
[getuige 1] gebruikte het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna: # [telefoonnummer 3] ), waarvan op grond van de inhoud van de getapte gesprekken is vastgesteld dat de gebruiker ook [bijnaam getuige 1] werd genoemd. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zo werd genoemd vanwege zijn lengte en slanke postuur.
De verdachte reed in mei 2018 in een [auto 1] met het kenteken [kentekennummer 1] , die hij op 8 april 2018 in België heeft gehuurd en op 3 mei 2018 heeft ingeleverd. De verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij dacht dat hij die dag alleen (dus niet in gezelschap van iemand anders) de [auto 1] is gaan ophalen in België.
2.2.
Met betrekking tot de feiten 5, 6 en 7
Op 21 mei 2019 is de woning van de verdachte aan [adres 2] in Diemen doorzocht. Daar werd onder meer correspondentie aangetroffen met betrekking tot de huur van zeecontainers, gestald op een bedrijventerrein aan de [adres 3] in Lelystad. Uit opgevraagde gegevens blijkt dat de verdachte op 29 september 2018 op zijn naam een stallingsplaats voor een container heeft gehuurd, dat deze container werd gestapeld op een andere container en dat hij op 2 januari 2019 een tweede container heeft gehuurd.
Op genoemd bedrijventerrein is op 21 mei 2019 de door de verdachte gehuurde container, met de opschriften [opschrift 1] en G1 en 93.en de gestapelde container4.met opschrift [opschrift 2] aangetroffen.
In container 1 is huisraad en kleding aangetroffen en een zak met 10,82 kilo wit poeder, levamisol, bij de verbalisanten ambtshalve bekend als een stof die wordt gebruikt voor het versnijden van cocaïne. In die container zijn daarnaast twee zakken aangetroffen met elk 20 kilo zwart poeder Norit Activated Carbon, alsmede een vacuümmachine en een etiketteermachine. Bij de verbalisanten is ambtshalve bekend dat eerstgenoemd apparaat wordt gebruikt voor het sealen van pakketten met cocaïne.
In container 1 troffen de verbalisanten tevens een vuilniszak met herenkleding aan, met daarin onder meer een witte heren sok waarin een revolver Amadeo Rossi model 88 met vijf .38 patronen S&B Special 18 was verpakt. De verdachte heeft verklaard dat hij het wapen zelf in de sok heeft gedaan.
De verbalisanten hebben het hangslot van container 2 doorgeslepen en zij roken bij opening van die container een penetrante chemische lucht.
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de daarin aanwezige vaten met chemische vloeistoffen, zakken met vaste stoffen, attributen en installaties, alsmede een persmal met de letters SPA sporen van cocaïne bevatten. Het LFO, de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmanteling concludeerde dat de aangetroffen productiemiddelen en chemicaliën typische middelen zijn die worden aangetroffen op locaties waar verdovende middelen worden vervaardigd of bewerkt; vooral voor het terugwinnen van cocaïne uit dragermateriaal en het persen en verpakken van cocaïne in rechthoekige blokken. De persmallen met de plaat met logo SPA zijn eerder gebruikt bij het persen van cocaïne in rechthoekige blokken.
Daarnaast heeft het LFO geconcludeerd dat de aangetroffen complete inventaris in combinatie met de concentraties cocaïne in vloeistoffen en vaste stoffen met een hoeveelheid van circa 1200 liter ethylacetaat past bij zeer grootschalig terugwinnen van cocaïne: van enkele tientallen tot honderden kilo’s, aldus het LFO.
Op 10 april 2018 heeft (de hierna nader aan te duiden) [getuige 4] een voicenote gestuurd aan [betrokkene 1] dat in Lelystad een zeecontainer moest worden opgehaald en dat deze gebracht moest worden naar het adres [adres 4] in Den Haag, met een foto van het adres [adres 3] Lelystad (het adres waar in mei 2019 de twee containers op naam van de verdachte zijn aangetroffen.)
Op 12 april 2018 is een container geplaatst op [adres 4] in Den Haag, een door [getuige 4] gehuurd bedrijfspand.
2.3.
Met betrekking tot de feiten 1 tot en met 4
Bevindingen in relatie tot de plaats delict
Op 2 mei 2018 rond 23:05 uur is in de Krootstraat in Amsterdam [slachtoffer 1] met een vuurwapen in zijn borst geschoten. Hij overleed ter plaatse. [slachtoffer 1] , 19 jaar oud, zat als bestuurder in een [autobus]5.en had deze auto in die straat geparkeerd. Met de achterkant gericht naar de achterkant van deze [autobus] stond een [auto 2]6.geparkeerd, met als bestuurder [slachtoffer 2] . Hij is met een vuurwapen in zijn been en borst beschoten en is zwaar gewond naar het AMC gebracht.
Voorafgaand aan deze schietincidenten was geschoten op een [auto 3]7.met als bestuurder [slachtoffer 4] en als bijrijder mevrouw [slachtoffer 3] , vlak nadat deze vanuit de Krootstraat de hoek om de Krombekstraat in reed. De auto werd door een kogel geraakt, waarbij het raam aan de linkerkant van de auto, achter de bestuurdersstoel, is kapot gegaan en [slachtoffer 3]8.heeft gevoeld dat glas op haar lichaam kwam.
Op de plaats delict zijn diverse kogels en hulzen aangetroffen:
In de [autobus] op de bijrijdersstoel een huls met als bodemstempel 9 mm S&B;
In de [auto 2] op de bestuurdersstoel en onder de vloermat een huls met als bodemstempel 9 mm S&B en op de rijbaan een kogel;
In de Krombekstraat ter hoogte van perceelnummer 230 een huls met als bodemstempel 9 mm S&B en glas. In de [auto 3] is een gedeformeerde kogel aangetroffen in het rubber van de B-stijl.
Het NFI heeft deze hulzen en kogels onderzocht en geconcludeerd dat de hulzen van het kaliber 9 mm Browning Kort zijn; de letters S&B duiden op het munitiemerk Sellier & Bellot. De kogels passen gezien de massa’s en de uiterlijke kenmerken het best bij het kaliber 9mm Browning Kort en passen gezien de uiterlijke kenmerken bij patronen van onder meer het merk Sellier & Bellot.
In het rapport wordt geconcludeerd dat in de hulzen sporen aanwezig zijn die zijn veroorzaakt tijdens het verschieten uit een vuurwapen. De algemene vorm, plaats en grootte van deze systeemsporen komen overeen in de vier hulzen. De krassporen in de groeven van de kogels sluiten voor een deel aan.
De bevindingen van het vergelijkend huls- en kogelonderzoek zijn tenminste zeer veel waarschijnlijker als de hulzen met één en hetzelfde vuurwapen zijn verschoten en zeer veel waarschijnlijker als de kogels zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop dan met twee vuurwapens/uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een semi automatisch werkend pistool.
Na onderzoek is in de [autobus] op 3 mei 2018 een verborgen ruimte aangetroffen met een breedte van 145 cm, een hoogte van 132 cm en een diepte van 33 cm. In die verborgen ruimte is een blok aangetroffen dat omwikkeld was met bruin verpakkingstape. Onder het tape zat transparant plastic, daaronder was een tot een rechthoekig blok geperst wit poeder aanwezig. Op een zijde van het blok was de lettercombinatie SPA geperst. Na onderzoek bleek het blok samengeperst poeder, dat 1090 gram woog, cocaïne te bevatten.
In de [autobus] zijn daarnaast onder meer de volgende voorwerpen gevonden: een poststuk van de VVE [adres 1] Duivendrecht, geadresseerd aan de verdachte; een gesloten FedEx envelop gericht aan [getuige 3] met een postcode in Diemen; een kassabon van een Shell benzinestation van 27 april 2018 en een leren jas en onder de bijrijdersstoel een zwarte pet, beide van het merk [merknaam] .
De eigenaar van de [autobus] bleek te zijn [B.V. 1] ., een bedrijf van [getuige 4] in Amstelveen. (Deze [getuige 4] huurde, zoals hiervoor vermeld, een bedrijfsruimte aan de [adres 4] in Den Haag, waar op 12 april 2018 een van de [adres 3] in Lelystad afkomstige container was geplaatst.)
Op 28 april 2018 heeft [getuige 4] rond 20:51 uur telefonisch aangifte gedaan van diefstal van de [autobus] . [getuige 4] heeft als verdachte verklaard dat een kennis genaamd [getuige 1] de [autobus] ongeveer 15 keer had gebruikt (zonder [getuige 4] daarvoor te betalen).
Uit historische telefoongegevens bleek dat [getuige 4] op 28 april 2018 als telefoonnummer van [getuige 1] [telefoonnummer 3] in zijn contactenlijst heeft gezet.
Omdat [getuige 1] de [autobus] kennelijk meermalen had gebruikt, zijn ook de historische verkeersgegevens van # [telefoonnummer 3] opgevraagd. Hieruit bleek dat dit telefoonnummer op 2 mei 2018 tussen 22:52 uur en 23:12 uur rondom de tijdstippen van de schietincidenten zendmasten had aangestraald die dekking gaven aan de plaats delict.
Telefoon # [telefoonnummer 3] had in dat tijdsbestek meermalen contact met [telefoonnummer 1]9.en [telefoonnummer 2]10.. Later die avond/nacht had # [telefoonnummer 3] op verscheidene tijdstippen contact met [telefoonnummer 5] van [getuige 5]11..
Tactische actie op 6 mei 2019
Op 6 mei 2019 rond 11:30 uur is [getuige 3] benaderd door een verbalisant, die niet als zodanig kenbaar was, rijdend op een scooter, toen zij met [getuige 6]12.bij een bushalte in Diemen stond. De verbalisant bood haar een doosje aan, waarop een foto was aangebracht van de plaats delict op 2 mei 2018 en hij zei daarbij in het Spaans: Quien a hierro mata a hierro muere. [verdachte] y [getuige 2] saben a lo que me refiero. [slachtoffer 1] fu e asesinado el ano pasado. De letterlijke vertaling daarvan luidt: Wie met ijzer doodt gaat ook door ijzer dood. [verdachte] en [getuige 2] weten wat ik bedoel. [slachtoffer 1] is vorig jaar vermoord.
De verbalisant nam waar dat de beide dames hun hoofd schudden en zeiden: No, no. Hij constateerde dat [getuige 3] het doosje niet wilde aanpakken en legde het in de Action boodschappentas die zij bij zich had en zei daarbij nogmaals: [verdachte] y [getuige 2] saben. [getuige 3] liet het doosje vallen en de vrouwen liepen weg.
In het kader van deze actie was OVC apparatuur aangebracht in de woning aan [adres 2] in Diemen, in de door de verdachte gebruikte [auto 4] met kenteken [kentekennummer 2] en in de door [getuige 1] gebruikte Opel Vectra met kenteken [kentekennummer 3] .
De OVC gesprekken werden gevoerd in de Spaanse taal en deze, alsmede de vertalingen daarvan, maken deel uit van het dossier.
Verklaring van [getuige 1]
is als eerste persoon als verdachte van de feiten 1 tot en met 4 aangemerkt.
Hij heeft onder meer verklaard dat hij op 2 mei 2018 ’s avonds in de Krootstraat in Amsterdam is geweest, waar hij heeft gezien dat een man met een vuurwapen schoot op een kleine auto; dit bleek te gaan om de genoemde [auto 3] .
[getuige 1] gebruikte destijds telefoon # [telefoonnummer 3] . Hij reed die avond met zijn vriend [betrokkene 2] in een [auto 4] en zag dat vanaf Groeneveen een [autobus] aan kwam rijden, die hierna de Bijlmerdreef op reed in de richting van de Gooiseweg. [getuige 1] herkende de (gestolen [autobus] en wilde deze terugpakken. Hij constateerde dat een kleine witte [auto 2] de bus leek te vergezellen. Hij belde meteen naar iemand die hij niet bij naam wilde noemen en die hij verder heeft aangeduid als nummer 1. Vervolgens heeft hij een ander gebeld, die hij verder heeft aangeduid als nummer 2. Hij vond het logisch om juist deze twee personen te bellen met als doel de bus terug te pakken.
[getuige 1] probeerde rijdend in de [auto 4] de bus te volgen en belde intussen meermalen naar nummer 1, die had gezegd dat hij eraan kwam, om de locaties van de [autobus] door te geven. Onderweg heeft de bus nog stil gestaan op het Annie Romeinplein. [betrokkene 2] is daar uitgestapt om te gaan pinnen. Voordat [betrokkene 2] terug was, waren de bus en de [auto 2] alweer vertrokken. [getuige 1] had vervolgens even geen zicht meer op de [autobus] , maar nummer 1 liet hem telefonisch weten dat hij de [autobus] zag. [getuige 1] keerde om met de [auto 4] en zag dat nummer 1 uit diens auto stapte en om de hoek van de Krootstraat in de Krombekstraat in Amsterdam op een klein rijdend autootje schoot, een Aygo of een C1.
Daarna was nummer 1 enige tijd uit het zicht van [getuige 1] , waarna nummer 1 in de [auto 4] bij [getuige 1] en [betrokkene 2] op de bijrijdersplaats plaatsnam. Nummer 1 gaf zijn autosleutels aan [getuige 1] , die daaruit begreep dat van hem werd verwacht dat hij de auto van nummer 1 zou wegrijden. [getuige 1] vroeg aan nummer 1: En de bus dan? waarop nummer 1 duidelijk maakte dat ze (zonder de [autobus] ) weg zouden gaan.
Daarna had [getuige 1] een relatief langdurig telefoongesprek met nummer 2 en hij zag dat deze inmiddels op de plaats delict was aangekomen in een [auto 5] , of een daarop lijkende auto. [getuige 1] is als bestuurder van de auto van nummer 1 (vergezeld door nummer 2 in diens auto) naar Duivendrecht gereden om de autosleutels aan nummer 1 terug te geven. [getuige 1] is daarna met nummer 2 naar Diemen gereden. Later heeft hij verklaard dat hij met nummer 2 naar het adres [adres 2] in Diemen is gereden, destijds (als gezegd) het officiële adres van de vriendin van de verdachte [getuige 3] en haar zoon [getuige 2] .
[getuige 1] heeft in Diemen zijn vriend [getuige 5] gebeld en is met hem naar de Krootstraat gereden, waar [getuige 5] de Krootstraat is ingelopen en hem zei dat er iemand onder een zeil lag. Tenslotte is [getuige 1] naar zijn moeder op het [adres 5] in Amsterdam gegaan en heeft hij haar over de gebeurtenissen van die avond verteld.
Als getuige ter terechtzitting van het hof heeft [getuige 1] op 23 mei 2022 verklaard dat hij er op 2 mei 2018 bij het zien van de gestolen bus niet aan heeft gedacht om [getuige 4] te bellen; hij vond het logisch om de nummers 1 en 2 daarvan op de hoogte te stellen, zodat ze samen de bus konden terugpakken. [getuige 1] heeft toen eveneens verklaard dat hij wel eens telefonisch contact heeft gehad met het telefoonnummer # [telefoonnummer 1] en dat dit het nummer van nummer 1 is.
3. Bewijsoverwegingen
3.1.
Inleiding
De verdachte ontkent dat hij op 2 mei 2018 in de Krootstraat in Amsterdam is geweest en dus ook dat hij de schutter is geweest en dat hij telefoon # [telefoonnummer 1] gebruikte.
Hij heeft verklaard dat hij geen bijzondere herinneringen aan die avond heeft en ervan uit gaat dat hij, zoals gebruikelijk, vroeg is gaan slapen in zijn huis in Duivendrecht.
Niemand heeft dat bevestigd, de verdachte heeft dus geen alibi.
[getuige 1] heeft als getuige bij de rechter-commissaris en ter zitting van het hof verklaard dat hij uit angst niet wilde zeggen wie nummer 1 en nummer 2 was en dat de verdachte niet nummer 1 was.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte buiten redelijke twijfel als schutter kan worden aangemerkt, zoals de advocaat-generaal heeft betoogd.
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit arrest zal op verweren van de verdediging zoveel mogelijk worden gerespondeerd bij de bespreking van de betreffende bewijsoverwegingen.
In het pleidooi heeft de verdediging diverse stellingnames opgenomen waaraan geen conclusie is gekoppeld. Het hof ziet geen aanleiding om op deze stellingnames separaat te reageren en zal slechts responderen op uitdrukkelijk onderbouwde verweren.
3.2.
Koppeling van de telefoonnummers aan gebruikers en plaats delict
Tijdlijn van historische gegevens en camerabeelden Zoals hiervoor overwogen, heeft [getuige 1] verklaard dat hij die bewuste avond nummer 1 en nummer 2 heeft gebeld; het telefoonnummer # [telefoonnummer 1] heeft hij gekoppeld aan nummer 1.
