Hof Den Haag, 13-10-2020, nr. 200.262.916/01
ECLI:NL:GHDHA:2020:2002
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
13-10-2020
- Zaaknummer
200.262.916/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:2002, Uitspraak, Hof Den Haag, 13‑10‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:892, Niet ontvankelijk
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:13139, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 13‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Hof wijst het beroep tegen procedeerverbod voor oud-werknemer af. Tegen de belangenfweging door de kantonrechter is niet tijdig inhoudelijk geageerd. Nieuwe bezwaren tijdens pleidooizitting zijn te laat en in strijd met goede procesorde.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.262.916/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/552985/ HA ZA 18-543
arrest van 13 oktober 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. L.C. Blok te Zoetermeer,
tegen
Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering,
gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerde,
hierna te noemen: SRK,
advocaat: mr. F.R.A. Schaaf te Den Haag.
Het geding
Bij exploot van 23 januari 2019 is [appellant] in hoger beroep gekomen van twee door de kantonrechter Den Haag tussen partijen gewezen vonnissen van 19 september 2018 en 24 oktober 2018 (hierna: de bestreden vonnissen). Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] tegen deze vonnissen grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft SRK de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de zaak op 4 september 2020 door hun advocaten doen bepleiten, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd. Bij brief van 14 september 2020 heeft mr. Schaaf nog opmerkingen ten aanzien van het proces-verbaal gemaakt. Deze brief is aan het proces-verbaal gehecht.
Beoordeling van het hoger beroep
De kantonrechter heeft in de bestreden vonnissen de feiten van de zaak niet apart vastgesteld. Het hof zal hieronder de feiten zelf vaststellen voor zover deze tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
SRK is een stichting die zich blijkens uittreksel van de Kamer van Koophandel van 14 juli 2019 bezighoudt met het verlenen van rechtshulp aan particulieren, bedrijven en instellingen. Als zodanig is SRK belast met de uitvoering (schadebehandeling) van rechtsbijstandverzekeringen.
2.2.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1959, was sinds 1 december 2005 in loondienst bij SRK in de functie van rechtshulpverlener. Bij beschikking van 10 april 2014 (de ontbindingsbeschikking) heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden ex artikel 7:685 (oud) BW, met ingang van 1 mei 2014, zonder toekenning van een vergoeding aan [appellant] .
2.3
Na het einde van de arbeidsovereenkomst is [appellant] een eenmanszaak [naam bedrijf] gestart en heeft hij SRK verzocht hem in te schakelen als externe rechtshulpverlener voor het verlenen van (door SRK betaalde) rechtsbijstand aan verzekerden. Dit heeft SRK geweigerd.
2.4
De partner van [appellant] heeft een rechtsbijstandverzekering afgesloten bij Aegon waarvan de polis en de schadebehandeling door SRK wordt uitgevoerd. [appellant] is (mede)verzekerde. Aegon heeft de polis opgezegd tegen de vervaldatum (eind december 2018).
2.5
Sinds maart 2014 is [appellant] een aantal procedures tegen SRK gestart. Het betreft:
A. hoger beroep tegen de ontbindingsbeschikking;
B. een verzoek om voorlopig getuigenverhoor bij de kantonrechter Den Haag en het hof Den Haag;
C. een procedure tot strafontslag van de [functie] van SRK de heer [X] (hierna: [X] ) ex artikel 2:298 BW bij de rechtbank Den Haag, het hof Den Haag en de Hoge Raad;
D. een procedure tot herroeping van de uitspraak van het hof Den Haag onder C; en
E. een procedure over de dekking van de onder 2.4 bedoelde polis bij de rechtbank Den Haag, het hof Den Haag en de Hoge Raad.
Tot op de dag van de pleidooizitting in hoger beroep is [appellant] in alle procedures (inclusief de wraking van de rechtbank in de procedure onder E.) in het ongelijk gesteld. De procedure onder E. is nog bij de Hoge Raad aanhangig.
2.6
In de periode juli tot en met september 2016 heeft [appellant] ten minste 14 e-mails aan SRK en in het bijzonder aan [X] gezonden met als doel het ingewilligd krijgen van zijn financiële eisen en "eerherstel"(“een VSO waarin alles wordt rechtgezet”), een en ander onder dreiging van nieuwe procedures en het inschakelen van pers en politici. Bij brief van 16 september 2016 heeft SRK aan [appellant] bericht dat zij niet aan zijn (financiële) eisen tegemoet zal komen.
