ABRvS, 13-04-2016, nr. 201506875/1/R2
ECLI:NL:RVS:2016:980
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-04-2016
- Zaaknummer
201506875/1/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:980, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑04‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 3.1 Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
JOM 2016/304
JBO 2016/120 met annotatie van mr. drs. D. van der Meijden
Uitspraak 13‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Brugdam 17" vastgesteld.
201506875/1/R2.
Datum uitspraak: 13 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Drimmelen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Brugdam 17" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2016, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde] en de raad, vertegenwoordigd door C.P.A. Segeren, werkzaam bij de gemeente, en J.A.J. Vermeeren, deskundige, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de vennootschap onder firma "Recreatieparadijs De Belhamel", vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. W. Krijger, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
Omschrijving plangebied
1. Het plan maakt de aanleg van een zogeheten natuurspeeltuin mogelijk op het perceel Brugdam 17 te Drimmelen. Op een deel van dit perceel, dat binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied" valt, zijn reeds een binnenspeeltuin met een survivalhal en bowlingbanen gevestigd. De natuurspeeltuin zal een oppervlakte van 2,3 hectare beslaan en omringt de bestaande binnenspeeltuin aan drie zijden. De gronden waarop de natuurspeeltuin is voorzien hadden in het vorige bestemmingsplan een agrarische bestemming.
Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Lage Zwaluwe in een overgangszone naar het landelijk gebied. Het perceel van [appellant], waarop een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, ligt ten oosten van het plangebied. Het bouwvlak op het perceel ligt op een afstand van 57 m tot de plangrens. Als toegangsweg naar het plangebied fungeert de Brugdam, die tevens langs het perceel van [appellant] loopt.
Volgens de plantoelichting is het doel van de uitbreiding van De Belhamel met de natuurspeeltuin om de bezoekersaantallen het hele jaar door beter te kunnen spreiden.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Ontvankelijkheid
3. In het beroepschrift is vermeld dat dit mede namens een aantal bewoners van de Brugdam, de Dorpsstraat en de Kerkstraat te Lage Zwaluwe wordt ingediend.
3.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de naam en het adres van de indiener.
Ingevolge artikel 6:6, onder a, kan het bezwaar of beroep
niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3.2. Eerst in de aanvulling op het beroepschrift, die na het verstrijken van de beroepstermijn is binnengekomen, zijn de namen van de personen die naast [appellant] beroep instellen, bekend gemaakt. Het betreft een 22-tal personen die in de omgeving van het bedrijf wonen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 20 juli 2005 in zaak nr. 200410561/1), kan de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Het voorgaande betekent dat het beroep, voor zover mede ingesteld door de 22 personen genoemd in het aanvullende beroepschrift, niet-ontvankelijk is.
Planregels
Aan de gronden waarop de natuurspeeltuin is voorzien, is de bestemming "Recreatie" toegekend. De daarvoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. natuurspeeltuin;
met bijbehorende
b. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";
c. groenvoorzieningen;
d. verhardingen;
e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
In artikel 1.20 van de planregels is een natuurspeeltuin gedefinieerd als een landschappelijke ingerichte speelgelegenheid met een extensief ruimtegebruik en speelvoorzieningen in overwegend natuurlijke materialen waarbij natuurbeleving en educatie centraal staan.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, gelden ten aanzien van gebouwen de volgende regels:
a. het maximum aantal gebouwen in het plangebied bedraagt 5;
b. de oppervlakte per gebouw bedraagt maximaal 6 m2
c. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter.
Bestemming
4. [appellant] betoogt verder dat de bestemming "Natuur" in plaats van de bestemming "Recreatie" had moeten worden toegekend aan de gronden met de natuurspeeltuin.