Het hof stelt allereerst op grond van de historische verkeersgegevens vast op welke tijdstippen op 2 mei 2018 [getuige 1] (# [telefoonnummer 3] ) telefonisch contact had met nummer 1 # [telefoonnummer 1] en welk nummer aan nummer 2 kan worden gekoppeld en vermeldt daarbij de relevante delen uit de verklaringen van [getuige 1] . Ook worden relevante camerabeelden in de tijdlijn weergegeven.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het proces-verbaal waarin verbalisanten verslag doen van hun waarnemingen van de camerabeelden van Hilhorst, als ondersteunend bewijs kan worden gebruikt. Daartoe overweegt het hof dat verbalisanten transparant en zorgvuldig in het proces-verbaal hebben aangegeven op grond van welke beelden zij hebben vastgesteld dat de voertuigen op de beelden gelijkenissen vertonen met het type voertuigen die, zoals is af te leiden uit andere bewijsmiddelen, gebruikt zijn door de aanwezigen. Op de in het proces-verbaal opgenomen stills zijn bovendien kenmerken van de betreffende voertuigen, zoals kleuren en vormen, te herkennen.
De verbalisanten hebben telkens bij de voertuigen vermeld: de vermoedelijke.. gevolgd door het automerk. Omwille van de leesbaarheid zal het hof dit weglaten in onderstaand overzicht.
Datum/ tijdstip | Historische gegevens telefoonverkeer, gebruik Cell ID/zendmast en camerabeelden | Nummers die zendmasten gebruiken met bereik op de PD |
2 mei 2018 22:52 | [getuige 1] gebruikt een zendmast aan de C Grubbehoeve 1 Amsterdam en belt # [telefoonnummer 1] . (verklaring [getuige 1] : Mijn vriend en ik reden in een zwarte [auto 4] . Toen we bij de Bijlmerdreef reden zag ik de ( [autobus] ) [autobus] rijden. Ik belde nummer 1 zodra ik de [autobus] zag rijden) | # [telefoonnummer 3] |
22:52-22:56 | In beeld: witte [auto 2] en grijze [autobus] komen vanaf de Bijlmerdreef het Annie Romeinplein op rijden en parkeren. Hierna komt een zwarte [auto 4] aanrijden en parkeert. De bestuurder van de [auto 2] loopt naar een pinautomaat en gaat daar in de rij staan. De bijzitter van de [auto 4] stapt tevens uit, loopt naar de pinautomaat en gaat achter de bestuurder van de [auto 2] staan. Nadat de bestuurder van de [auto 2] is terug gelopen naar zijn auto, rijden de [auto 2] en de [autobus] weg. De bijrijder van de [auto 4] loopt vervolgens terug naar de [auto 4] . Hierna rijdt de [auto 4] weg in dezelfde richting als de [autobus] en de [auto 2] . (Verklaring [getuige 1] : We zijn (in de zwarte [auto 4] ) achter de bus aangereden. De bus stond stil bij het Annie Romeinplein te Amsterdam. Mijn vriend ( [betrokkene 2] ) is daar uitgestapt om te pinnen. Ondertussen reed eerst die witte [auto 2] en daarna ook die bus al weg. Toen mijn vriend terug was, ging ik er weer achter aan.) | |
22:54 | [getuige 1] belt # [telefoonnummer 2] en gebruikt een zendmast aan de Emmeline Pankhurststraat 13 Amsterdam. (verklaring [getuige 1] : Ik belde meteen daarna nummer 2) | |
22:55 uur | [betrokkene 2] heeft 60 euro opgenomen bij de pinautomaat aan het Annie Romeinplein. | |
22:55 | # [telefoonnummer 2] belt [getuige 1] , die dan onder bereik is van een zendmast aan de Florijn 101 Amsterdam. | |
22:56 | [getuige 1] , onder bereik van een zendmast aan de Grubbehoeve 1 Amsterdam, belt # [telefoonnummer 1] , die dan de zendmast Azaleahof Duivendrecht aanstraalt. | |
23:00 | # [telefoonnummer 2] , die dan de zendmast Rode Kruislaan Diemen aanstraalt, belt [getuige 1] , wiens nummer gebruik maakt van een van de zendmasten met bereik op de PD.13. | # [telefoonnummer 3] |
23:01 | [getuige 1] belt met # [telefoonnummer 1]. Beide nummers maken gebruik van een van de zendmasten met bereik op de PD.14. | # [telefoonnummer 3]# [telefoonnummer 1] |
23:01 | witte [auto 2] (verklaring [slachtoffer 2] en [getuige 7] ) in beeld, deze komt uit de richting vd Karspeldreef. | |
23:01 | [auto 3] (verklaring [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] ) in beeld, deze komt uit de richting van de Karspeldreef. | |
23:01 | [autobus] ( [slachtoffer 1] ) in beeld, deze komt uit de richting van de Karspeldreef. | |
23:02 | [auto 1] in beeld, opvallende kleur achterlicht, deze komt uit de richting van de Karspeldreef (komt 39 seconden na de [autobus] voorbij, het betreft een recht stuk weg, vermoedelijk vrij zicht voor de bestuurder van de [auto 1] . Tussendoor zijn geen andere voertuigen waargenomen. | |
23:02 | Zeer dicht daarachter komt de zwarte [auto 4] in beeld (conform de verklaringen van [getuige 1] en [betrokkene 2]), deze komt uit de richting van de Karspeldreef. | |
23:03 | [getuige 1] en # [telefoonnummer 1] bellen. Beide nummers maken gebruik van één van de zendmasten met bereik op de PD.15. | # [telefoonnummer 3]# [telefoonnummer 1] |
23:04 | [getuige 1] belt # [telefoonnummer 2] , beide nummersmaken gebruik van één van de zendmasten met bereik op de PD16.. | |
23:04 | # [telefoonnummer 1] probeert # [telefoonnummer 3] te bereiken, krijgt geen contact. # [telefoonnummer 1] maakt gebruik van één van de zendmasten met bereik op de PD.17. | # [telefoonnummer 1] |
23:05 | [auto 3] in beeld, rijdt met zeer hoge snelheid weg uit het gebied. ([getuige 1] heeft verklaard dat hij nummer 1 zag schieten op de [auto 3] /C1) | |
23:05 | [getuige 1] belt 212 seconden # [telefoonnummer 2] . Beide nummers maken gebruik van een zendmast met bereik op de PD18. | # [telefoonnummer 3] # [telefoonnummer 2] |
23:05 | zwarte [auto 4] is in beeld, rijdt weg uit het gebied. | |
23:06 | zwarte [auto 4] rijdt achteruit, stopt enkele seconden. (Volgens [getuige 1] is nummer 1 ingestapt, heeft zijn autosleutels aan [getuige 1] gegeven en is [getuige 1] uitgestapt) | |
23:06 | zwarte [auto 4] rijdt weg in de richting van de Karspeldreef | |
2 mei 18 23:06 uur | 112-Melding van de [betrokkene 3] : om de hoek van de straat is geschoten en zij heeft een man zien wegrennen (opmerking hof: dit is nog geen minuut nadat de [auto 3] met hoge snelheid wegreed) | |
23:07 | [auto 5] achtige auto in beeld die met hoge snelheid rijdt in de richting van de schietincidenten. (Volgens de verklaring van [getuige 1] was nummer 2 later ter plaatse) | |
23:08 | [auto 5] achtige auto rijdt weg uit het gebied. | |
23:08 | [auto 5] achtige auto komt weer terug. | |
23:09 | [auto 1] rijdt weg uit het gebied. | |
23:09 | [auto 1] rijdt in de richting van de PD. [getuige 1] , onder bereik van een zendmast aan de Emmeline Pankhurstraat 13 Amsterdam, belt met # [telefoonnummer 1], die dan onder bereik valt van een zendmast aan de Elsrijkdreef, ten noorden van de Krootstraat. | |
23:10 | [getuige 1] , onder bereik van een zendmast aan de Emmeline Pankhurstraat 13 Amsterdam, belt met # [telefoonnummer 1] | |
23:10 | [auto 1] (verklaring [getuige 1] ) rijdt gebied uit, met de [auto 5] erachteraan. (verklaring van [getuige 1] : ik reed met de auto van nummer 1 weg en nummer 2 reed achter mij aan) | |
23:12 | # [telefoonnummer 2] belt [getuige 1] . # [telefoonnummer 2] maakt gebruik van een zendmast aan de Florijn 101 te Amsterdam en # [telefoonnummer 3] maakt gebruik van een zendmast aan de Kruidhof 9 te Amsterdam. | |
23:12 uur | # [telefoonnummer 1] onder bereik van een zendmast aan de Azaleahof te Duivendrecht | |
23:20:05 | [getuige 1] # [telefoonnummer 3] wordt 13 seconden gebruikt terwijl deze onder bereik is van een zendmast aan de Lunaweg 3 te Duivendrecht. (Verklaring [getuige 1] : In Duivendrecht gaf ik de autosleutels aan nummer 1) | |
23:20:24 | [getuige 1] # [telefoonnummer 3] onder bereik van zendmast in Diemen. (Verklaring [getuige 1] : Ik ben daarna met nummer 2 naar [adres 2] in Diemen gereden) | |
[getuige 1] # [telefoonnummer 3] maakt daarna opnieuw gebruik van een van de zendmasten met bereik op de PD . (Verklaring [getuige 1] : Ik ben teruggegaan met [getuige 5] ) | # [telefoonnummer 3]#[telefoonnummer 5] |
Als vaststaand kan op grond van het voorgaande worden aangenomen dat [getuige 1] op 2 mei 2018 vanaf 22:52 uur meermalen telefonisch contact heeft gehad met # [telefoonnummer 2] en # [telefoonnummer 1], dat [getuige 1] en [betrokkene 2] vanaf dat tijdstip in een zwarte [auto 4] achter een [autobus] en een [auto 2] aanreden en dat [getuige 1] en de andere twee nummers tussen 23:01 en 23:07 uur enkele keren zendmasten hebben aangestraald die aangestraald konden worden vanuit de Krootstraat/Krombekstraat, waar de [autobus] en de [auto 2] later zijn aangetroffen.
Het hof leidt uit deze gegevens, in combinatie met de verklaring van [getuige 1] , af dat de gebruikers van de nummers # [telefoonnummer 1] (door [getuige 1] aangeduid als nummer 1) en # [telefoonnummer 2] op verzoek van [getuige 1] naar de Krootstraat / Krombekstraat zijn gekomen, de locatie van de [autobus] en [auto 2] . Het hof leidt hieruit tevens af dat telefoonnummer # [telefoonnummer 2] toebehoort aan nummer 2.
Verweer van de verdediging ten aanzien van de locatiebepaling van de gebruiker van # [telefoonnummer 1]
De verdediging heeft aangevoerd dat aan de hand van historische gegevens geen geografische locatie van de gebruiker kan worden vastgesteld.
Het hof onderschrijft de algemene stelling dat op basis van de locatie van de aangestraalde zendmast niet de exacte locatie van de gebruiker van een telefoonnummer kan worden bepaald. In dit geval stralen echter zowel het nummer # [telefoonnummer 2] als het nummer # [telefoonnummer 1] in korte tijd masten op verschillende locaties aan die aansluiten bij een route die past bij de verklaringen van de getuige [getuige 1] , zoals blijkt uit het bovenstaande overzicht. Deze gegevens en de verklaring van [getuige 1] versterken elkaar. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat de afgelegde route past binnen een min of meer vast leefpatroon van de gebruiker. Het verweer dient derhalve te worden verworpen.
De gebruiker van # [telefoonnummer 2]
Op 22 oktober 2018 is de telefoon van [getuige 2] in beslag genomen. [getuige 2] opende de telefoon door zijn vinger op het toestel te houden. De verbalisanten hebben ingebeld met het nummer # [telefoonnummer 2] en hoorden dat het inbeslaggenomen toestel overging. Het hof stelt vast dat [getuige 2] , anders dan hij stelt, ook al voor die datum de gebruiker van dit nummer was. Uit tapgesprekken in juli 2018 volgt immers dat de gebruiker van nummer # [telefoonnummer 2] zichzelf [getuige 2] noemt, dat hij bevestigt dat zijn adres [adres 2] in Diemen is met als postcode [postcode 1] , en dat degene die bereikbaar is op dit telefoonnummer op genoemd adres aanwezig is.
Het hof stelt vast dat [getuige 2] ook al op 2 mei 2018 de gebruiker was van # [telefoonnummer 2] . Immers:
- -
[getuige 1] heeft verklaard dat nummer 2 degene is geweest die hem heeft benaderd met de mededeling dat [getuige 3] Lorencio op 6 mei 2019 een pakketje had ontvangen
- -
Dit plaatst nummer 2 in de directe omgeving van [getuige 3] Lorencio, die blijkens de hierna te bespreken OVC gesprekken hierover uitgebreid heeft gepraat met een beperkte groep personen, te weten: de verdachte, [getuige 2] , haar nicht [getuige 6] en [getuige 1] .
- -
[getuige 1] heeft verklaard dat nummer 2 bij zijn moeder thuis over de vloer kwam en dat zijn moeder nummer 2 weleens [bijnaam getuige 2] heeft genoemd, omdat nummer 2 een soortgelijk baardje had.
- -
[getuige 1] heeft als getuige ter zitting van het hof verklaard dat zijn moeder [getuige 2] weleens [bijnaam getuige 2] heeft genoemd, vanwege zijn baard.
- -
Hieruit volgt dat [getuige 1] dezelfde persoon heeft aangeduid als nummer 2 én [getuige 2] noemt.
- -
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 2 mei 2018 eerst in Duivendrecht de autosleutels aan nummer 1 heeft gegeven en daarna met nummer 2 naar [adres 2] in Diemen is gereden, waar [getuige 2] destijds woonde.
- -
Op 13 februari 2019 heeft [getuige 2] een voicenote gestuurd aan [getuige 1] met de vraag: Gek, het telefoonnummer dat je gebruikte toen het gebeurde heb je die nog? [getuige 1] antwoordde dat zijn nummer destijds was: [telefoonnummer 3]. Vervolgens stuurde [getuige 2] een foto met daarop een overzicht van telefoongesprekken in de periode van 18 april 2018 tot en met 3 mei 2018. Op dat overzicht was te zien op welke tijdstippen in de avond van 2 mei 2018 het nummer # [telefoonnummer 3] met # [telefoonnummer 2] heeft gebeld.
Nadat de foto met de specificatie was verzonden stuurde Lora Placencio een voicebericht aan [getuige 1] met als Nederlandse vertaling: Wat hebben wij veel gesproken.
Onderzoek van de historische gegevens van # [telefoonnummer 2] op 2 mei 2018 heeft (naast de bevindingen in het vorige schema) het volgende resultaat opgeleverd:
Tijdstip op 2 mei 2018 | Inkomend/uitgaand | Zendmastbereik # [telefoonnummer 2] | Tegennummer |
17:03 | inkomend | Verrijn Stuartweg 52 Diemen | # [telefoonnummer 4] van de verdachte |
22:54 | inkomend | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 3] [getuige 1] |
22:55 | uitgaand | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 3] [getuige 1] |
23:00 | uitgaand | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 3] [getuige 1] |
23:04 | inkomend | Koornhorst 1 Amsterdam | # [telefoonnummer 3] [getuige 1] |
23:05 | inkomend | Kortvoort 100 Amsterdam | # [telefoonnummer 3] [getuige 1] |
23:12 | uitgaand | Florijn 101 Amsterdam | # [telefoonnummer 3] [getuige 1] |
23:34 | uitgaand | Ooster Ringdijk 83 | [telefoonnummer 9] [betrokkene 4] |
23:38 | uitgaand | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 3] [getuige 1] |
23:49 | uitgaand | Kortvoort 100 Amsterdam | onbekend |
3 mei 2018 00:16 | uitgaand | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 3] [getuige 1] |
00:26 | inkomend | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 4] van de verdachte |
01:49 | uitgaand | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 4] van de verdachte |
Het hof stelt op grond hiervan vast dat de bevindingen van deze beide schematische overzichten van de historische telefoongegevens van 2 en 3 mei 2018 de verklaring van [getuige 1] bevestigen omtrent zijn telefonische contacten met nummer 1 en 2, de (globale) volgorde van die contacten en de plaatsen waar hij zich tijdens die gesprekken bevond. Het hof is daarmee van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [getuige 2] op 2 mei 2018 de gebruiker was van # [telefoonnummer 2] .
Daarnaast stelt het hof vast dat [getuige 2] als gebruiker van # [telefoonnummer 2] :
- -
op 2 mei 2018 vanaf 23:04 uur in de buurt van de Krootstraat is geweest;
- -
op 2 mei 2018 om 17:03 uur telefonisch contact heeft gehad met het nummer van de verdachte # [telefoonnummer 4] en
- -
in de nacht van 2 op 3 mei 2018 tweemaal telefonisch contact heeft gehad met # [telefoonnummer 4] en wel om 00:26 uur en 01:49 uur.
De gebruiker van # [telefoonnummer 1]
Vervolgens onderzoekt het hof of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld of de verdachte de gebruiker was van # [telefoonnummer 1] en neemt daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
A. # [telefoonnummer 1] Had op 15 januari 2018 contact met # [telefoonnummer 6] , het vaste telefoonnummer van de moeder van de verdachte.
B. Volgens [getuige 2] heeft de verdachte twee telefoons; een Belgisch nummer en van het andere nummer weet hij niet of het Belgisch is of Nederlands. Hij heeft nooit gezien dat de verdachte zijn telefoons uitleende, de verdachte heeft de telefoons altijd bij zich.