2.7
In het najaar van 2017 hebben SRK en [appellant] geprobeerd (met behulp van mediation) tot een minnelijke regeling te komen. Dit is niet gelukt.
2.8
In december 2017 heeft [appellant] klachten ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over schending van vertrouwelijkheid en misbruik van persoonsgegevens en bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) over schending van artikel 4:65 Wet Financieel toezicht (Wft). Op 15, 21 en 28 december 2017 heeft [appellant] e-mails geschreven aan de AFM, DNB, ECB, De Telegraaf en Orange Legal met als onderwerpen respectievelijk ‘aankondiging melding ernstige en structurele misstanden WFT-overtredingen en misstanden bij SRK Rechtsbijstand’, ‘Melding 1: doorgaande structurele misstanden bij SRK Rechtsbijstand’ en ‘Verzoek om mij heden onvoorwaardelijk opdracht te geven tot rechtsbijstandverlening aan cliënt [cliënt] in WIA-procedures’.
2.9
Bij brief van 26 januari 2018 heeft SRK aan [appellant] geschreven dat hij door zijn handelwijze in verzuim is en SRK zich het recht voorbehoudt hem zonder nadere aankondiging in rechte te betrekken en de schade op hem te verhalen, waaronder het invorderen van nog niet door [appellant] betaalde proceskostenveroordelingen van € 13.924,07.
2.10
Bij brief van 29 januari 2018 heeft [appellant] aan [X] persoonlijk geschreven dat SRK nog een laatste kans krijgt door een schadeloosstelling van € 713.300,- te betalen. [appellant] sluit zijn brief als volgt af:
‘ [X] , antwoord maar niet gelijk. Slaap er maar eens een nachtje heel goed over, en laat ons morgen dinsdag 30 januari 2018, uiterlijk om 12:00 uur weten wat je beslissing is. Over de bedragen en onze eis (zie boven) valt niet meer te onderhandelen, bij het uitblijven van jouw antwoord, of het niet mededelen dat jij (of de Groep verzekeraars van SRK) het gevraagde niet gaat honoreren, of na eventuele tussentijdse ontvangst van (intimiderende) berichten van derden (zoals [Y] of [Z] advocaten) of het schenden van de geheimhouding die op deze mail rust, zullen gelijk (rechts)maatregelen genomen worden, waaronder de desastreuze meldingen met keiharde feiten en bewijzen van alle misstanden bij de toezichthouders, en het openbaar publiceren hiervan.
Ik hoop voor jou en je familie, en alle betrokkenen, wiens lot in jouw handen is, dat jouw beslissing positief is.’.
3.1
SRK heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd:
A. Verbod tot (juridische) stalking
1. primair) [appellant] voor onbepaalde tijd, althans een door de rechter te bepalen termijn, althans een termijn voor de duur van vijf jaar, althans een door de rechter te bepalen kortere termijn dan vijf jaar, te verbieden nog enige gerechtelijke procedure te starten c.q. een klacht bij een toezichthoudende instantie in te dienen jegens SRK, en/of tegen [X] en/of haar (ex-)werknemers, haar (ex-)bestuurder(s) en (ex-) leden van de Raad van Commissarissen (RvC), dan wel een dergelijke procedure of klacht te (onder)steunen en
(subsidiair) om het verbod te beperken tot de onderwerpen genoemd in paragraaf 67 van de dagvaarding waarover de rechter al definitief heeft geoordeeld;
2. [appellant] te verbieden om via e-mails, brieven, op internet of enige ander (openbaar) medium, uitlatingen en beweringen te doen over SRK, haar (ex-)werknemers, (ex-) bestuursleden en (ex-)leden van de RvC waarbij hun eer en goede naam wordt aangetast;
3. een dwangsom op overtreding van de verboden onder 1. en 2.;
B. Uitsluiten van [appellant] als externe rechtshulpverlener
(primair) voor recht te verklaren dat SRK voor onbepaalde tijd, althans een door de rechter te bepalen termijn, althans een termijn voor de duur van vijf jaar, althans een door de rechter te bepalen kortere termijn dan vijf jaar, niet gehouden is een overeenkomst van opdracht met [appellant] af te sluiten, indien een verzekerde van één van de bij SRK aangesloten verzekeraars aangeeft dat hij zich op kosten van SRK door [appellant] wil laten bijstaan en subsidiair om het verbod te beperken tot een klachtenprocedure of (dekkings)geschil tegen SRK
3.2
[appellant] heeft de vordering van SRK in eerste aanleg niet inhoudelijk bestreden doordat aan hem bij gebreke van een tijdig antwoord op de rolzitting van 1 augustus 2018 akte niet dienen is verleend en het daaropvolgende verzoek om pleidooi van [appellant] bij vonnis van 19 september 2018 is afgewezen wegens strijd met de goede procesorde.