4.1. De raad heeft keuzevrijheid bij het toekennen van bestemmingen. Hij heeft in dit geval in redelijkheid kunnen kiezen voor de bestemming "Recreatie", nu dit de belangrijkste functie is van de gronden binnen het plangebied. Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, betekent de enkele toekenning van de bestemming "Natuur" nog niet dat daarmee gegarandeerd is dat de activiteiten op de gronden met die bestemming minder hinder voor de omgeving met zich brengen. Dit is immers afhankelijk van de invulling die de raad geeft aan de bestemming door middel van de planregels. Het betoog faalt.
Provinciaal beleid
5. [appellant] betoogt dat de natuurspeeltuin zo onrealistisch groot wordt dat van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening 2014) geen sprake meer is. Volgens hem had, om het gewenste resultaat van de gelijkmatiger verspreiding van de bezoekersaantallen te verkrijgen, ook een kleinere oppervlakte kunnen worden ingezet. Bij intensief gebruik kan worden volstaan met 9.000 vierkante meter, waarbij de zuidoosthoek van het plangebied niet binnen het plan had hoeven te worden betrokken. Tot slot voert [appellant] aan dat de gronden met de bestemming "Recreatie" niet zijn gelegen binnen een bestaand bestemmingsvlak. Door het toekennen van een nieuw bestemmingsvlak wordt in strijd met de Verordening 2014 nieuwvestiging mogelijk maakt. Hij verwijst in dit kader naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 24 juni 2015, in zaak nr. 201502205/2/R3.
5.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.85, van de Verordening 2014 wordt onder vestiging verstaand: mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het bouwvlak van een bestaand bouwperceel die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten.
Ingevolge lid 1.59 is nieuwvestiging de vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel.
Ingevolge lid 1.79 is een uitbreiding een vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak.
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, onder b, bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
Ingevolge het tweede lid houdt het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid in ieder geval in dat:
a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
(...).
Ingevolge artikel 7.10, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied onder een aantal voorwaarden voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, anders dan bepaald in de artikelen 7.7 tot en met artikel 7.9.
Ingevolge sub a van dit artikel lid, mag de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedragen.
Ingevolge het tweede lid, kan in afwijking van het eerste lid, onder a, d en i een bestemmingsplan voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
a. de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen;
b. overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 4.6, tweede lid (uitbreiding bedrijven in kern landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein in de rede ligt;
c. de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.
Ingevolge artikel 7.13, eerste lid, kan in afwijking van artikel 7.10, eerste lid, onder a (niet-agrarische functies), een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied voorzien in een vestiging van een recreatiebedrijf.
Ingevolge het vierde lid is voor een bestaand bedrijf als bedoeld in het eerste of derde lid artikel 7.10, tweede lid (redelijke uitbreiding), overeenkomstig van toepassing.
5.2. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het plan voorziet in nieuwvestiging buiten een bestaand bestemmingsvlak, overweegt de Afdeling als volgt.
5.2.1. Artikel 7 van de Verordening 2014 bevat regels die van toepassing zijn op gemengd landelijk gebied, waarvan niet in geschil is dat het plangebied daar onderdeel van is. Het plan voorziet in een niet-agrarische functie als bedoeld in de artikel 7.10 en 7.13 van de Verordening 2014. Ingevolge artikel 7.10, eerste lid, van de Verordening 2014 kan een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied onder een aantal voorwaarden voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie. Blijkens de toelichting van de Verordening 2014 zijn dit de hoofdregels voor de niet-agrarische functies en bevat artikel 7.13 van de Verordening 2014 ten aanzien van de vestiging van recreatiebedrijven een aantal afwijkingen op deze hoofdregels.
In het hiervoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2014" was aan de gronden binnen het plangebied een agrarische bestemming toegekend. Dat plan voorzag niet in een bouwvlak of bouwperceel voor de gronden waar het plangebied op ziet.
5.2.2. Uitbreiding van een bestaande, niet-agrarische functie is in een gemengd landelijk gebied ingevolge artikel 7.13, vierde lid, in samenhang gelezen met artikel 7.10, tweede lid, van de Verordening mogelijk, mits die uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers.