C. Uit het (als bewijsmiddel opgenomen) proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten blijkt verder onder meer het volgende. # [telefoonnummer 1] Had als meest gebruikte zendmast Azaleahof 1 in Duivendrecht, die hoogst waarschijnlijk dekking gaf aan de woning van de verdachte [adres 1] . Verbalisanten hebben de historische gegevens van het door de verdachte betwiste # [telefoonnummer 1] en het door de verdachte erkende nummer # [telefoonnummer 4] vergeleken. De nummers gebruikten zendmasten langs dezelfde route, alsof ze met elkaar meereisden. De nummers gebruikten niet tegelijkertijd een zendmast en ook niet net na elkaar zendmasten die ver van elkaar verwijderd waren. Opvallend is dat met # [telefoonnummer 1] naar het telefoonnummer van de moeder van de verdachte is gebeld en dat dit nummer na 3 mei 2018 niet meer in gebruik is geweest. De verbalisanten concluderen dat het aannemelijk is dat de verdachte de gebruiker was van # [telefoonnummer 1].
D. De verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij op 8 april 2018 een [auto 1] in België heeft gehuurd en deze heeft opgehaald en daarbij niet in het gezelschap was van een ander. Uit het (als bewijsmiddel opgenomen) proces-verbaal blijkt dat de beide nummers # [telefoonnummer 4] en # [telefoonnummer 1] aan het begin van die dag nog in het noorden en midden van Nederland in gebruik waren en aan het einde van de dag in het zuiden.
E. Het dossier bevat een overzicht met de historische gegevens van # [telefoonnummer 1] gedurende de periode van 25 december 2017 tot 3 mei 2018. Het hof constateert het volgende:
-# [telefoonnummer 1] had 308 keer contact met # [telefoonnummer 3] van [getuige 1] ;
-# [telefoonnummer 1] heeft de zendmast op het Azaleahof in Duivendrecht het vaakst aangestraald (309 keer), daarnaast heeft het nummer ook de zendmast aan de Wisselwerking 50-56 in Duivendrecht 155 keer aangestraald. Het adres van de verdachte [adres 1] Duivendrecht viel onder het bereik van deze zendmasten, zoals blijkt uit de in de bewijsmiddelen opgenomen processen-verbaal.
Deze zendmasten werden ook veelvuldig aangestraald in de dagen voor 2 mei 2018:
Op 29 april 2018: 7 keer (en 1 keer een andere mast);
op 30 april 2018: 9 keer (en 1 keer een andere mast);
op 1 mei 2018: 17 keer (en 4 keer een andere mast);
op 2 mei 2018 tot 23 uur: 13 keer (en 1 keer een andere mast). Verder constateert het hof dat # [telefoonnummer 1] deze zendmasten op al die dagen op verschillende momenten van de dag aanstraalde. Op basis van dit patroon (met name het verspreide gebruik over de dag) is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat het nummer werd gebruikt door iemand die vaak kort in de omgeving was (bijvoorbeeld voor het ophalen en/of wegzetten van de [autobus] ).
F. Het hof heeft op basis van de verstrekte historische gegevens van de periode van 25 december 2017 tot en met 3 mei 2018 een steekproef gedaan om de conclusie uit het hiervoor onder C vermelde proces-verbaal van bevindingen te toetsen dat de nummers niet vlak na elkaar zendmasten aanstraalden die ver uit elkaar lagen. Daarbij heeft het hof zich gericht op gelegenheden waarbij # [telefoonnummer 4] en # [telefoonnummer 1] binnen een tijdsbestek van een kwartier zijn gebruikt.
Het hof stelt vast dat dit in elk geval 24 keer is gebeurd. Op drie van deze 24 momenten kan het hof niet vaststellen op welke afstand van elkaar deze nummers zijn gebruikt, omdat het dossier de locatie van een van de betreffende zendmasten niet weergeeft. Ten aanzien van de andere 21 keer heeft het hof geen gegevens gevonden die de conclusies uit het proces-verbaal weerspreken.
Het hof stelt op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte de gebruiker was van # [telefoonnummer 1] naast zijn Belgische telefoonnummer # [telefoonnummer 4].
Dit vindt tevens bevestiging in de gang van zaken rondom de aangifte van diefstal van de [autobus] op 28 april 2018, die mede relevant is voor de beoordeling van de feiten 6 en 7.
[getuige 1] had de [autobus] regelmatig gebruikt voordat deze als gestolen werd opgegeven, en achtte het blijkens zijn verklaring van belang de [autobus] terug te pakken, toen hij deze voor het eerst na de diefstal op 2 mei 2018 zag rijden. [getuige 1] vond het logisch om daarvoor de nummers 1 # [telefoonnummer 1], de verdachte, en 2 # [telefoonnummer 2] , [getuige 2] , te bellen.
Zoals vermeld was een bedrijf van [getuige 4] de eigenaar van de [autobus] , maar [getuige 1] heeft er op 2 mei 2018 na het zien van de als gestolen opgegeven [autobus] niet aan gedacht om hem in te lichten. [getuige 4] had de [autobus] in 2016 gekocht voor 5.000,00 euro, dus hij was de eerst aangewezene met een financieel belang om de bus terug te krijgen.
Het hof leidt hieruit af dat [getuige 1] , de verdachte en [getuige 2] er belang bij hadden de [autobus] op 2 mei 2018 terug te pakken, terwijl dat belang kennelijk niet bestond uit (een aandeel in) de relatief geringe aanschafprijs. In de [autobus] is een verborgen ruimte aangetroffen met ruim 1 kilo cocaïne, met een capaciteit voor het verstoppen van honderden kilo’s cocaïne.
Het hof gaat er op grond van de algemeen bekende straatwaarde van ruim een kilo van deze harddrug van uit dat deze waarde de aanschafwaarde van de bus ruimschoots oversteeg.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij wist van de aanwezigheid van de verborgen ruimte in de [autobus] en hoe deze geopend diende te worden en dat hij ruim 1 kilo cocaïne daarin heeft vervoerd. Het hof gaat ervan uit dat dit voor hem op 2 mei 2018 de reden was om actie te ondernemen teneinde de gestolen [autobus] terug te krijgen. Nu geen ander belang uit het dossier kan worden afgeleid, acht het hof aannemelijk dat ook de verdachte en [getuige 2] belang hadden bij het terugkrijgen van de cocaïne of het verhullen van het feit dat in de [autobus] een verborgen ruimte was aangebracht.
Het hof stelt vast dat rondom de gang van zaken met betrekking tot de aangifte van de diefstal van de [autobus] eveneens een relatie kan worden vastgesteld tussen de gebruikte telefoonnummers # [telefoonnummer 4] en # [telefoonnummer 1] en die van de andere daarbij betrokkenen.
28 april 2018 tijdstip | Aangifte diefstal [autobus] |
08:08 uur | De telefoon van [getuige 1] # [telefoonnummer 3] maakt gebruik van een zendmast die dekking geeft aan [adres 4] Den Haag, waar sinds 12 april 2018 in opdracht van [getuige 4] een container was geplaatst, die afkomstig was van het terrein aan de [adres 3] in Lelystad. |
17:38 | # [telefoonnummer 3] van [getuige 1] maakt gebruik van zendmasten langs de A4; ook het nummer van [getuige 8] [telefoonnummer 7]19.maakt gebruik van zendmasten langs de A4. |
17:41 | # [telefoonnummer 7] van [getuige 8] gebruikt een zendmast langs de A4 bij Hoofddorp [getuige 8] belt het telefoonnummer van de verdachte # [telefoonnummer 4] , die dan in de buurt is van Badhoevedorp. |
17:53 | De [autobus] wordt gescand op de A10 Zuid bij afrit S112. |
18:00 | # [telefoonnummer 4] van de verdachte belt met [getuige 8] ; er komt geen contact tot stand. # [telefoonnummer 4] van de verdachte stuurt een sms bericht naar [getuige 8] ; beide nummers gebruiken dan de zendmast aan de Lunaweg Duivendrecht. |
18:20 | # [telefoonnummer 1] van de verdachte is onder bereik van een zendmast aan de Azaleahof Duivendrecht, vlakbij het woonadres van de verdachte. |
18:23 | # [telefoonnummer 1] van de verdachte is onder bereik van een zendmast aan de Dalsteindreef Amsterdam. |
18:26 | # [telefoonnummer 3] van [getuige 1] , die dan onder bereik van de zendmast aan de Lunaweg Duivendrecht is, belt # [telefoonnummer 2] ( [getuige 2] ), dan onder bereik van een zendmast aan de Rode Kruislaan Diemen. |
18:30 | De [auto 1] wordt gezien op de oprit A10 Zuid gaande in de richting van de A10 Oost. |
18:32 | # [telefoonnummer 1] van de verdachte straalt dan een zendmast Diemerpolderweg aan, die het adres [adres 2] in Diemen onder bereik heeft. |
18:35 | # [telefoonnummer 4] van de verdachte straalt dan een zendmast Diemerpolderweg aan. |
18:24/ 18:40 | [getuige 8] belt 3 keer naar [getuige 4] . |
19:01 | [getuige 4] telefoon is onder bereik een zendmast aan de Rode Kruislaan in Diemen. |
19:08 | In [getuige 4] telefoon wordt het nummer van [getuige 1] # [telefoonnummer 3] als contact aangemaakt. # [telefoonnummer 3] is dan onder bereik van een zendmast aan de Rode Kruislaan in Diemen. |
19:30 | [getuige 4] telefoon blijft vanaf dat moment nog enige tijd gebruikmaken van zendmasten die dekking geven aan [adres 2] in Diemen. |
20:51 | [getuige 4] doet aangifte van diefstal van de [autobus] . |
Ten aanzien van deze “diefstal”, acht het hof het navolgende van belang.
[getuige 1] heeft in een OVC-gesprek van 14 mei 2019, toen hij zich onbespied waande, verteld over de manier waarop de [autobus] was geript toen hij zich met iemand van de organisatie in de bus bevond: [getuige 1] wordt opgewacht door blanke mannen die zich voordeden als recherche. Ze kijken in de bus, maar daar valt niets te zien, want er is een verborgen ruimte ('stash'). Er volgt een worsteling. [getuige 1] weet te ontkomen en de man van de eigenaar ook en die zet het op een lopen. Die mannen nemen de auto mee. [getuige 1] wil actie ondernemen, maar die man van de eigenaar niet. [getuige 1] gaat nog steeds met die organisatie om. Ze zijn nu weer een lijn aan het opzetten en daarbij is [getuige 1] weer betrokken.
[getuige 4] heeft op 28 april 2018 om 20.51 uur aangifte gedaan van diefstal van de [autobus] . Kort voorafgaand aan deze aangifte, rond 18.30 uur, waren [getuige 2] , [getuige 1] en de verdachte in Diemen en na 19.00 uur was de telefoon van [getuige 4] eveneens in Diemen, waar [getuige 4] de # [telefoonnummer 3] van [getuige 1] in zijn telefoon heeft opgeslagen.
Het hof leidt uit het schema en deze gegevens, in onderling verband en samenhang beschouwd, af dat [getuige 1] en [getuige 8] op 28 april 2018, terwijl zij onderweg waren van Den Haag naar Amsterdam, van de [autobus] zijn beroofd, dat [getuige 8] vervolgens contact heeft gezocht met de verdachte, waarna [getuige 2] , [getuige 1] , [getuige 4] en de verdachte in Diemen bij elkaar zijn geweest en gezamenlijk hebben overlegd. Het hof concludeert hieruit dat de verdachte, [getuige 2] en [getuige 1] betrokken waren bij het doen van de aangifte van de gestolen bus, wellicht om te verhullen dat er een verborgen ruimte in was aangebracht en/of de daarin aanwezig hoeveelheid cocaïne.
De verdachte heeft bij de politie over zijn contact met [getuige 1] het volgende verklaard.
Ik heb eenmaal heel kort telefonisch contact gehad met [bijnaam getuige 1] en het is echt nooit verder gegaan dan dat. Ik heb hem mijn vloer gegeven toen ik wegging uit Duivendrecht, toen heb ik telefonisch contact met hem gehad.
Het hof acht op grond van al het voorgaande deze uitlating volstrekt onaannemelijk en gaat ervan uit dat de verdachte met dit standpunt heeft getracht zijn contact met [getuige 1] zo minimaal mogelijk te doen voorkomen teneinde zijn ontkenning van betrokkenheid te illustreren bij de ten laste gelegde feiten waarin [getuige 1] een rol van betekenis speelt.
Verweren van de verdediging ten aanzien van # [telefoonnummer 1]
De verdediging heeft als alternatieve verklaring naar voren gebracht dat iemand anders in de avond van 2 mei 2018 de telefoon met nummer # [telefoonnummer 1] bij zich heeft gehad. Het hof overweegt hierover als volgt.
De verdachte heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij één telefoon had, waarop hij zowel zijn Belgisch abonnementsnummer als een Nederlandse whatsappnummer gebruikte. Nadat de politie hem confronteerde met onderzoeksresultaten ten aanzien van het nummer # [telefoonnummer 1], verklaarde de verdachte dat hij zijn in Nederland wonende moeder af en toe belde met een prepaid telefoon en dat hij deze telefoon niet elke dag bij zich heeft. Bij het voorhouden van de bevindingen over het nummer # [telefoonnummer 1] in hoger beroep heeft de verdachte daarnaast verklaard dat in het huis aan [adres 2] in Diemen verscheidene telefoons voor het grijpen lagen. Deze werden door eenieder die toegang had tot de woning gebruikt voor gesprekken naar Suriname en de Dominicaanse Republiek.
Dat een ander dan de verdachte met de telefoon met het nummer # [telefoonnummer 1] naar de plaats delict is gegaan acht het hof onaannemelijk. In dit verband is van belang dat de telefoon op 2 mei 2018 tussen 11:01 uur en 16:17 uur 10 keer heeft aangestraald op zendmasten aan de Wisselwerking 50-56 en aan de Azaleahof 1 in Duivendrecht. Ook om 21:10, 22:52 en 22:56 uur is een van deze zendmasten aangestraald. Van deze zendmasten kan worden aangenomen dat zij konden worden aangestraald vanuit de toenmalige woning van de verdachte aan het adres [adres 1] en niet vanuit de woning aan [adres 2] in Diemen. Dat de telefoon uit de woning aan [adres 2] in Diemen is meegenomen is dan ook niet aannemelijk. Daar komt bij dat uit de historische gegevens niet blijkt dat in de periode van 25 december 2017 tot 3 mei 2018 met het nummer # [telefoonnummer 1] naar de Dominicaanse Republiek of naar Suriname is gebeld, zodat ook dit niet past in het door de verdachte geschetste scenario.
Evenmin acht het hof aannemelijk dat de verdachte de [auto 1] waarmee # [telefoonnummer 1] mee bewoog die avond zou hebben uitgeleend. De verdachte heeft vage verklaringen afgelegd over aan wie hij, naast [getuige 1] , zijn auto uitleende. Van de enige persoon die hij bij naam heeft genoemd, [getuige 2] , kan op basis van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat hij zich vanuit Diemen naar de plaats delict heeft begeven. Deze locatie werd niet aangestraald door de zendmast die # [telefoonnummer 1] rond dat tijdstip gebruikte. [getuige 1] komt evenmin in aanmerking, omdat hij zich al op de plaats delict bevond en contact heeft opgenomen met # [telefoonnummer 1], die zich toen op afstand van de plaats delict bevond.
De door de raadsman veronderstelde onbekende gebruiker van # [telefoonnummer 1] zou bovendien de telefoon ook moeten hebben opgenomen, nu uit het dossier blijkt dat daadwerkelijk contact met de gebruiker van dat nummer tot stand is gekomen. [getuige 2] ontkent bovendien dat hij of anderen telefoons van de verdachte gebruikten. Daarnaast verklaarde de verdachte dat hij de telefoon die in de auto lag gebruikte om zijn moeder af en toe te bellen. Met het nummer # [telefoonnummer 1] is in de periode van 25 december 2017 tot en met 3 mei 2018 echter slechts één keer gebeld naar een nummer waarvan bekend is dat het in gebruik was bij zijn moeder. Dat zich tussen de contacten nog een ander nummer zou bevinden dat toebehoort aan zijn moeder is gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat het nummer, waarmee # [telefoonnummer 1] het vaakst contact heeft gehad, nummer [telefoonnummer 3] van [getuige 1] was.
Daarnaast heeft de verdediging nog aangevoerd dat het afleggen van de route van het huis van de verdachte en terug in combinatie met de uitgevoerde handelingen op de plaats delict niet kan worden voltooid binnen het tijdsbestek, nu op basis van routeplanners blijkt dat slechts drie minuten zouden overblijven om die handelingen te verrichten. Dat de gebruiker van # [telefoonnummer 1] slechts enkele minuten op de plaats van het delict aanwezig heeft kunnen zijn, is naar het hof geen ontlastende omstandigheid. De reeks aan incidenten heeft zich immers binnen een zeer korte tijd afgespeeld.
3.3.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1]
De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van [getuige 1] onbetrouwbaar zijn en om die reden niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte niet de schutter is geweest. Als het hof dat gedeelte niet voor het bewijs gebruikt maar andere onderdelen wel als bewijs gebruikt dat de verdachte de feiten heeft begaan, zou sprake zijn van ontoelaatbaar shoppen in de verklaring van de getuige. Bovendien heeft de raadsman opgeworpen dat [getuige 1] degene was die een duidelijk belang had bij het terugpakken van de cocaïne in de gestolen [autobus] , terwijl dit voor de verdachte niet kan worden bewezen. [getuige 1] is volgens de raadsman waarschijnlijk op 2 mei 2018 de schutter geweest.