3.3
Bij vonnis van 24 oktober 2018 heeft de kantonrechter:
( i) [appellant] verboden om na betekening van het vonnis voor onbepaalde tijd nog enige gerechtelijke procedure te starten c.q. een klacht bij een toezichthoudende instantie in te dienen jegens SRK en/of haar [X] , haar (ex-)werknemers, haar (ex-) bestuurder(s) en (ex-)leden van de RvC, dan wel een dergelijke procedure of klacht te (onder)steunen, ter zake de volgende in paragraaf 67 van de dagvaarding aangeduide onderwerpen:
1. de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [appellant] door de kantonrechter op grond van de drie integriteitskwesties: het aanmelden van zijn privézaken door [appellant] , de kwestie […] en het lezen door [appellant] van de e-mails van zijn leidinggevende [leidinggevende] ;
2. de stelling van [appellant] dat SRK hem in het kader van het arbeidsconflict ten onrechte zou hebben beschuldigd van het “hacken” van de mailbox van zijn leidinggevende [leidinggevende] ;
3. SRK zou het recht op vrije advocaatkeuze / keuze voor een externe rechtshulpverlener frustreren;
4. SRK zou een onrechtmatig ‘afsplitsbeleid’ voeren;
5. SRK zou beleid voeren rechtsbijstandsverzekerden ‘door te sluizen’ naar het aan haar gelieerde SRK Rechtshulp B.V., die een vergoeding voor haar buitengerechtelijke rechtsbijstand zou bedingen (van de wederpartij van verzekerde);
6. SRK zou een tegenstijdig belang hebben bij de uitvoering van “WGA-ERD verzekeringen”;
7. SRK zou de belangen van verzekerden schenden door de inzet van advocaat-stagiaires bij grote advocatenkantoren;
(ii) [appellant] verboden om na betekening van het vonnis via e-mails, brieven, op internet, dan wel via enig ander (openbaar) medium, uitlatingen en beweringen te doen over SRK, haar (ex-)werknemers, haar (ex-)bestuurder(s) en (ex-)leden van de RvC met betrekking tot de onder (i) vermelde onderwerpen (1-7);
(iii) [appellant] veroordeeld aan SRK een dwangsom van € 25.000,00 te betalen voor iedere aantoonbare overtreding van de hiervoor onder (i) en (ii) genoemde verboden die hij begaat na betekening van dit vonnis, tot een maximum van € 250.000,00;
(iv) voor recht verklaard dat SRK voor onbepaalde tijd niet gehouden is een overeenkomst van opdracht met [appellant] (al dan niet h.o.d.n. [naam bedrijf] ) af te sluiten, indien een verzekerde van één van de bij SRK aangesloten verzekeraars aangeeft dat hij zich op kosten van SRK (bij een gerechtelijke of administratieve procedure) door [appellant] wil laten bijstaan;
( v) [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.1
[appellant] kan zich met de inhoud van de vonnissen van de kantonrechter niet verenigen. [appellant] vordert in hoger beroep (kort samengevat en zoals het hof begrijpt):
- vernietiging van de bestreden vonnissen met toewijzing van de vorderingen van [appellant] en afwijzing van de vorderingen van SRK, met veroordeling van SRK in de kosten van beide instanties, waardoor alle in het bestreden vonnis van 24 oktober 2018 genoemde verboden jegens [appellant] per direct zijn opgeheven;
- voor recht te verklaren dat SRK toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst, althans onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door:
- -
zijn klacht van 13 januari 2014 niet conform de toepasselijke regels in behandeling te nemen en af te doen;
- -
zijn (hierin genoemde) dossiers op een onrechtmatige wijze te (laten) behandelen, zowel intern als extern door uitbestedingen;
- -
te vorderen wat SRK heeft gevorderd bij dagvaarding van 7 mei 2018, nu [appellant] recht heeft op een onbelemmerde toegang tot de rechter en een klachtrecht bij de toezichthouders;
- voor recht te verklaren dat SRK aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en vereffend volgens de wet.