Het hof overweegt als volgt.
[getuige 1] heeft als verdachte vier verklaringen afgelegd bij de politie. Tijdens zijn eerste verhoor op 21 mei 2019 heeft hij zich veelal beroepen op zijn zwijgrecht. Bij de aanvang van zijn tweede verhoor (tien dagen later) kondigde [getuige 1] aan dat hij geen namen wilde noemen, maar wel wilde vertellen wat er was gebeurd. Vervolgens heeft hij een gedetailleerde verklaring afgelegd. [getuige 1] wijzigde deze verklaring gedeeltelijk in zijn derde verhoor van 13 juni 2019, nadat de politie hem had geconfronteerd met onderzoeksresultaten. Hij verklaarde daarbij dat hij zijn eerdere verklaring heeft afgelegd om de vriend te beschermen bij wie hij in de auto zat ( [betrokkene 2] ), omdat [betrokkene 2] niets te maken heeft met hetgeen er was gebeurd.
Tijdens zijn getuigenverhoor ter terechtzitting van het hof heeft de getuige samengevat bevestigd dat hij nog altijd achter deze laatste verklaring staat, die er op neer komt dat hij nummer 1 heeft zien schieten op de [auto 3] ; dat hij nummer 1 even uit is verloren en dat nummer 1 even later in de auto van [betrokkene 2] is ingestapt, zijn autosleutels aan [getuige 1] heeft gegeven, waarna [getuige 1] met die auto naar Duivendrecht is gereden.
Tijdens zijn verhoren bij de politie heeft [getuige 1] zich op zijn zwijgrecht beroepen met betrekking tot het noemen van de namen van nummer 1 en nummer 2. Bij de rechter-commissaris en het hof heeft hij daarnaast verklaard dat de verdachte niet nummer 1 is, dat de verdachte tijdens het schietincident niet ter plaatse was en dat de verdachte niet de schutter is geweest. [getuige 1] heeft de identiteit van nummer 1 en nummer 2 echter ook tijdens deze verhoren niet willen onthullen. Tijdens de zitting van het hof verklaarde [getuige 1] hierover dat hij daarbij de veiligheid van zijn familieleden de doorslag liet geven.
Het hof heeft zich er rekenschap van gegeven dat voorzichtigheid is geboden bij het gebruik van een verklaring voor het bewijs indien een gedeelte van de verklaring van de betrokken getuige ongeloofwaardig wordt geacht.
In een dergelijk geval dient extra zorgvuldig te worden bezien of deze verklaringen voldoende betrouwbaar zijn en of deze in voldoende mate worden ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] deze kritische toets doorstaan.
Daartoe is allereerst van belang dat het hof aannemelijk acht dat [getuige 1] er op bedacht was dat de veiligheid van zijn familie in het geding zou zijn als zijn verklaringen zouden leiden tot de veroordeling van de schutter. Daarop duidt reeds dat de getuige de namen van de twee betrokkenen om die reden niet bekend heeft willen maken. Dat de getuige zich reeds eerder zorgen maakte over de veiligheid van zijn familieleden acht het hof bovendien goed voorstelbaar, gelet op de omstandigheid dat de schutter er niet voor heeft terug gedeinsd om vier mensen te beschieten als reactie op de diefstal van een partij cocaïne.
De verklaringen van [getuige 1] zijn daarnaast zeer gedetailleerd. Waar deze verklaringen te verifiëren zijn, worden deze bovendien ondersteund door objectieve gegevens. Het hof noemt hier slechts enkele voorbeelden. De eerste twee nummers die [getuige 1] heeft gebeld nadat hij de gestolen [autobus] had zien rijden, # [telefoonnummer 1] en # [telefoonnummer 2] , zijn daarna zendmasten gaan aanstralen uit de omgeving van de plaats delict. Dit komt overeen met de verklaring van [getuige 1] dat de gebruikers van deze nummers naar de plaats van het delict zijn gekomen. Nadat # [telefoonnummer 1] en # [telefoonnummer 2] de plaats van het delict hadden verlaten, komen de zendmastgegevens van # [telefoonnummer 1] (naar Duivendrecht) en # [telefoonnummer 2] (naar Diemen) eveneens overeen met de verklaring van [getuige 1] .
Op camerabeelden die enige tijd voorafgaand aan het schieten zijn gemaakt (rond 22:52 uur) op een andere plaats is te zien dat een auto stopt en dat één van de inzittenden naar een pinautomaat loopt. Dit komt overeen met de verklaring van [getuige 1] dat degene met wie hij in de auto zat daar toen is gaan pinnen.
Het hof zal hierna nog andere voorbeelden geven waaruit blijkt dat delen van de verklaring van [getuige 1] steun vinden in andere objectieve bewijsmiddelen.
Daarnaast acht het hof van belang dat uit het dossier kan worden opgemaakt dat de verdachte en [getuige 1] na 2 mei 2018 en ook in mei 2019 meermalen in elkaars gezelschap waren, bij voorbeeld tijdens het huren van een bus bij KAV, waarbij een minimaal laadvermogen van de klep als voorwaarde werd gesteld. Het hof constateert dat zij kennelijk nog steeds samenwerkten en dat voor [getuige 1] mogelijk ook een zakelijk belang bestond om de verdachte niet te belasten, namelijk de voortzetting van hun gezamenlijke activiteiten.
In het hierna weer te geven OVC gesprek op 7 mei 2019 in [adres 2] in Diemen heeft [getuige 1] bovendien uitdrukkelijk tegen de verdachte gezegd: Die mensen kunnen zeggen dat ik het ben, niet jij. Jij kan nooit in die ding komen. Dat jij er iets mee te maken hebt, dat weet niemand. Deze opmerking impliceert volgens het hof dat [getuige 1] de verdachte liet weten dat hij hem niet had verraden en dat ook niet zou doen.
Dit voert tot de slotsom dat het hof de verklaringen van [getuige 1] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs acht, met uitzondering van zijn verklaring dat de verdachte niet de schutter was op 2 mei 2018. Dit gedeelte van de verklaring zal het hof als ongeloofwaardig terzijde schuiven. Dat [getuige 1] op één onderdeel ongeloofwaardig heeft verklaard, maakt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet dat het hof zijn verklaringen als getuige in hun geheel onbetrouwbaar acht.
De verdediging heeft ten slotte nog de mogelijkheid onder de aandacht van het hof gebracht dat [getuige 1] (één van) de schutter(s) is geweest en dat hij dit door middel van zijn verklaring tracht te verdoezelen. Dit scenario wordt echter door het samenstel van de bewijsmiddelen uitgesloten. Het hof concludeert in paragraaf 3.7 dat slechts sprake is geweest van één schutter. [getuige 1] past niet in de omschrijving van de schutter door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , die allen aangeven dat de schutter een fors postuur had. [getuige 1] heeft als bijnaam [bijnaam getuige 1] , omdat hij door anderen als mager wordt beschouwd. Bovendien heeft de verdachte in sessie 33 tijdens een OVC gesprek gezegd dat hij heeft geschoten. De bruikbaarheid van dit OVC gesprek wordt in de volgende paragraaf besproken.
Tussenconclusie op basis van de verklaringen van [getuige 1] en de historische gegevens
[getuige 1] heeft verklaard dat hij nummer 1 met een vuurwapen heeft zien schieten op het kleine autootje (de [auto 3] ). Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van # [telefoonnummer 1] , door [getuige 1] telkens aangeduid als nummer 1. Dat de verdachte nummer 1 was, vindt bovendien bevestiging in de verklaring van [getuige 1] over het terugbrengen van de auto van nummer 1 en het overhandigen van diens autosleutels aan hem in Duivendrecht, destijds de woonplaats van de verdachte, en het verder rijden met nummer 2 [getuige 2] naar diens woning aan [adres 2] in Diemen. De bevindingen van het telecomverkeer bevestigen de door [getuige 1] genoemde reisbewegingen van die avond.
Uit de hiervoor vermelde telefonische contacten tussen [getuige 2] en de verdachte # [telefoonnummer 4] blijkt verder dat zij na het gebeuren in de Krootstraat na middernacht nog tweemaal contact hebben gehad, zowel een inkomend als een uitgaand gesprek.
3.4.
De OVC gesprekken
Het hof stelt op grond van de (in de bewijsmiddelen op te nemen delen van de) OVC gesprekken vanaf de actiedag 6 mei 2019 het volgende vast.
Nadat [getuige 3] en nicht [getuige 6] een doos/pakket aangereikt hadden gekregen heeft [getuige 3] de verdachte gebeld, die haar en [getuige 6] onmiddellijk met de auto heeft opgehaald. Zij spraken samen over de gebeurtenis. [getuige 3] heeft daarop [getuige 2] gebeld met de vraag of hij bij de bushalte wilde gaan kijken of de doos/zak er nog lag en heeft daarbij gezegd dat hij voorzichtig moest zijn. De verdachte heeft in zijn auto [getuige 2] opgehaald. Zij bespraken dat de zak er niet (meer) lag. De verdachte zei dat de man had gezegd dat [getuige 3] het mee moest nemen naar [verdachte] en [getuige 2] ; hij was vermoord. Het moest van [bijnaam getuige 1] komen. [getuige 3] heeft sinds drie dagen gedroomd over hetgeen een jaar geleden was gebeurd. [getuige 2] zei dat het een jaar geleden was; de verdachte antwoordde dat het een jaar en drie dagen geleden was. [getuige 2] zei: je weet het uit je hoofd.
In de woning aan [adres 2] in Diemen spraken de verdachte, [getuige 3] en [getuige 6] erover. De verdachte zei dat [bijnaam getuige 1] net een kleine jongen was toen het gebeurde en aan zijn moeder heeft verteld wat er was gebeurd. [getuige 3] merkte op dat het rare was dat de naam van [bijnaam getuige 1] niet was genoemd, alleen [verdachte] en [getuige 2] , terwijl [bijnaam getuige 1] daar als eerste was.
In de woning had [getuige 3] even later een gesprek met de verdachte en [getuige 2] en zei: Zij weten dat jullie daar waren; dat [bijnaam getuige 1] daar was, dat weten zij niet. [getuige 2] is daar gekomen en [bijnaam getuige 1] was daar eerder. De verdachte zei: Ja, hij heeft met hem gesproken. [getuige 2] zei daarop: Natuurlijk, toen ik daar kwam was alles al gebeurd. [verdachte] was alweer weg. [getuige 2] zei verder dat [bijnaam getuige 1] naar zijn huis is gegaan op de avond dat het is gebeurd.
In een later gesprek in de woning merkte de verdachte op dat [getuige 3] niet eens hier was toen het gebeurde. [getuige 3] zei: Ja, je weet het van [slachtoffer 1]. Zij dacht het eerst aan [bijnaam getuige 1] , hij weet dat jij (de verdachte) en [getuige 2] daar waren; hij is er bij betrokken tot vandaag.
Het hof merkt hierbij nog op dat de verbalisant die haar het pakketje wilde overhandigen als naam van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft genoemd en [getuige 3] dus uit anderen hoofde op de hoogte was van zijn volledige voornaam.
Daarna voerde de verdachte in de woning een gesprek met [getuige 1] , die hem zei dat hij het aan zijn moeder had verteld, toen geen naam heeft genoemd maar heeft gezegd: de vader van [getuige 2].
Sessienummer 33. Op 6 mei 2019 omstreeks 21:51 uur heeft de verdachte in zijn woning gezegd: Voordat ik begon te schieten zijn hun weggegaan en [bijnaam getuige 1] heeft me daar gelaten. Die jongen heeft me in de spiegel gezien. Ik ben gaan rennen en hij is teruggekomen. Hij is met mij naar binnen gegaan. Daarna, toen we om de hoek waren, heb ik de sleutel gegeven. De jongen is ons achterna gekomen. Die vriend van mij reed.
Op 7 mei 2019 heeft de verdachte in zijn woning gesproken met [getuige 1] . De camera bij de voordeur van die woning heeft geregistreerd dat [getuige 1] daar om 12:49 uur naar binnen ging en om 13:24 uur met de verdachte de woning uitliep.
Uit de gegevens in de telefoon van [getuige 1] is gebleken dat hij tussen 12:56 en 13:02 uur zoekslagen heeft verricht op Google, dus tijdens zijn gezamenlijk verblijf met de verdachte in diens woning. [getuige 1] heeft toen en daar gezocht op termen als: Dode in Zuidoost; Dode en gewonde Kraaiennest; Krootstraat dode; Krootstraat dode identiteit en slachtoffer Krootstraat.
Uit de OVC gesprekken blijkt dat de verdachte en [getuige 1] in dat tijdsbestek bespraken van wie het afkomstig kon zijn. [getuige 3] en [getuige 2] vertelden wat er gebeurd was op 6 mei 2019, waarop [getuige 3] zei: dat hij daarna zei: ja je weet het: de moord op [slachtoffer 1]. De verdachte zei dat de mensen die het doosje hebben gebracht niet weten van hun aandeel. [getuige 1] : Je weet hoe de mensen zijn. Voordat je het weet weten ze allemaal dat jij erbij was. De verdachte zei daarop: Niemand weet het. [getuige 1] antwoordde: Die mensen kunnen zeggen dat ik het ben, niet jij. Jij kan nooit in die ding komen. Dat jij er iets mee te maken hebt dat weet niemand.
Op 22 mei 2019 sprak [getuige 2] met zijn moeder [getuige 3] rond 12:56 uur in de woning [adres 2] Diemen. [getuige 2] zei: Moeder, ze weten dat ik met [bijnaam getuige 1] bevriend ben. Ze gaan alles analyseren. Ze zullen zeggen het adres waar die vent vroeger woonde; op diezelfde plek hebben ze aangegeven dat het gestolen (is). Die jongen was degene die met die bus reed; ze zullen het raar vinden.
[getuige 2] legt kennelijk het verband tussen de verdachte, die vlakbij [adres 1] woonde, de pleegplaats die bij de aangifte van diefstal van de [autobus] is vermeld en het feit dat [getuige 1] in die gestolen bus had gereden en dat hij bevriend is met [getuige 2] . Men zal dit volgens hem gaan onderzoeken en er vraagtekens bij hebben.
Het hof komt op grond van de OVC gesprekken tot de slotsom dat de verdachte, [getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 1] , die er tijdens de opgenomen gesprekken kennelijk van uitgingen dat zij vrijuit konden spreken, veel details kenden over het gebeuren op 2 mei 2018.
Deze sluiten bovendien naadloos aan bij hetgeen [getuige 1] daarover heeft verklaard én, zoals hiervoor aangestipt, dat [getuige 1] als getuige de naam van de verdachte niet heeft willen noemen.
Het hof acht twee onderdelen van de OVC gesprekken in het bijzonder van belang voor het bewijs.
Allereerst benoemt [getuige 2] in een van de hiervoor geciteerde gesprekken in aanwezigheid van de verdachte dat hij aankwam nadat alles al was gebeurd en [verdachte] al weg was. Gelet op de context waarin dit gesprek plaats vond, acht het hof deze uitspraak een sterke aanwijzing dat de verdachte rondom het tijdstip van het schietincident op de plaats van het delict is geweest, hetgeen de verdachte zelf ontkent. Dit OVC gesprek doet dan ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verdachte.
Daarnaast is het hof, tevens mede op basis van de context, van oordeel dat uit de bovengenoemde sessie 33 kan worden afgeleid dat de verdachte tegen [getuige 2] en [getuige 3] sprak over het moment op 2 mei 2018 dat hij instapte in de auto van [betrokkene 2] en daarbij benoemde dat hij daarvoor had geschoten.
Daarmee geven de hierboven genoemde gesprekken steun aan de op basis van de historische gegevens en verklaring van [getuige 1] gebaseerde conclusie dat de verdachte op 2 mei 2018 naar de Krootstraat is gegaan en daar meermalen geschoten heeft.
Verweren van de verdediging ten aanzien van de OVC gesprekken
De verdediging heeft aangevoerd dat het hiervoor aangehaalde OVC gesprek met sessienummer 33 niet voor één uitleg vatbaar is. Daartoe heeft zij een door een beëdigde tolk opgestelde Spaanstalige weergave van het gesprek overgelegd en gesteld dat de vertaling van het gesprek de intentie van de verdachte niet juist weergeeft. In het bijzonder bestrijdt de verdachte dat hij toen met het woord tirar schieten heeft bedoeld. Hij heeft verklaard dat Dominicanen voor schieten het werkwoord disparar gebruiken. De uitlatingen van de verdachte hadden dan ook niet betrekking op het schietincident, maar op een ander moment, toen [getuige 1] de auto van de verdachte had geleend, terwijl de verdachte nog iets in zijn auto had laten liggen. De verdachte zag dat [getuige 1] hem zag in de achteruitkijkspiegel, maar [getuige 1] reed gewoon door. De verdachte heeft [getuige 1] vervolgens gebeld. Het woord tirar had hier dan ook vertaald moeten worden als bellen, aldus de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de uitleg van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde dient te worden geschoven. In dit verband is van belang dat uit de (hiervoor vermelde) OVC gesprekken voorafgaand en na deze sessie blijkt dat de conversatie plaatsvond in het kader van vragen die bij de verdachte, [getuige 3] en [getuige 2] leefden over de afzender van het pakketje op 6 mei 2019, waarbij was verwezen naar de dood van [slachtoffer 1] en de betrokkenheid van [getuige 2] en de verdachte daarbij.
Verder is van belang dat het OVC gesprek van sessie 33 naadloos aansluit bij de verklaringen van [getuige 1] omtrent het schietincident. [getuige 1] heeft verklaard dat hij in de auto met [betrokkene 2] zat en dat zij wegreden van de plaats delict. Vervolgens stopte [betrokkene 2] en stapte nummer 1 in. Hij was blijkbaar achter de auto aan gekomen, maar [getuige 1] had dit niet gezien. Daarbij merkte [getuige 1] op dat hij op dat moment niet reed en vanuit de bijrijdersstoel niet in de achteruitkijkspiegel kon kijken. Het hof begrijpt [getuige 1] aldus dat [betrokkene 2] als bestuurder wél in de spiegel kon kijken en de verdachte moet hebben gezien. Kort nadat ze met zijn drieën wegreden, gaf nummer 1 de sleutel van zijn auto aan [getuige 1] . [betrokkene 2] stopte en [getuige 1] liep terug om de auto van nummer 1 op te halen. Hij bracht de auto vervolgens naar de woning van nummer 1 in Duivendrecht.
Deze verklaring van [getuige 1] bevat opvallende details die terugkomen in het gewraakte OVC gesprek, te weten het weggaan van de plaats delict, de waarneming in de spiegel, het overdragen van de sleutel en het achterna komen. Daarnaast blijkt uit camerabeelden en een verklaring van de melder dat rond het tijdstip van het schietincident een auto achteruit is gereden, hetgeen aansluit bij de opmerking dat de jongen is teruggekomen na de waarneming.
Gelet hierop en gelet op de context, zonder welke het als sessie 33 opgenomen gesprek niet kan worden gezien, staat voor het hof buiten kijf dat de opmerkingen van de verdachte in dat OVC gesprek betrekking hebben op het schietincident en dat de verdachte met het gebruik van de term tirar schieten heeft bedoeld.
Het hof acht dit bewijsmiddel in het bijzonder van belang, omdat hieruit volgt dat de verdachte, in een omgeving waarin hij zich veilig en onbespied waande, heeft erkend dat hij de schutter was. Het hof volgt daarbij niet de niet nader onderbouwde stelling van de verdediging dat voor het gebruik van het OVC gesprek noodzakelijk is dat de inhoud van het gesprek unieke daderkennis bevat.
3.5.
Andere verbanden tussen het gebeuren op 2 mei 2018 en de verdachte
Het hof constateert dat uit het dossier nog andere verbanden tussen de verdachte en de gebeurtenissen op 2 mei 2018 in Amsterdam zijn af te leiden.
De vriendin van de verdachte [getuige 3] verbleef op 2 mei 2018 in de Dominicaanse Republiek. De verbalisanten hebben vastgesteld dat zij destijds telefoonnummer [telefoonnummer 8]20.gebruikte, waarvan de gebruiker zichzelf ook [getuige 3] noemde. In de contactenlijst kwam onder meer een telefoonnummer voor van de verdachte, dat zij had opgeslagen onder verschillende namen, onder meer: [naam verdachte]
[getuige 3] heeft met [telefoonnummer 8] in de nacht van 3 mei 2018 aan [betrokkene 5] gevraagd om te komen; ze zei dat ze aan [betrokkene 5] zou vertellen wat er speelde, als zij er was; [betrokkene 5] moest voorzichtig zijn en Orange 300 (beltegoed) meebrengen.
[getuige 3] heeft met [telefoonnummer 8] om 01:24 uur ook aan [betrokkene 6] gevraagd om te komen en heeft daarbij vermeld: problemen.
Om 02:10 uur stuurde [telefoonnummer 8] een artikel van de AT5 website over een schietpartij in de Krootstraat naar iemand met telefoontoestel #6587. Toen was [getuige 3] daarvan kennelijk dus al op de hoogte.
Om 03:54 uur die nacht vroeg [betrokkene 6] aan [getuige 3] via whats app of [getuige 3] zich al wat rustiger voelde. [getuige 3] reageerde met de tekst: Ik ben in Gods handen. [betrokkene 6] zei: Vraag aan God (..) dat je morgen je man kan bellen zodat je rustiger bent.
Om 22:43 uur vroeg [betrokkene 6] of [getuige 3] haar man had gesproken, [getuige 3] zei dat ze hem had gesproken en daarna dat ze wanhopig werd van het denken.
In de laadruimte van de [autobus] zijn stukken op naam van de verdachte en [getuige 3] aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij het magisch vond hoe deze daar zijn terechtgekomen en dat [getuige 2] of [getuige 1] deze stukken erin heeft gelegd. Het hof acht die stelling niet aannemelijk omdat daarvoor geen enkel aanknopingspunt in het dossier is te vinden. Het ligt dan ook voor de hand dat de verdachte, die heeft erkend dat hij in de [autobus] heeft gereden en een keer is meegereden, deze stukken daar heeft achtergelaten.
Het in de [autobus] aangetroffen rechthoekige21.blok cocaïne met de indruk SPA heeft dezelfde letters in dezelfde volgorde als de letters in een plaat die bij persblokken is aangetroffen. Deze plaat en persblokken maakten onderdeel uit van een complete cocaïne wasserij, die is aangetroffen in de gestapelde container van de verdachte (container 2). Op die plaat is ook cocaïne aangetroffen, hetgeen er volgens de verbalisanten op wijst dat deze daadwerkelijk is gebruikt voor het persen van cocaïne in poedervorm tot een rechthoekig blok.
De verdachte reed destijds in de gehuurde zilverkleurige/ lichtgrijze [auto 1] met het Belgische kenteken [kentekennummer 1] . Op 24 april 2018 is [getuige 1] als bestuurder van die auto staande gehouden. De betreffende verbalisanten hebben aan [getuige 1] meegedeeld dat uit de huurovereenkomst op naam van de verdachte blijkt dat de verzekering eventuele schade slechts dekt indien de huurder zelf de auto bestuurt. Het hof acht hiermee de verklaring van de verdachte dat hij de [auto 1] regelmatig aan anderen uitleende, die daarvoor bovendien niets hoefden te betalen, zonder steun daarvoor in het dossier, niet aannemelijk.
In het kader van een buurtonderzoek bij de plaats delict heeft de bewoner van de [adres 6] aan de verbalisant samengevat het volgende medegedeeld. De bewoner was op 2 mei 2018 thuis en heeft schoten gehoord, gevolgd door glasgerinkel. Hij keek door het oogje van de voordeur en zag glas op straat liggen. Hij zag dat een grijze auto de straat in reed in de richting van de Krootstraat, waarna deze auto achteruit reed en met de achterkant de Krombekstraat in reed, waar de auto even stilstond. De bewoner zag daarna een grijze [auto 5] auto voorbijrijden in de richting van de eerdergenoemde auto. De [auto 5] auto stond even stil. De bewoner hoorde een deur open en dicht gaan alsof iemand instapte. Direct daarna ging de [auto 5] weer rijden en toen deze ter hoogte was van de andere auto reden beide auto’s met hoge snelheid weg. Volgens de bewoner leek de eerstgenoemde grijze auto op een [auto 1] . Zijn buurman had ook een [auto 1] en deze auto zag er hetzelfde uit.
Het hof merkt op dat deze waarnemingen niet alleen aansluiten bij de verklaring van [getuige 1] (dat hij de autosleutels van nummer 1 had gekregen om diens auto weg te rijden en dat hij tegelijkertijd met nummer 2 in diens auto de plaats delict heeft verlaten), en eveneens illustreren dat de verdachte met diens [auto 1] in de Krootstraat/ Krombekstraat aanwezig was.
3.6.
Het signalement van de schutter
De melder van het schietincident heeft na het horen van schoten een man zien wegrennen met een gezet postuur, een kalend hoofd en een licht getinte huidskleur.
[slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat zij op 2 mei 2018 in hun [auto 3] wegreden uit de Krombekstraat. Twee mensen liepen in de richting van hun auto. Degene die voorop liep wenkte. Op het moment dat zij dichterbij kwamen, schoot de voorste persoon twee of drie keer op hun auto. Bij het laatste schot ging het linker achterraam aan de zijkant kapot.
Zij gaven samengevat als signalement van de schutter op: een lange man met een licht getinte huidskleur, en een fors/breed/mollig postuur, een bol/dik gezicht.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij is beschoten terwijl hij achter het stuur zat van de witte [auto 2] . De schutter heeft hem eerst door het geopende autoraam in zijn been geschoten en daarna van dichtbij in zijn borst. Hij omschreef de schutter als een grote, lange man met een fors/stevig postuur met een licht getinte huidskleur en plat geschoren haar.
De verdachte, die een licht getinte huidskleur heeft, heeft over zijn uiterlijk onder meer verklaard dat hij in 2018 ongeveer 10 kilo zwaarder was dan nu; dat hij destijds regelmatig trainde bij een sportschool en gespierd was; dat hij geen hoofdhaar had, maar dat op zijn hoofd [beschrijving kenmerk hoofd]. Hij heeft eveneens verklaard dat [getuige 1] iets langer is dan hij, terwijl [getuige 1] heeft verklaard 1.93 meter lang te zijn.
Het hof constateert dat de verdachte in de signalementen past die de genoemde melder, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben opgegeven.
Verweren van de verdediging
Dat de getuigen geen tatoeage, bril en gezichtsbeharing hebben waargenomen maakt niet dat het hof van oordeel is dat de verdachte niet de schutter kan zijn geweest. De tatoeage van de verdachte bevindt zich op zijn armen en uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat de schutter een jas droeg.22.Verder heeft de verdachte, ondanks herhaalde verzoeken, geen document overgelegd waaruit blijkt dat hij een zodanige oogafwijking voor (ver) zien heeft, dat hij niet kan functioneren zonder bril of lenzen. Gezichtsbeharing ten slotte is niet permanent.
Het hof verwerpt voorts het verweer dat de verklaring van [slachtoffer 2] vanwege inconsistenties niet voor het bewijs zou mogen worden gebruikt. Het hof stelt vast dat [slachtoffer 2] in hoofdlijnen consistent heeft verklaard over hetgeen hij heeft waargenomen: hij is beschoten door een grote, lange man met een fors/stevig postuur met een licht getinte huidskleur en plat geschoren haar. Dat signalement komt overeen met de signalementen die de overige getuigen van de dader hebben gegeven en past bij het signalement van de verdachte. Dat [slachtoffer 2] de taal van de dader niet (direct) heeft kunnen duiden, maakt zijn verklaring niet onbetrouwbaar, evenmin als het feit dat hij de leeftijd van de dader eerst heeft geschat op tussen de 30 en 40 jaar oud en later begin tot midden 40 jaar oud, hetgeen een gering verschil betreft; volgens [slachtoffer 2] was de dader in elk geval een volwassen man, hetgeen past bij de verdachte, die ten tijde van het schietincident 48 jaar oud was.
Het hof zal de uitkomst van de fotoconfrontatie met [slachtoffer 2] niet voor het bewijs bezigen, zodat het daartegen gerichte verweer geen bespreking behoeft.
3.7.
Eén schutter schietincidenten feit 1, 2 en 3 en bewezenverklaring feit 1, 2, 3 en 4
Het hof gaat er, net als de rechtbank en de advocaat-generaal, van uit dat één schutter heeft geschoten op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] in de [auto 3] , [slachtoffer 2] in de witte [auto 2] en [slachtoffer 1] in de [autobus] . Op relevante locaties zijn hulzen en kogels aangetroffen waarvan op basis van het NFI-rapport kan worden geconcludeerd dat zeer veel waarschijnlijker is dat deze afkomstig zijn uit één en hetzelfde vuurwapen dan uit verschillende vuurwapens. Het gebruikte vuurwapen is door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] beschreven als een (klein) zwart vuurwapen.
Uit de gegevens in de hiervoor geschetste tijdlijnen volgt dat de schoten op de verschillende personen, waarbij het gaat om drie verschillende schietincidenten, binnen een kort tijdsbestek zijn gelost: eerst op de hoek van de Krombekstraat en de Krootstraat, zoals ook [getuige 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben verklaard, en even later in de Krootstraat, waar de voertuigen met daarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met de achterzijden tegen elkaar en dus vlakbij elkaar stonden geparkeerd. De drie plaatsen waar is geschoten, lagen dus dicht bij elkaar.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij nummer 1 zag schieten op de [auto 3] , waarna hij de schutter even uit het oog is verloren. [slachtoffer 2] zag de schutter om de hoek van de Krootstraat aan komen lopen en heeft verklaard dat dezelfde man op hem én [slachtoffer 1] heeft geschoten. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan deze verklaring van [slachtoffer 2] .
Dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] twee personen hebben gezien, doet aan deze bevindingen niet af. Ook als aangenomen zou worden dat de door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] waargenomen mannen bij elkaar hoorden, hetgeen uit die verklaringen niet onomstotelijk blijkt, is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat degene die op de Toyota heeft geschoten het wapen vervolgens heeft overhandigd aan zijn metgezel. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] beschrijven de schutter immers als een licht getinte man met een fors / groot postuur. [slachtoffer 2] beschrijft degene die op hem heeft geschoten eveneens als een licht getinte man met een fors postuur. Bovendien had de man (de schutter), aldus [slachtoffer 2] , plat geschoren haar.
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] beschrijven de tweede man daarentegen als een slanke / dunne man, waarbij [slachtoffer 4] zag dat de tweede man lang haar had, dat onder zijn muts uitstak.
De beschrijving van de schutter door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft zodanige overeenkomsten en verschilt zodanig van de beschrijving van de door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] waargenomen tweede persoon, dat het hof dit scenario reeds daarom onaannemelijk acht.
Overige verweren van de verdediging ten aanzien het bewijs inzake feit 1 tot en met 4
Ten slotte heeft de raadsman naar voren gebracht dat (nog) een ander (of anderen) dan de verdachte de schutter zou(den) kunnen zijn geweest en heeft daartoe verschillende scenario’s opgeworpen. Zo zouden naast de hiervoor reeds verworpen scenario’s betreffende [getuige 1] en de ‘tweede man’, ook [betrokkene 2] , [getuige 2] , [getuige 9] of (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) daarvoor in aanmerking komen.
Het hof is van oordeel dat deze scenario’s worden weerlegd door de bewijsmiddelen, waarvan de selectie en waardering hiervoor is uitgebreid besproken, en de scenario’s niet meer behelzen dan niet nader onderbouwde hypothesen van de verdediging, die op basis van het dossier als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kunnen worden geschoven. Het hof zal deze scenario’s daarom niet afzonderlijk bespreken.
Opzet feit 1, 2 en 3
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de verdachte bij alle drie de schietincidenten opzet op de dood heeft gehad. Het op zeer korte afstand schieten in de borst, een lichaamsdeel waarin zich vitale organen bevinden, van [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2), levert opzet op de dood op. Met het van achteren schieten op een wegrijdende auto heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inzittenden [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (feit 3) door een kogel zouden worden geraakt en als gevolg daarvan zouden kunnen komen te overlijden.
Voorbedachte raad feit 1, 2 en 3
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Uit de hiervoor door het hof vermelde feiten en omstandigheden, in het bijzonder ook de weergegeven tijdlijn, leidt het hof het volgende af:
- -
[getuige 1] zag de gestolen [autobus] op 2 mei 2018 rijden en belde meteen, om 22:52 uur, de verdachte (en daarna [getuige 2] , nummer 2), met als doel de bus terug te pakken.