4.2
[appellant] heeft daartoe een aantal (ongenummerde) grieven aangevoerd. In haar memorie van antwoord heeft SRK de grieven van een nummering voorzien. [appellant] heeft die nummering en het aanmerken van zijn bezwaren in de vorm van vijf grieven niet bestreden zodat het hof, gemakshalve, die nummering eveneens zal hanteren. Het betreft twee grieven van formele aard. Grief 1 betoogt dat SRK haar hoedanigheid van stichting sinds 1 juli 2019 heeft verloren als gevolg van de beëindiging/opheffing van haar bestaan als stichting en geen belang meer heeft bij de veroordelingen in het vonnis van 24 oktober 2018 en om die reden niet ontvankelijk moet worden verklaard. Grief 4 betoogt dat de kantonrechter aan [appellant] ten onrechte akte niet dienen heeft verleend.
4.3
De grieven 2, 3 en 5 zijn van meer materiele aard. Grief 2 betoogt dat [appellant] een fundamenteel klachtrecht heeft en de kantonrechter niet bevoegd was dit met terzijdestelling van wettelijke bepalingen aan [appellant] te ontnemen, in het bijzonder gaat het om de artikelen 4:14 en 4:40 Wft (die zien op [appellant] in zijn hoedanigheid als verzekerde) en artikel 2.4 van de Personeelsgids SRK Rechtsbijstand (die ziet op [appellant] in zijn hoedanigheid van medewerker/werknemer van SRK). Grief 3 betoogt dat SRK de klacht van [appellant] – in beide hiervoor bedoelde hoedanigheden – van 13 januari 2014 over interne misstanden en een onrechtmatig gehanteerd beleid bij SRK, bewust onbehandeld heeft gelaten. Grief 5 betoogt dat SRK - in strijd met de wet (Wft) en de statuten - onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, wederom in zijn beide hoedanigheden, hetgeen moet leiden tot toewijzing van zijn reconventionele vorderingen.
4.4
Het hof zal eerst de formele grieven 1 en 4 behandelen.
Naamswijziging/ ontvankelijkheid SRK
4.5
Uit het zijdens [appellant] overgelegde uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 14 juli 2019 blijkt dat SRK een statutaire naamswijziging heeft ondergaan en per 1 juli 2019 Stichting afwikkeling SRK is gaan heten. Omdat SRK haar hoedanigheid van stichting heeft verloren, heeft zij – aldus [appellant] – geen recht of belang meer bij haar vorderingen. SRK heeft betwist dat zij geen belang meer heeft. Zij heeft betoogd dat de statutaire naam van SRK per 1 november 2019, (opnieuw) is gewijzigd, en wel in Stichting VSZ. SRK (oud) is dus dezelfde stichting is als VSZ, welke stichting nog steeds actief is. Het registratienummer van SRK bij de Kamer van Koophandel (41149601) is steeds gelijk gebleven. Zo is een en ander inmiddels ook in het Handelsregister geregistreerd, aldus SRK. Nu partijen geen van beiden een actueel uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel hebben overgelegd heeft het hof de betreffende informatie zelf opgevraagd. Het hof acht zich daartoe vrij nu het hof ingevolge het bepaalde in artikel 149 Rv feiten van algemene bekendheid aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen waarbij het blijkens de parlementaire geschiedenis moet gaan om 'notoire feiten die ieder normaal ontwikkeld mens kent of uit voor ieder toegankelijke bronnen kan kennen'. Het Handelsregister van de Kamer van Koophandel moet als een dergelijke ‘voor ieder toegankelijke bron’ worden aangemerkt. Uit de navraag van het hof op 16 september 2020 blijkt dat de naam van Stichting afwikkeling SRK inderdaad per 1 november 2019 is gewijzigd in Stichting VSZ en dat het registratienummer bij de Kamer van Koophandel (41149601) steeds gelijk is gebleven. Ook [appellant] zelf had dit kunnen constateren. Het hof concludeert op basis hiervan dat SRK (oud) nog steeds bestaat, thans onder de naam Stichting VSZ, zodat voldoende aannemelijk is dat zij nog immer belang heeft bij de veroordelingen in het vonnis van 24 oktober 2018. De eerst ter pleidooizitting ingenomen stelling dat het belang van SRK is komen te vervallen als gevolg van de juridische splitsing op 30 juni 2019, is door SRK gemotiveerd betwist (de afsplitsing zou uitsluitend de zaken van de verzekeraars De Goudse, De Vereende en Juwon betreffen). Die stelling van [appellant] is niet (nader) door [appellant] onderbouwd en het ontbreken van belang van SRK bij de vordering jegens [appellant] is daarom niet aannemelijk geworden. Grief 1 faalt dan ook.