- -
De verdachte bevond zich op dat moment op (enige) afstand van de plek waar de [autobus] reed, getuige het feit dat [getuige 1] hem een aantal keren belde (om 22:56 uur en 23:01 uur) om de locatie van de [autobus] door te geven en de verdachte aldus naar de juiste locatie te geleiden; op laatstgenoemd tijdstip straalde het nummer # [telefoonnummer 1] van de verdachte een zendmast van de latere plaats delict aan, zodat ervan mag worden uitgegaan dat de verdachte zich op dat moment in de nabijheid van de plaats delict bevond;
- -
Om 23:06 uur werd een 112-melding gedaan omtrent de schietpartij, waarin de melder aangaf dat zij een man had zien wegrennen; het hof neemt op grond hiervan aan dat de schietpartij kort daarvoor heeft plaatsgevonden.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte in een tijdsbestek van ongeveer 10 minuten, gerekend vanaf het eerste telefoontje van [getuige 1] aan de verdachte om 22:52 uur met het verzoek ter plaatse te komen tot aan de 112-melding om 23:06 uur en onder aftrek van enkele minuten die met het uit de auto stappen, schieten en wegrennen gemoeid zullen zijn geweest, naar de plaats delict is gereden. De verdachte was daarbij bewapend: hij had een vuurwapen en munitie bij zich en heeft vrijwel onmiddellijk na aankomst ter plaatse op de [auto 3] geschoten, zonder enige verdere aanleiding, omdat hij kennelijk dacht dat de zich daarin bevindende [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een connectie hadden met de [autobus] . Het hof is van oordeel dat deze handelwijze, bij gebrek aan enige verklaring van de verdachte daaromtrent, geen andere conclusie laat dan dat de verdachte voornemens was de [autobus] met niets en niemand ontziend vuurwapengeweld terug te pakken. Zijn handelwijze na de beschieting van de [auto 3] , waarbij hij de hoek om is gelopen, naar de [auto 2] is gelopen en de zich daarin bevindende [slachtoffer 2] heeft beschoten, eerst in een been en daarna in de borst, gevolgd door het dodelijke schot op [slachtoffer 1] in de [autobus] , is daarmee in lijn. Het betreft naar de uiterlijke verschijningsvorm een gerichte, doelmatige actie, waarbij de in de ogen van de verdachte bij de diefstal betrokken personen kennelijk uit de weg moesten worden geruimd, teneinde de [autobus] te bemachtigen. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat in de [autobus] verdovende middelen aanwezig waren, dat de verdachte belang had bij het terugpakken daarvan, of bij het verhullen van het feit dat in de [autobus] een (voor het vervoer van verdovende middelen geschikte) verborgen ruimte was aangebracht, en dat algemeen bekend mag worden verondersteld dat de handel in verdovende middelen veelal gepaard gaat met (zeer) ernstige vormen van geweldscriminaliteit. Het hof betrekt hierbij ook dat de [autobus] al enkele dagen tevoren was ontvreemd; [getuige 1] gaf in dit verband aan te zijn geript en dat in dat kader al op 28 april 2018 overleg heeft plaatsgevonden tussen onder meer [getuige 1] en de verdachte. Dit gegeven, in combinatie met het feit dat volgens de verklaring van [getuige 1] het logisch was de verdachte te bellen met als doel de [autobus] terug te pakken, duidt er naar het oordeel van het hof op dat deze actie voor de verdachte ook niet als een verrassing kwam of in een opwelling is geschied.
Het hof is van oordeel dat, gelet op dit samenstel van omstandigheden, de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte is kennelijk doelgericht op pad gegaan om de [autobus] met vuurwapengeweld terug te pakken en heeft tijdens de rit van 10 minuten naar de plaats delict ruim gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte heeft meteen bij aankomst ter plaatse zonder enige verdere aanleiding geschoten op de [auto 3] , is gericht naar de [auto 2] van [slachtoffer 2] gelopen en vervolgens de [autobus] waarin [slachtoffer 1] zich bevond en heeft beiden na elkaar gericht (in de borst) beschoten. Deze omstandigheden, zoals hiervoor weergegeven, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm te kwalificeren als poging tot moord en moord. Het hof leidt uit deze omstandigheden af dat sprake is geweest van planmatig optreden.
Dat in het onderhavige geval zou zijn gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of sprake is van enige andere contra-indicatie is niet gesteld en ook anderszins niet aannemelijk geworden.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de onder 1 ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1] en de onder 2 en 3 ten laste gelegde pogingen moord op [slachtoffer 2] en op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen acht.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat het hof het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte op 2 mei 2018 een (niet nader aan te duiden) vuurwapen en vier patronen voorhanden heeft gehad.
3.8.
Bespreking feiten 5, 6 en 7
Feit 5
Zoals hiervoor is vermeld hebben verbalisanten op 21 mei 2019 in de door de verdachte gehuurde container 1 op een terrein aan de [adres 3] in Lelystad in een sok een revolver Amadeo Rossi model 88 met vijf .38 patronen S&B Special 18 aangetroffen.
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij deze revolver heeft vastgehouden en in de sok heeft gedaan en het geheel in zijn container heeft opgeslagen.
Het hof constateert dat de verdachte zich dus bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn container, waartoe hij toegang had en dus over het vuurwapen met de patronen erin kon beschikken, waaruit volgt dat de verdachte opzettelijk dit vuurwapen met de daarin aanwezige patronen voorhanden heeft gehad.
Het hof acht dan ook tevens het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 6 en 7
Het hof bespreekt deze feiten gezamenlijk vanwege het onderlinge verband en de samenhang.
Het hof heeft hiervoor uitgebreid uiteengezet dat de verdachte samen met anderen (zoals [getuige 1] en [getuige 2] ) betrokken was bij de [autobus] en belang had bij de 1090 gram cocaïne, die is gevonden in de daarin aangebrachte verborgen ruimte.
De eigenaar van de [autobus] , [getuige 4] , was een bekende van de verdachte. De bus werd in de periode van 16 april t/m 28 april 2018 regelmatig gebruikt door [getuige 1] . Zijn telefoonnummer gebruikte in die periode veelvuldig een zendmast met bereik in de buurt van de woning van de verdachte, vaak nadat het telefoonnummer zendmasten had gebruikt in Den Haag. Deze gegevens sluiten aan bij de verklaring van de verdachte dat de [autobus] wel geparkeerd werd in de buurt van zijn huis. De [autobus] was aldus binnen handbereik van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de [autobus] heeft gereden en er een keer in is meegereden, bovendien zijn persoonlijke poststukken van hem en zijn vriendin in de [autobus] aangetroffen, waarvoor de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven.
[getuige 4] heeft op 28 april 2018 na een bijeenkomst met de verdachte, [getuige 1] en [getuige 2] aangifte gedaan van diefstal van de [autobus] .
[getuige 1] heeft op 2 mei 2018 onmiddellijk na het zien van de rijdende gestolen [autobus] de verdachte en [getuige 2] als meest logische personen gebeld, met het doel de bus terug te pakken. De verdachte is meteen met zijn [auto 1] gereden naar de door [getuige 1] opgegeven plaats en [getuige 2] kwam daar later aan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een schot uit zijn vuurwapen de bestuurder van die [autobus] ter plaatse heeft vermoord. Kennelijk was de diefstal van de [autobus] met de daarin verborgen cocaïne voor de verdachte voldoende reden om de bestuurder in koelen bloede om het leven te brengen.
Hiervoor is vermeld dat [getuige 4] op 10 april 2018 opdracht had gegeven een zeecontainer op te halen bij [adres 3] in Lelystad en deze te brengen naar [adres 4] in Den Haag. Op 12 april 2018 is daar een container geplaatst in het door [getuige 4] gehuurde bedrijfspand.
Uit de historische gegevens blijkt dat de telefoonnummers van de betrokkenen op de volgende data zendmasten in de omgeving van de [adres 4] in Den Haag aanstraalden.
Nr | Naam | Periode | |||||||||||||||
[telefoonnummer 3] | [getuige 1] | 16/4 t/m 30/4 bijna dagelijks | |||||||||||||||
[telefoonnummer 5] | [getuige 4] | 9/4 | 12/4 | 26/4 | |||||||||||||
[telefoonnummer 1] | [verdachte] | 7/4 | 9/4 | 10/4 | 11/4 | 13/4 | 16/4 | 18/4 | 20/4 | 21/4 | 24/4 | 26/4 | 27/4 | ||||
[telefoonnummer 4] | [verdachte] | 11/4 | 18/4 | ||||||||||||||
[telefoonnummer 7] | [getuige 8] | 11/4 | 12/4 | 21/4 | 24/4 | 26/4 | 28/4 |
Het hof concludeert op grond van deze gegevens het volgende:
- [getuige 1] is vanaf 16 april 2018 bijna dagelijks met de [autobus] naar de [adres 4] in Den Haag gereden, waar genoemde container zich bevond.
Dat past in de verklaring van [getuige 4] dat [getuige 1] de [autobus] 15 keer een hele dag heeft geleend.
- De verdachte is daar drie keer op dezelfde dag geweest als [getuige 4] , vier keer op dezelfde dag als [getuige 8] en een aantal keer op dezelfde dag als [getuige 1] .
De verklaring van de verdachte dat hij tweemaal naar het bedrijventerrein in Den Haag is gereden omdat [getuige 1] had gezegd dat daar in de kringloopwinkel een leuk meisje werkte, dat hij daar nimmer heeft gezien verwijst het hof, in het licht van alle overige bewijsmiddelen, naar het rijk der fabelen.
Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat de verdachte op 11 en 18 april 2018 zijn telefoonnummer # [telefoonnummer 4] op [adres 4] heeft gebruikt. Kennelijk heeft de verdachte een verklaring willen geven voor zijn aanwezigheid daar op die twee dagen.
Uit de hiervoor vermelde gegevens blijkt echter dat de verdachte maar liefst op 12 verschillende dagen in de omgeving van de [adres 4] is geweest, omdat hij toen en daar # [telefoonnummer 1] heeft gebruikt.
Het hof gaat er op grond van de inhoud van het dossier in onderling verband en samenhang bezien van uit dat de reden was voor de aanwezigheid van de verdachte aldaar, in combinatie met andere belanghebbenden bij de [autobus] , dat [getuige 1] op vele dagen in april 2018 daar kennelijk af en aan reed met de [autobus] (met een verborgen stashruimte waar vele kilo’s cocaïne in konden worden vervoerd). Zoals hiervoor is vermeld, heeft [getuige 1] verklaard dat hij wetenschap had van het aangetroffen blok cocaïne (van 1090 gram) in de verborgen ruimte in de [autobus] en dat hij deze cocaïne ook in die bus had vervoerd.
Dat het gebruik van de bedrijfsruimte in de [adres 4] in Den Haag, waar de container stond, gerelateerd was aan het gebruik van de [autobus] blijkt ook uit het volgende.
Aan die bedrijfsruimte is stroom geleverd op naam van [B.V. 1] , het bedrijf van [getuige 4] , vanaf 16 april 2018 (de datum waarop de ritjes van [getuige 1] met de bus naar [adres 4] zijn aangevangen) tot 18 mei 2018.
[getuige 4] heeft op 17 mei 2018 telefonisch aan [betrokkene 7] laten weten dat hij naar het pand aan de [adres 4] in Den Haag zou komen. [getuige 4] heeft die dag om 18:15 uur de stroomlevering voor dat pand opgezegd en daarbij als reden vermeld dat op 28 april 2018 zijn bus met machines was gestolen en dat het voor hem einde verhaal was.
Het hof heeft hiervoor eveneens uiteengezet dat op 21 mei 2019 in Lelystad twee containers op naam van de verdachte zijn aangetroffen en dat in container 2 materialen zijn aangetroffen die gezamenlijk de inventaris vormen voor een complete cocaïne wasserij. In container 1 is daarnaast een grote hoeveelheid van het versnijdingsmiddel levamisol gevonden, alsmede een etiketteermachine en een vacuümmachine, eveneens onderscheidenlijk een stof en voorwerpen die worden gebruikt bij het versnijden van cocaïne en het verpakken daarvan.
De verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij met anderen toegang had tot de containers, waarvan de huurcontracten op zijn naam waren gesteld. Aldus kon de verdachte beschikken over de daarin aanwezige voorwerpen.
Dat container 2 bovenop een andere container was gestapeld en dus niet op eenvoudige wijze toegankelijk was voor onbevoegden is gebeurd op initiatief van de verdachte, zoals de [getuige 10] heeft verklaard. Het hof wijst de enkele (niet nader toegelichte) verklaring van de verdachte ter zitting in eerste aanleg van de hand, die luidde dat [getuige 10] in diens verklaring een aantal containers op diens terrein in Lelystad door-elkaar-haalde.
Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de veronderstelling dat container 2 die op 21 mei 2019 is aangetroffen, dezelfde container is als de container die in april 2018 aan de [adres 4] was gestald.
- -
De container die op 12 april 2018 naar de [adres 4] is gebracht, stond op het bedrijventerrein aan de [adres 3] in Lelystad gestapeld op een andere container, waar ruim een jaar later, op 21 mei 2019 de gestapelde container met de complete inventaris voor een cocaïne wasserij is aangetroffen.
- -
Het containernummer [opschrift 2] op de factuur van de transporteur [bedrijf 1] ter zake van het containervervoer op 12 april 2018 komt overeen met het containernummer van de gestapelde container die de politie op 21 mei 2019 heeft aangetroffen.
- -
De verdachte heeft verklaard dat hij de gestapelde container op zijn naam heeft gezet en diverse malen de huur op het bedrijventerrein contant heeft betaald.
Het hof acht eveneens bewezen dat de voorwerpen en goederen die op 21 mei 2019 in container 2 zijn aangetroffen daadwerkelijk zijn gebruikt voor de bewerking van cocaïne.
- -
Op de voorwerpen en in de chemische stoffen uit de gestapelde container zijn sporen van cocaïne aangetroffen, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de cocaïne wasserij daadwerkelijk in werking is geweest.
- -
In de [autobus] is een rechthoekig geperst blok met cocaïne aangetroffen, waarin de letters SPA waren aangebracht. In de gestapelde container zijn persmallen met een plaat aangetroffen met diezelfde letters, die blijkens de daarop gevonden cocaïne sporen is gebruikt bij het vervaardigen van rechthoekige blokken met geperst cocaïne poeder. Bij het samenpersen van het poeder laat deze plaat de tekst SPA achter in het blok poeder.
Hiermee is naar het oordeel van het hof een direct verband te leggen tussen een voorwerp uit de container, dat deelt uitmaakte van een volledige cocaïne wasserij, en het in de bus aangetroffen blok cocaïne.
Het hof kan ten slotte op grond van de inhoud van het dossier niet met de vereiste zekerheid vaststellen dat de container [opschrift 2] , die in april 2018 aan de [adres 4] in Den Haag was gestald, dezelfde inhoud had als dezelfde container die ruim een jaar later, op 21 mei 2019 gestapeld op een andere container is aangetroffen aan de [adres 3] in Lelystad.
Dit staat echter niet in de weg aan de hierna te vermelden bewezenverklaringen.
Uit al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien volgt:
- dat de verdachte op tijdstippen in de periode van 16 tot en met 28 april 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen 1090 gram cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, zodat het hof het ten laste gelegde onder feit 6 wettig en overtuigend bewezen acht;
- alsmede dat de verdachte op tijdstippen in de periode van 16 april 2018 tot en met 21 mei 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen voorbereidingshandelingen als bedoeld in de Opiumwet heeft verricht, zodat het hof ook het ten laste gelegde onder feit 7 wettig en overtuigend bewezen acht.
Het hof merkt hierbij op dat deze bewezen verklaarde periode aanvangt bij de aanvangsdatum van het bewezen verklaarde onder feit 6, nu dat feit het eveneens in het kader van de voorbereidingshandelingen ten laste gelegde vervoer van cocaïne in de [autobus] behelst.
Feit 8 witwassen
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel afkomstig uit enig misdrijf is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de tenlastegelegde voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat die voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Bij toetsing door de rechter dienen daarbij de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Indien het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek dient te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Het bewijsvermoeden
Op 21 mei 2019 is de woning van de verdachte aan [adres 2] in Diemen doorzocht. Daarbij zijn onder meer een [auto 4] met het Belgische kenteken [kentekennummer 2] ter waarde van € 7.200,00 inbeslaggenomen, een Audemars Piguet horloge ter waarde van € 5.000,00 en een geldbedrag van in totaal € 8.600,00, bestaande uit 11 biljetten van € 500,00, één biljet van € 100,00, één biljet van € 200,00 en 56 biljetten van € 50,00.
De [auto 4] staat sinds 4 juli 2018 op naam van de verdachte. Er zijn geen transactiegegevens betreffende de aankoop van dit voertuig.
Uit het procesdossier blijkt niet wanneer het Audemars Piguet horloge is gekocht. De verdachte heeft verklaard dat hij dit horloge lang geleden heeft gekocht en dat hij denkt dat dit in 2010 of 2011 was.
Volgens de door iCOV (infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen) verstrekte loongegevens zou de verdachte in 2016 en 2017 in loondienst zijn geweest, waarbij hij in 2016 een nettoloon van € 4.402,00 bij [B.V. 2] zou hebben ontvangen en in 2017 een nettoloon van € 8.818,00 bij [B.V. 2] en van € 2.204,00 bij [B.V. 3] . Op de bankrekening van de verdachte ( [bankrekeningnummer 1] ) is in de periode van 25 november 2016 tot en met 25 april 2017 een bedrag van € 13.221,16 overgemaakt van [B.V. 2] met de omschrijving: salaris. In de periode van 1 juni 2017 tot en met 6 februari 2019 heeft [B.V. 3] een bedrag van in totaal € 18.606,43 overgemaakt. Daarnaast is in de periode januari 2016 tot en met januari 2019 in totaal een bedrag van € 92.380,00 contant gestort op de rekening van de verdachte.
De werkgeversverklaring van [B.V. 2] , die de verdachte ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek heeft overgelegd, is opgesteld in naam van [getuige 11] . Zij heeft verklaard nooit werkzaamheden te hebben verricht voor het bedrijf, deze verklaring niet te hebben opgesteld of ondertekend en dat de foto van de verdachte haar niet bekend voorkwam. Het telefoonnummer van [B.V. 2] werd beantwoord door een gebrekkig Engels sprekende man, die verklaarde nooit van [B.V. 2] te hebben gehoord en hiervoor niet werkzaam te zijn.
[B.V. 3] , dat volgens de administratie van de Kamer van Koophandel was gevestigd aan de [adres 7] in Amsterdam, bleek daar niet te zijn gevestigd. Het telefoonnummer van het bedrijf werd niet beantwoord.
De verdachte heeft geen opheldering gegeven over zijn werkzaamheden bij deze bedrijven.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat het bestaan van de hiervoor genoemde arbeidsovereenkomsten niet aannemelijk is. De verdachte beschikte in de betreffende periode dus niet over legale (bij de belastingdienst bekende) inkomsten, waaruit de herkomst van het geld en de goederen kunnen worden verklaard.
Gelet op het voorgaande is het bewijsvermoeden gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde auto en geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Dit geldt niet voor het Audemars Piguet horloge. Bij gebreke aan andere informatie dient het hof er vanuit te gaan dat de horloge is gekocht in de periode 2010 en 2011. Het procesdossier bevat onvoldoende gegevens betreffende die periode om te concluderen dat het vermoeden is gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat het horloge uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaringen gegeven voor de mogelijke herkomst van de overige in de tenlastelegging voorwerpen/ geldbedragen. De verdachte heeft ter zitting van 30 november 2020 bij de rechtbank verklaard dat hij een eigen kledinglijn had. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij een winkel in Amsterdam heeft gehad die in 2013 verkocht is. In de periode 2014 tot eind 2017 heeft de verdachte een zaak in Suriname gehad. De verdachte liet meubels maken op de Dominicaanse Republiek die vervolgens werden verkocht in Suriname. In 2016 is de verdachte een privéschool begonnen in [plaats 1] genaamd [bedrijf 2] . Dat bedrijf is tot op heden actief, zo heeft de verdachte verklaard op de terechtzitting bij het gerechtshof van 10 juni 2022. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij in 2019 zijn huis in Duivendrecht heeft verkocht met overwaarde. De verdachte heeft hiervan een afrekening overgelegd op de terechtzitting van 10 juni 2022. Ter staving van de door hem gestelde werkzaamheden rondom de kledinglijn, de winkel in Amsterdam, het bedrijf in Suriname en de privéschool in [plaats 1] heeft hij geen stukken overgelegd.
Uit gegevens van de ABN AMRO bank is gebleken dat op de bankrekening van de verdachte op 15 januari 2019 een bedrag van € 97.322,64 is gestort in verband met de verkoop van zijn huis in Duivendrecht. Tevens is gebleken dat vanaf 15 januari 2019 tot en met 23 april 2019 contante opnamen plaatsvonden van deze rekening voor een bedrag van in totaal € 13.900,00. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het op 21 mei 2019 in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 8.600,00 uit enig misdrijf afkomstig is.
De verdachte zal ook van dit onderdeel van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De [auto 4] staat sinds 4 juli 2018 op naam van de verdachte en kan gezien deze datum niet (deels) gefinancierd zijn met de opbrengst uit de verkoop van de woning in 2019.
Het hof constateert dat de verdachte pas in een laat stadium over de mogelijke herkomst van de geldbedragen waarmee de voorwerpen gefinancierd moeten zijn is gaan verklaren. De verdachte heeft behoudens het document met betrekking tot de verkoop van de woning in 2019 geen enkel document overgelegd waaruit enige legale inkomsten blijken ter financiering van de auto. De verdachte moet geacht worden enige documenten te kunnen overleggen ter onderbouwing van de herkomst.
De verdachte heeft hieromtrent geen concrete gegevens verstrekt ten aanzien van zijn kledinglijn, de verkoop van een winkel in 2013, de zaak in Suriname en de gang van zaken rondom de privéschool in [plaats 1] , zoals het noemen van ontvangen bedragen, behaalde omzetten, betrokken personen etcetera. Het hof is daarom van oordeel dat niet kan worden gezegd dat sprake is van een concrete, min of meer verifieerbare, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van de [auto 4] . Het openbaar ministerie is bij die stand van zaken dan ook niet gehouden nader onderzoek te verrichten.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de [auto 4] van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist.
Resterende verweren van de verdediging (eerlijk proces)
De verdediging heeft nog betoogd dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces en heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd. Het scenario dat de verdachte de schutter was, dreef vanaf het begin af aan slechts op het aantreffen van het poststuk van de verdachte in de [autobus] ; ontlastende onderzoeksresultaten (zoals het ontbreken van DNA van de verdachte op de plaats delict en op de aldaar aangetroffen hulzen en kogelpunten) zijn genegeerd, belangrijk onderzoek is nagelaten (er hebben geen Foslo-confrontaties plaatsgevonden met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] ) en aan de verdediging zijn onvoldoende gegevens verstrekt om de controle van de onderzoeksresultaten mogelijk te maken (de onvolledigheid van de locaties van de KPN-zendmasten).
Het hof overweegt als volgt.
Het poststuk in de [autobus] is voor de politie weliswaar aanleiding geweest een onderzoek naar de verdachte te starten, maar gedurende dit onderzoek wezen steeds meer resultaten in de richting van de verdachte. Uit de BOB-dossiers blijkt bovendien dat de politie gedurende een lange periode gegevens heeft verzameld van diverse mogelijk andere betrokkenen en daarbij ook veel objectieve gegevens heeft verzameld, zoals camerabeelden, pintransacties en historische gegevens.
Dat geen DNA van de verdachte op de plaats delict en de daar aangetroffen hulzen en kogelpunten is aangetroffen, acht het hof op zichzelf geen omstandigheid die de betrokkenheid van de verdachte uitsluit. Getuige [slachtoffer 4] heeft immers verklaard dat de schutter handschoenen droeg.
Ten aanzien van de Foslo heeft de advocaat-generaal ter zitting meegedeeld dat het zorgvuldig samenstellen daarvan tijdrovend was en dat tegen de tijd dat de geschikte foto’s waren verzameld, negen maanden waren verstreken sinds het schietincident. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hadden de schutter slechts kort gezien en daarom heeft het onderzoeksteam er voor gekozen geen Foslo met hen te houden. Het hof acht dit een begrijpelijke keuze, die voortkomt uit het streven om zorgvuldig onderzoek te verrichten.
Met betrekking tot de historische gegevens van de telefoonnummers # [telefoonnummer 4] en # [telefoonnummer 1] overweegt het hof als volgt. Op verzoek van de verdediging zijn in hoger beroep de gegevens verstrekt die de politie van de providers heeft ontvangen. Bij de gegevens met betrekking tot nummer # [telefoonnummer 1] bevonden zich wel de nummers, maar niet de locaties van de zendmasten. Inmiddels zijn deze locaties voor de politie niet meer te achterhalen, zoals naar voren is gebracht in een e-mailbericht van de advocaat-generaal. Het hof is van oordeel dat vanwege het verstrijken van de tijd het ontbreken van deze gegevens niet aan het Openbaar Ministerie valt te verwijten. Ook is het hof van oordeel dat de verdediging met het ontbreken van deze gegevens niet zodanig in haar belangen is geschaad dat geen effectieve verdediging kon worden gevoerd. De resultaten van een analyse van de gegevens zijn vervat in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. Bovendien waren de locaties van de belangrijkste masten reeds vanaf het begin in het dossier opgenomen. Enige vorm van controle op de conclusies in het proces-verbaal is daarmee wel degelijk mogelijk geweest. De verdediging heeft tenslotte geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van het proces-verbaal.
Anders dan de verdediging is het hof dan ook van oordeel dat het onderzoek zich niet heeft gekenmerkt door een tunnelvisie, maar dat het onderzoeksteam voldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve scenario’s en dat de verdediging voldoende gelegenheid heeft gehad om onderzoeksresultaten te controleren. Het hof is van oordeel dat in zijn geheel bezien sprake is geweest van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 2 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen te schieten op [slachtoffer 1] ;
2. hij op 2 mei 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 2 mei 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen in de richting van de door [slachtoffer 4] bestuurde auto heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. hij op 2 mei 2018 te Amsterdam een vuurwapen van categorie II en/of III, te weten een onbekend gebleven vuurwapen, en munitie van categorie III, te weten vier patronen, kaliber 9mm, S&B, type volmantel, voorhanden heeft gehad; 5.hij op 21 mei 2019 te Lelystad een wapen van categorie III, te weten een revolver, merk Amadeo Rossi, type 88, kaliber.38 special en munitie van categorie III te weten vijf, kaliber.38 special, S&B, model loden projectiel, voorhanden heeft gehad;
6. hij in de periode van 16 april 2018 tot en met 28 april 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk 1090 gram cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad;
7. hij op tijdstippen in de periode van 16 april 2018 tot en met 21 mei 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en vervoeren van een onbekend gebleven grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen telkens voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en diens mededaders wisten dat deze bestemd waren tot het plegen van die delicten,
immers heeft verdachte met zijn mededaders in de pleegperiode en op de pleegplaats contacten onderhouden met personen in Nederland inzake vervoer van harddrugs en
grondstoffen en apparatuur voor het terugwinproces van harddrugs (cocaïne) uit die grondstoffen en de productie van harddrugs, voorhanden gehad, waaronder twee containers aan de [adres 3] te Lelystad, inhoudende:
(Container 1)
- twee zakken met elk ongeveer 20 kilo Norit Activated Carbon en
- een vacuümmachine en
- een etiketteermachine en
- een zak met ongeveer 10,82 kilo levamisol en
(Container 2)
- een steekwagen en
- een opengesneden 5 liter jerrycan en
- vier 200 liter dopvaten, gevuld met ethylacetaat en/of met daarin een lage concentratie aan cocaïne en
- een 220 liter schroefdekselvat met een restant vloeistof met onder andere een lage concentratie aan cocaïne en
- achtenzeventig 20 liter jerrycans en
- een houten zeef en droogrek en
- een 300 liter container met daarin onder meer een 120 liter emmer en drie 75 liter emmers en een metalen plaat met een slang en een luchtslang en
- drie 300 liter containers met daarin onder meer één grote witte emmer van 120 liter en een plastic tas met daarin zes lampen van 250 Watt en een tas met daarin glaswerk (waaronder maatcilinders, tape en een weegschaal) en een tas met daarin een rol krimpfolie en acht emmers en
- een magnetron en een zak met opschrift "Soda Polska 20 kg" en een 20 liter jerrycan en
- twee 300 liter containers met daarin onder andere drie deksels en vuile lakens en een bak met een blauwe opengesneden 20 liter jerrycan en stokken en een stampertje en
- twee koolstoffilters en
- een 200 liter klemdekselvat en
- een 200 liter vat met daarin onder meer emmers en een maatbeker en een trechter en
- een 200 liter vat met daarin onder meer drie drukhouders van gasflessen en maatbekers en een zeefbakje en een 20 liter jerrycan met filterdoek en een slang en
- 200 liter vaten en
- 200 liter dopvaten en
- twee aan elkaar gemaakte vaten met drie cirkelvormige openingen daarin gemaakt en aan beide uiteinden een verwarmingsspiraal en
- een RVS ketel en
- een droogkast en
- een isolatiekast met onder meer afzuigslangen en magnetrons en
- een afzuigkast en
- vijf 500 liter speciekuipen met daarin onder meer een 220 liter klemdekselvat en een ventilator, sealzakken en zeef en zeventien zakken zilver fijn soda en
- persmallen met daarin de indruk SPA en
- vaten en zakken met verschillende stoffen waaronder: ethylacetaat en kaliumpermanganaat en methanol en zoutzuur en
- stoffen bevattende een concentratie aan cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- een auto ( [autobus] ) voorzien van een verborgen ruimte
waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten.
8.
hij in de periode van 1 april 2018 tot en met 21 mei 2019 in Nederland een [auto 4] (ter waarde van 7200 euro) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 , 7 en 8 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, een vervoermiddel en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat deze bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 tot en met 8 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaren met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 geconcludeerd tot een bewezenverklaring van doodslag (feit 1) en poging tot doodslag meermalen gepleegd (feiten 2 en 3).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tot en met 8 tenlastegelegde, waarbij de advocaat-generaal met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van moord (feit 1), poging tot moord (feit 2) en poging doodslag, meermalen gepleegd (feit 3), zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een mum van tijd iemand vermoord en gepoogd drie anderen te vermoorden, kennelijk zonder zich te bekommeren om mensenlevens of de grote ernst, de reikwijdte en de invloed van dit buitengewoon grove geweld op het algemeen welbevinden.
Het behoeft geen betoog dat moord behoort tot de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] met een schot in de borst het meest fundamentele recht, zijn recht op leven, ontnomen. [slachtoffer 1] was slechts 19 jaar toen hij die avond zich kennelijk nietsvermoedend van de verborgen cocaïne in de gestolen [autobus] bevond. Het slachtoffer is ondanks reanimatiepogingen ter plaatse op straat aan zijn verwondingen overleden.
De verdachte heeft zich er evenmin om bekommerd dat hij met deze moord tevens de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar en onbeschrijflijk veel blijvend leed heeft aangedaan, zoals blijkt uit de intense slachtofferverklaringen van de moeder en de zussen van [slachtoffer 1] .
De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan drie pogingen tot moord.
Het slachtoffer [slachtoffer 2] was toevallig ter plaatse, omdat hij die avond in zijn auto zijn vriend [slachtoffer 1] in de [autobus] vergezelde. Ook hij had niets met de gestolen [autobus] met cocaïne van doen. De verdachte heeft hem van dichtbij in een been geschoten en daarna in zijn borst. Dat het slachtoffer aan dat laatste schot niet is overleden, is een bijzonder gelukkige omstandigheid en zal de verdachte niet hebben kunnen voorzien. Dit slachtoffer heeft blijvende littekens aan het schietincident overgehouden en kampt sindsdien met psychische klachten, zoals indringend naar voren is gekomen in zijn toelichting op de vordering als benadeelde partij.
Een jong stel, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , was die avond toevallig in de [auto 3] in de Krootstraat/ Krombekstraat, omdat [slachtoffer 3] even daarvoor naar de woning van haar moeder was geweest. Zij hadden niets te maken met de verdachte, de gestolen [autobus] , noch met [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] . Zij waren eenvoudigweg op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Het gebeuren heeft een enorme nasleep voor hun relatie, geestelijke gezondheid en het vertrouwen in de medemens gehad, zoals blijkt uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partijen.
De verdachte heeft er niet voor teruggedeinsd uit eigen belang meermalen met een vuurwapen gericht op mensen te schieten in de openbare ruimte, midden in een woonwijk. Het hof rekent de verdachte het meedogenloze karakter van zijn grove handelingen, waarvan de gevolgen onomkeerbaar zijn, zeer zwaar aan. Het hoeft geen betoog dat deze feiten zeer schokkend zijn voor de rechtsorde in het algemeen en voor de betrokkenen en de getuigen in het bijzonder.
De verdachte heeft ontkend dat hij de feiten heeft begaan en heeft dus geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Het door hem meermalen geuite medeleven met de slachtoffers en de nabestaanden komt bij het hof dan ook als inhoudsloos over.
De schietincidenten houden verband met het blok van 1090 gram cocaïne, dat was verstopt in een professioneel aangebrachte verborgen ruimte in de [autobus] .
Het hof heeft eveneens bewezen verklaard dat de verdachte met anderen deze cocaïne in de [autobus] heeft vervoerd en aanwezig gehad en twee zeecontainers aanwezig heeft gehad, waarin (stoffen en voorwerpen deel uitmakend van) een complete cocaïne wasserij aanwezig waren.
Harddrugs, waaronder cocaïne, vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. De handel daarin gaat vaak gepaard met zeer ernstige, gewelddadige criminaliteit.
De verdachte heeft tweemaal een vuurwapen met munitie voorhanden gehad: een wapen op de plaatsen waar hij heeft geschoten en het andere wapen lag in een van de door hem gehuurde containers.
Het voorhanden hebben van vuurwapens met bijbehorende munitie brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich mee.
Deze zaak is een wrang voorbeeld van deze algemene constateringen met betrekking tot de impact van het aanwezig hebben, de handel in hard drugs en het aanwezig hebben van vuurwapens met munitie.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat slechts kan worden volstaan met een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarmee generale en speciale preventie alsmede het aspect van vergelding wordt beoogd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaren met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De verdediging heeft tenslotte verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
Gelet op de bewezenverklaring en de straf die wordt opgelegd wijst het hof dit verzoek af.
Beslag
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen verenigd met de beslissingen van de rechtbank.
De raadsman heeft met betrekking tot het beslag geen verweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
Verbeurdverklaring
Het onder 8 bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot voorwerp 1 ( [auto 4] , kenteken [kentekennummer 2] ) als genoemd op de aan dit arrest gehechte beslaglijst. Dit voorwerp is in beslag genomen en nog niet teruggegeven. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de voorwerpen 4, 8 tot en met 27, 29 tot en met 31, 33, 34, 37 en 39 tot en met 62, als genoemd op de aan dit arrest gehechte beslaglijst. Deze voorwerpen zijn in beslag genomen en nog niet teruggegeven. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Het hof beschouwt daarbij de goederen waarin diverse voorwerpen zich bevonden en de attributen waarmee de verdovende middelen feiten zijn begaan als één onlosmakelijk geheel.
Teruggave verdachte
De onder 2, 3, 5, 6, 35, 36 en 38 genummerde voorwerpen behoren aan verdachte toe en zullen aan hem worden teruggegeven, nu het belang van de strafvordering zich daar niet tegen verzet.
Bewaring ten behoeve van rechthebbende
Het hof zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de onder 28 en 32 genummerde voorwerpen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , de moeder van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van materiële schade van in totaal € 7.432,35, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schadevergoeding bestaat uit:
- -
€ 6.490,21 aan uitvaartkosten;
- -
€ 190,00 in verband met het omboeken van een vlucht;
- -
€ 752,14 aan vliegtickets.