Akte niet dienen/geen pleidooi
4.6
Grief 4 betoogt dat de kantonrechter aan [appellant] ten onrechte akte niet dienen heeft verleend en zijn wettelijk recht op pleidooi ter zijde heeft gesteld. [appellant] heeft zijn grief echter niet toegelicht. Evenmin heeft hij aan zijn grief consequenties verbonden. In het vonnis van 19 september 2019 heeft de kantonrechter vastgesteld dat aan [appellant] op de rolzitting akte niet-dienen is verleend omdat hij niet op de daarvoor bepaalde roldatum voor antwoord heeft geconcludeerd. Ook daartegen heeft [appellant] niet gegriefd. Met het verlenen van akte niet-dienen verviel het recht van [appellant] om voor antwoord te concluderen (artikel 133 lid 4 BW en artikel 1.7 van het Landelijk procesreglement voor civiele en dagvaardingszaken) en heeft de kantonrechter terecht aan [appellant] akte niet dienen van conclusie van antwoord verleend. Het verzoek om pleidooi dat [appellant] nadien heeft gedaan moet worden aangemerkt als een reparatiepleidooi (om de akte niet-dienen te repareren). Een dergelijk verzoek moet als strijdig met de goede procesorde worden beschouwd (vgl. ECLI:NL:PHR:2011:BQ5083 onder 18.). De kantonrechter heeft het verzoek van [appellant] om pleidooi dan ook terecht afgewezen. Grief 4 faalt eveneens.
De inhoudelijke grieven
4.7
Ten aanzien van de inhoudelijke grieven 2, 3 en 5 stelt het hof het volgende voorop. [appellant] heeft niet gegriefd tegen de feiten die SRK aan haar initiële dagvaarding van 7 mei 2018 ten grondslag heeft gelegd noch heeft [appellant] inhoudelijk gereageerd op de documenten/producties die SRK in eerste aanleg aan haar stellingen ten grondslag heeft gelegd. Evenmin heeft [appellant] (tijdig, zie hierna onder 4.11) de weging van de kantonrechter betwist, die erop neerkomt dat hetgeen door SRK gemotiveerd is aangevoerd en onderbouwd met overgelegde documenten, de vorderingen van SRK kan dragen, zij het met de beperking dat het verbod tot het starten van een procedure of indienen van een klacht uitsluitend ziet op de door SRK genoemde onderwerpen. Ten slotte heeft [appellant] in het geheel niet geageerd tegen de verklaring voor recht die ziet op het uitsluiten van [appellant] als externe rechtshulpverlener.
Klacht 13 januari 2014
4.8
SRK heeft bij memorie van antwoord betwist dat [appellant] op 13 januari 2014 een klacht heeft ingediend en heeft gesteld dat voor zover zijn brief van die datum als klacht heeft te gelden, deze bij brief van SRK aan [appellant] van 15 januari 2014 is afgedaan. Deze is beoordeeld door de kantonrechter in de ontbindingsprocedure, in het hoger beroep en vervolgens nog eens in de herzieningsprocedure. [appellant] heeft een en ander niet meer betwist noch heeft hij zijn grief (nader) onderbouwd (zo heeft hij achterwege gelaten de bewuste brief van 13 januari 2014 in deze procedure over te leggen), zodat grief 3 – waar overigens geen voor het hof duidelijke kenbare conclusie aan verbonden is – faalt.