Daarnaast zijn proceskosten gevorderd voor een bedrag van € 9,56 ter zake van reiskosten voor het bijwonen van de zittingen in eerste aanleg.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 6.680,21 en de benadeelde partij voor wat betreft het deel van de vordering dat ziet op de vliegtickets niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt tot een bedrag van € 9,56. Tevens is de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd, en de vordering verlaagd met een bedrag van € 752,14 (ter zake van de vliegtickets) tot een bedrag van € 6.680,21, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarom zijn in hoger beroep nog slechts de uitvaartkosten, de kosten in verband met het omboeken van een vlucht en de proceskosten aan de orde.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit de kosten van lijkbezorging. Het hof rekent daartoe ook de kosten van het omboeken van een vlucht, om de uitvaart te kunnen bijwonen. Als nabestaande heeft de benadeelde partij op grond van artikel 51f van het Wetboek van Stravordering (Sv) en artikel 6:108, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van die schade door de verdachte. De vordering zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 6.680,21, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof bepaalt de aanvangstermijn van de wettelijke rente:
- met betrekking tot het bedrag van € 6.490,21 aan uitvaartkosten op 15 juni 2018
- met betrekking tot het bedrag van € 190,- in verband met het omboeken van een vlucht op 9 mei 2018
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De door [benadeelde partij 1] gevorderde proceskosten ten bedrage van € 9,56 zien op reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen bij de rechtbank. Gelet op het bepaalde in artikel 238, eerste en tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bezien in samenhang met artikel 239 Rv zijn deze kosten niet toewijsbaar, aangezien de benadeelde partij op de zittingen is bijgestaan door een gemachtigde. De gevraagde vergoeding van deze kosten wordt derhalve afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , zus van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van materiële schade van € 1.000,00 bestaande uit uitvaartkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast zijn proceskosten gevorderd voor een bedrag van € 10,40 ter zake van reiskosten voor het bijwonen van de zittingen in eerste aanleg.
De rechtbank heeft de vordering integraal toegewezen.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit de kosten van lijkbezorging. Als nabestaande heeft zij op grond van artikel 51f Sv en artikel 6:108, tweede lid, BW recht op vergoeding van die schade door de verdachte. De vordering zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2018.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De door [benadeelde partij 2] gevorderde proceskosten ten bedrage van € 9,56 zien op reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen bij de rechtbank. Gelet op het bepaalde in artikel 238, eerste en tweede lid, Rv bezien in samenhang met artikel 239 Rv zijn deze kosten niet toewijsbaar, aangezien de benadeelde partij op de zittingen is bijgestaan door een gemachtigde. De gevraagde vergoeding van deze kosten wordt derhalve afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] , zus van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake materiële schade van in totaal € 1.218,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schadevergoeding bestaat uit:
- -
€ 1.097,05 voor een vliegticket;
- -
€ 121,40 voor een visum en een reisverzekering.
Daarnaast zijn proceskosten gevorderd voor een bedrag van € 23,90 ter zake van reiskosten voor het bijwonen van de zittingen in eerste aanleg.
De rechtbank heeft de vordering integraal toegewezen.
In hoger beroep zijn aanvullende proceskosten gevorderd tot een bedrag van € 21,60 in verband met reiskosten voor het bijwonen van de terechtzittingen in hoger beroep van 23 mei 2022 en 10 juni 2022.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden in verband met de kosten van lijkbezorging. Het hof rekent daartoe ook de kosten van het boeken van een vlucht en het regelen van een visum en reisverzekering, teneinde de uitvaart te kunnen bijwonen. Als nabestaande heeft de benadeelde partij op grond van artikel 51f Sv en artikel 6:108 BW recht op vergoeding van die schade door de verdachte. De vordering zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van
€ 1.218,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2018.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De door [benadeelde partij 3] gevorderde proceskosten zien op reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen bij de rechtbank en het hof. Gelet op het bepaalde in artikel 238, eerste en tweede lid, Rv bezien in samenhang met artikel 239 Rv zijn deze kosten niet toewijsbaar, aangezien de benadeelde partij op de zittingen is bijgestaan door een gemachtigde. De gevraagde vergoeding van deze kosten wordt derhalve afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 21.200,00 en bestaat uit € 200,00 aan materiële schade en € 21.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schade ziet op vergoeding van de kleding en de schoenen die de benadeelde partij op 2 mei 2018 droeg en die hij ten gevolge van beschadiging door het schietincident niet meer kan dragen.
De immateriële schade is gevorderd in verband met lichamelijk en psychisch letsel ten gevolge van het incident.
De rechtbank heeft de vordering integraal toegewezen.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
De materiële schade is niet met aankoopbonnen onderbouwd, maar het gevorderde bedrag komt het hof billijk voor. Het hof begroot de schade op € 200,00 conform de vordering.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is tevens voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden omdat hij geestelijk én lichamelijk letsel heeft opgelopen. Met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding overweegt het hof dat op grond van artikel 6:106, eerste lid onder b, BW de begroting van die schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede de impact daarvan in het concrete geval. Tevens dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft concreet en gemotiveerd aangevoerd dat hij als gevolg van het schietincident een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen en door de blijvend ontsierende littekens van de schotwonden elke dag met het gebeuren wordt geconfronteerd; het feit heeft aldus een grote impact gehad op zijn persoonlijk leven.
Het hof begroot, gelet op deze concrete onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, de immateriële schade op € 21.000,00, conform het verzochte bedrag.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 21.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 12.817,95 en bestaat uit € 317,95 aan materiële schade (kosten herstel [auto 3] ) en € 12.500,00 aan immateriële schade (psychisch letsel), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 7.817,95 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiele schade heeft geleden.
De materiële schade is met een factuur van de reparatie van de auto onderbouwd. Het hof zal dit deel van de vordering toewijzen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is tevens voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van aantasting in de persoon op andere wijze. Het hof overweegt hierover het volgende.
Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in elk geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich daarop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partij heeft beschreven dat hij sinds het schietincident veel normale en dagelijkse dingen niet meer durft te ondernemen, omdat hij iedereen als een potentiële dader ziet. Hij heeft moeten stoppen met zijn opleiding en is ontslagen. Hoewel benadeelde (nog) niet onder behandeling is gesteld van een psycholoog of psychiater, heeft zijn huisarts hem geadviseerd een traumabehandeling te ondergaan. De moeder van benadeelde heeft de geschetste situatie van benadeelde onderschreven. Hij heeft het door de opgelopen trauma's nog niet aangedurfd om hulp in te schakelen van een psychiater of psycholoog, uit angst dat de confrontatie met het schietincident hem te veel wordt.
Het hof is van oordeel dat de aard en ernst van het onder 3 bewezenverklaarde meebrengen dat de nadelige gevolgen van de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. Wanneer een onschuldig persoon uit het niets door een onbekende tweemaal met een vuurwapen wordt beschoten en wordt geraakt door kogels, ligt het voor de hand dat hij daar psychische schade van ondervindt. Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde en zijn moeder geschetste situatie dat bevestigt. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot het hof de immateriële schade op € 7.500,00.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden. De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.817,95,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018.
Voor het overige wijst het hof de vordering af.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] , voorheen genaamd [slachtoffer 3] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 18.900,00 en bestaat uit € 12.500,00 aan immateriële schade en € 6.400,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De immateriële schade is gevorderd in verband met een posttraumatische stressstoornis en depressieve klachten. De materiële schade bestaat uit gederfde inkomsten doordat zij vier maanden niet heeft kunnen werken (4 x € 1.600,-).
De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schade en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en oplegging van de schadevergoedings-maatregel. Voor wat betreft de materiële schade heeft de advocaat-generaal verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de schadepost niet is onderbouwd.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, omdat de gestelde materiële schade niet is onderbouwd. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wat betreft de immateriële schade is het hof van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van aantasting in de persoon op andere wijze. Onder verwijzing naar het hiervoor bij de benadeelde partij [slachtoffer 4] vermelde beoordelingskader overweegt het hof hierover het volgende.
De benadeelde partij heeft beschreven dat zij sinds het schietincident geen plezier meer beleeft, kampt met slapeloze nachten, depressieklachten, concentratieproblemen en herbelevingen. Ze leeft in angst. Blijkens het door de benadeelde overgelegde behandelplan van 19 september 2018, is zij onder behandeling gesteld van een psycholoog en een psychiater (mede) voor de bij haar als gevolg van het schietincident vastgestelde posttraumatische stressstoornis.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot het hof de immateriële schade op
€ 7.500,00.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018.
Voor het overige deel van de immateriële schade wijst het hof de vordering af.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 289 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 , 7 en 8 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. Personenauto ( [kentekennummer 2] ) [auto 4] , zwart 5656628
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4. Revolver Amadeo Rossi 5754159
8. Zaktelefoon (encrypted) BQ Aquaris X 5753888
9. Fust Blikje 5567838
10. Fust Blikje 5567841
11. Fust Blikje 5567842
12. Fust Blikje 5567845
13. Fust Fles 5567847
14. Beker Kartonnen 5567850
15. Huls 5567692
16. Munitie Kogelpunt 5567843
17. Munitie Projectiel 5568799
18. Handschoen 5567697
19. Sok 5754283
20. Vuilniszak 5756397
21. Weegschaal 5756398
22. Plakband 5756400
23. Beker (2 stuks) 5756402
24. Cilinder (2 stuks) 5756405
25. Zak Zeeman 5756407
26. Zak Inhoud diverse goederen 5756454
27. Gloeilamp 5756467
29. Huls 5567693
30. Huls 5567694
31. Munitie Kogelpunt 5567696
33. Huls 9 mm br.c 5567860
34. Munitie Kogelpunt uit slachtoffer 5614906
37. Zaktelefoon (encrypted) Samsung 5753949
39. Patroon 5754267
40. Vuilniszak 5754289
41. Container 5754412
42. Broodzaag 5756455
43. Schrijfgerei Stift, permanent marker 5756395
44. Folie Huishoudfolie 5756406
45. Tas Plastic tas Jumbo 5756409
46. Tas (2 stuks) Handvatten tas Action 4756425
47. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756426
48. Maatbeker 5756429
49. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756430
50. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756431
51. Tape 5756432
52. Kassabon 5756433
53. Handschoen Afwashandschoen, geel 5756438
54. Mal SPA (2 stuks) Plastic mallen SPA, groen 5756441
55. Vuilniszak 5756442
56. Weegschaal 5756443
57. Tape Dubbelzijdig 5756446
58. Zak Rood/wit 5756448
59. Tape (6 stuks) Bruin 5756451
60. Tape (2 stuks) 1 rol tape, 1 rol folie 5756452
61. Label Labels van vaten 5756461
62. Label Labels van vaten 5756464
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. Horloge Audemars Piguet 5654440
3. Horloge Rolex (imitatie) 5754430
5. Geld Euro € 5.500,- (11 x € 500, - biljet) 5753951
6. Geld Euro € 2.800.- (56 x € 50, - biljet) 5753964
35. Zaktelefoon iPhone, wit 5753896
36. Zaktelefoon Samsung, blauw 5753943
38. Zaktelefoon Samsung, zilver 5753967
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
28. Zaktelefoon HTC (zwaar beschadigd, van slachtoffer) 5567687
32. USB-stick Memorykaart beelden apotheek 5570163
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 6.680,21 (zesduizend zeshonderdtachtig euro en eenentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.680,21 (zesduizend zeshonderdtachtig euro en eenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 mei 2018 over een bedrag van € 190,00 en 15 juni 2018 over een bedrag van € 6.490,21.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 mei 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.218,45 (duizend tweehonderdachttien euro en vijfenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.218,45 (duizend tweehonderdachttien euro en vijfenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 mei 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 21.200,00 (eenentwintigduizend tweehonderd euro) bestaande uit € 200,00 (tweehonderd euro) materiële schade en € 21.000,00 (eenentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 21.200,00 (eenentwintigduizend tweehonderd euro) bestaande uit € 200,00 (tweehonderd euro) materiële schade en € 21.000,00 (eenentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 130 (honderddertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 mei 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 7.817,95 (zevenduizend achthonderdzeventien euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 317,95 (driehonderdzeventien euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.817,95 (zevenduizend achthonderdzeventien euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 317,95 (driehonderdzeventien euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 68 (achtenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 mei 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 66 (zesenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 mei 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. M. Senden en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juli 2022.
BIJLAGE I
Beslaglijst
1. Personenauto ( [kentekennummer 2] ) [auto 4] , zwart 5656628
2. Horloge Audemars Piguet 5654440
3. Horloge Rolex (imitatie) 5754430
4. Revolver Amadeo Rossi 5754159
5. Geld Euro € 5.500,- (11 x € 500, - biljet) 5753951
6. Geld Euro € 2.800.- (56 x € 50, - biljet) 5753964
8. Zaktelefoon (encrypted) BQ Aquaris X 5753888
9. Fust Blikje 5567838
10. Fust Blikje 5567841
11. Fust Blikje 5567842
12. Fust Blikje 5567845
13. Fust Fles 5567847
14. Beker Kartonnen 5567850
15. Huls 5567692
16. Munitie Kogelpunt 5567843
17. Munitie Projectiel 5568799
18. Handschoen 5567697
19. Sok 5754283
20. Vuilniszak 5756397
21. Weegschaal 5756398
22. Plakband 5756400
23. Beker (2 stuks) 5756402
24. Cilinder (2 stuks) 5756405
25. Zak Zeeman 5756407
26. Zak Inhoud diverse goederen 5756454
27. Gloeilamp 5756467
28. Zaktelefoon HTC (zwaar beschadigd, van slachtoffer) 5567687
29. Huls 5567693
30. Huls 5567694
31. Munitie Kogelpunt 5567696
32. USB-stick Memorykaart beelden apotheek 5570163
33. Huls 9 mm br.c 5567860
34. Munitie Kogelpunt uit slachtoffer 5614906
35. Zaktelefoon iPhone, wit 5753896
36. Zaktelefoon Samsung, blauw 5753943
37. Zaktelefoon (encrypted) Samsung 5753949
38. Zaktelefoon Samsung, zilver 5753967
39. Patroon 5754267
40. Vuilniszak 5754289
41. Container 5754412
42. Broodzaag 5756455
43. Schrijfgerei Stift, permanent marker 5756395
44. Folie Huishoudfolie 5756406
45. Tas Plastic tas Jumbo 5756409
46. Tas (2 stuks) Handvatten tas Action 4756425
47. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756426
48. Maatbeker 5756429
49. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756430
50. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756431
51. Tape 5756432
52. Kassabon 5756433
53. Handschoen Afwashandschoen, geel 5756438
54. Mal SPA (2 stuks) Plastic mallen SPA, groen 5756441
55. Vuilniszak 5756442
56. Weegschaal 5756443
57. Tape Dubbelzijdig 5756446
58. Zak Rood/wit 5756448
59. Tape (6 stuks) Bruin 5756451
60. Tape (2 stuks) 1 rol tape, 1 rol folie 5756452
61. Label Labels van vaten 5756461
62. Label Labels van vaten 5756464
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑07‑2022
Hierna ook te noemen: [getuige 2]
Hierna ook te duiden als container 1
Hierna ook te duiden als container 2
Een grijze [autobus] met het kenteken [kentekennummer 4], hierna te noemen: de [autobus]
Een witte [auto 2] met het kenteken [kentekennummer 5], hierna te noemen: de [auto 2]
Een [auto 3] met het kenteken [kentekennummer 6], hierna te noemen: de [auto 3]
Tijdens de procedure bij het hof is de naam van [slachtoffer 3] gewijzigd in: Irion
Hierna: # [telefoonnummer 1]
Hierna: # [telefoonnummer 2]
Hierna: # [telefoonnummer 5]
Hierna te noemen: [getuige 6]
Zendmast 24936U1520 aan de Koornhorst 1 te Amsterdam (E01 022)
#[telefoonnummer 3]: zendmast 8605U1520 aan de Kortvoort 100 te Amsterdam (E01 022), # [telefoonnummer 1] : zendmast 307052625 aan de Kortvoort 100 te Amsterdam (E01 023)
#[telefoonnummer 3]: zendmast 19022U1520 aan de Kortvoort 100 te Amsterdam (E01 022), # [telefoonnummer 1] : zendmast 307052624 aan de Kortvoort 100 te Amsterdam (E01 023)
#[telefoonnummer 3]: zendmast 19022U1520 aan de Kortvoort 100 te Amsterdam (E01 022), # [telefoonnummer 2] : zendmast 24936U1520 aan de Koornhorst 1 te Amsterdam (E01 024)
Zendmast 307011386 aan de Leksmondhof 187 te Amsterdam (E01 023) icm histo # [telefoonnummer 1]
#[telefoonnummer 3]: zendmast 19022U1520 aan de Kortvoort 100 te Amsterdam (E01 022) en # [telefoonnummer 2] : zendmast 48852 aan de Kortvoort 100 Amsterdam (E01 024)
Hierna: # [telefoonnummer 7]
Hierna: [telefoonnummer 8]
De afmetingen van het blok waren immers 24x15x3 cm, het gaat dus om een drie dimensionale rechthoek