Onrechtmatig handelen SRK/reconventionele vorderingen
4.9
Ook grief 5 van [appellant] faalt. Deze grief betoogt dat SRK - in strijd met de wet (Wft) en de statuten - onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, hetgeen moet leiden tot toewijzing van de door hem geformuleerde reconventionele vorderingen. Ingevolge artikel 353 lid 1 Rv echter kan een eis in reconventie niet voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld. Daarom kunnen de reconventionele vorderingen van [appellant] die voor het eerst in hoger beroep zijn ingesteld (de twee verklaringen voor recht) niet worden toegewezen. [appellant] heeft daarom ook geen belang bij verdere behandeling van zijn grief.
Fundamenteel klachtrecht
4.10
Grief 2 betoogt dat [appellant] een fundamenteel klachtrecht/grondrecht heeft en de kantonrechter niet bevoegd was dit met terzijdestelling van wettelijke bepalingen aan [appellant] te ontnemen. Naar het oordeel van het hof gaat grief 2 er evenwel – ten onrechte – aan voorbij dat een eventueel klachtrecht onverlet laat dat [appellant] met zijn gedrag van dit klachtrecht misbruik kan maken en hij hierdoor onrechtmatig jegens SRK c.s. handelt, zoals SRK aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Zoals de kantonrechter heeft geoordeeld in het vonnis van 24 oktober 2018 kan na een afweging van de betrokken belangen, daarbij rekening houdend met de bepaaldheid en verstrekkendheid van het gevorderde verbod, een beperking van het klachtrecht aangewezen zijn en worden opgelegd. Tegen die afweging van de kantonrechter heeft [appellant] - zoals hier onder 4.7 en 4.11 overwogen - niet (tijdig) inhoudelijk geageerd zodat zijn grief niet kan slagen.
Ten slotte
4.11
Ten slotte heeft [appellant] eerst ter pleidooizitting in hoger beroep nog een aantal bezwaren tegen de bestreden vonnissen geformuleerd (o.a. dat de rechtbank op de stoel van de strafrechter is gaan zitten, dat het vonnis strekt zich uitstrekt ten behoeve van personen die geen partij zijn in de procedure, dat de opgelegde dwangsom te hoog is terwijl geen toetsing plaatsvindt van de rechtmatigheid van de uitlatingen, dat [X] in zijn brief van 19 juli 2016 geschreven dat hij [appellant] ‘er niet van kan weerhouden om naar deze toezichthouders te gaan’). Deze nieuwe bezwaren zijn te laat gedaan en daarmee in strijd met een goede procesorde. Het hof laat deze bezwaren daarom buiten beschouwing. Anders dan [appellant] heeft betoogd, heeft de kantonrechter niet (in strijd met art. 24 Rv) in het dictum van het vonnis van 24 oktober 2018 meer toegewezen dan in het petitum door SRK was gevorderd. SRK heeft primair een verbod voor onbepaalde tijd gevorderd en (meer) subsidiair een verbod voor een periode van 5 jaar of nog korter. De toewijzing van het primair gevorderde verbod voor onbepaalde tijd gaat daarom niet verder dan hetgeen gevorderd was.
Gelet op het voorgaande falen alle grieven van [appellant] . Het hof zal de vonnissen van de kantonrechter daarom bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de kosten van deze procedure.
Bewijs
4.12
Nu [appellant] geen concreet bewijs heeft aangeboden van feiten die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing, gaat het hof aan zijn bewijsaanbiedingen voorbij.
Beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Den Haag van 19 september 2018 en 24 oktober 2018;
- -
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van SRK tot op heden begroot op € 741,00 aan verschotten en € 2.682,00 aan salaris voor de advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,00, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- -
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- -
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.D. Ruizeveld, M.J. van der Ven en W.H.A.C.M. Bouwens en is uitgesproken door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers, ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2020 in aanwezigheid van de griffier.