De Afdeling stelt vast dat De Belhamel op het perceel Brugdam 17 reeds een bestaan recreatief bedrijf exploiteert. De aanleg van de natuurspeeltuin daaromheen is aan te merken als een uitbreiding als bedoeld in de Verordening 2014. De raad heeft gesteld dat de oppervlakte van de uitbreiding met de natuurspeeltuin weliswaar groot is in vergelijking met de bestaande recreatieactiviteiten, maar dat die vergelijkbaar is met andere natuurspeeltuinen in Nederland. Het extensieve karakter ervan is bovendien vastgelegd in de definitie van natuurspeeltuin en ook in de bebouwingsmogelijkheden van 5 gebouwen met een oppervlakte van 6 m2 per gebouw. De uitbreiding kan daarom verhoudingsgewijs als redelijk worden gezien. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen en dat het plan niet in strijd is met de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. De raad heeft daarom terecht gesteld dat het plan niet in strijd is met artikel 7.10, tweede lid, in samenhang met artikel 7.13, vierde lid, van de Verordening 2014.
Voor zover [appellant] heeft verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juni 2015, overweegt de Afdeling dat de vergelijking met die zaak niet opgaat, aangezien het in die zaak niet ging om de uitbreiding van een bestaand niet-agrarische functie. Anders dan [appellant] veronderstelt, brengt de definitie van artikel 1.59 van de Verordening 2014 ook niet met zich dat door het toekennen van een nieuw bestemmingsvlak sprake is van nieuwvestiging. Het betoog faalt.
Verkeer
6. [appellant] betoogt dat de Brugdam te smal is om het extra verkeer als gevolg van de uitbreiding af te wikkelen en dat een nieuwe ontsluitingsroute nodig is. Zij wijzen er op dat de Brugdam nu al de grote verkeerstromen niet kan verwerken en dat ook de brandweer in het kader van het vooroverleg heeft geadviseerd een tweede ontsluitingsroute aan te leggen.
6.1. In paragraaf 4.5 van het verkeersrapport "Verkeerseffecten natuurspeeltuin ‘Recreatieparadijs De Belhamel’ " van 17 december 2013 dat ten behoeve van het plan is opgesteld, is vermeld dat de totale verkeersgeneratie van de nieuwe situatie 391 motorvoertuigen per etmaal (hierna: MVT) zal zijn. In paragraaf 5.5 is vermeld dat er te veel verkeer komt als er meer dan 3.000 MVT op de Brugdam zijn. Dat is na de uitbreiding van De Belhamel niet het geval.
Over een alternatieve ontsluitingsroute is vermeld dat, hoewel een alternatief tracé wenselijk is, de beperkte verkeerskundige omvang van het bestaande probleem in relatie tot de benodigde investeringen niet verlangd kan worden als voorwaarde voor de beoogde ontwikkelingen in het gebied. Verder is in de nota van zienswijzen gesteld dat naar aanleiding van het advies van de brandweer in het kader van het vooroverleg de noodzaak van een tweede toegangsroute opnieuw is beoordeeld. De raad stelt dat volgens de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid uit 2012 één doodlopende weg voldoende is uit oogpunt van de bereikbaarheid voor de brandweer als de wegbreedte minimaal 4,5 m bedraagt en er een keermogelijkheid aanwezig is. De Brugdam kan tot aan De Belhamel voldoen aan deze wegbreedte en er zijn aan de Brugdam verschillende keermogelijkheden, ook binnen het plangebied. Om die reden is een extra ontsluitingsweg niet vereist, aldus de raad.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitgangspunten en conclusies in het verkeersrapport onjuist zijn. Verder is de Brugdam tot aan de ingang van De Belhamel 4,5 m breed. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor onaanvaardbare verkeershinder als gevolg van het plan behoeft te worden gevreesd. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, na afweging van de betrokken belangen, dat het plan niet had hoeven te voorzien in een alternatieve ontsluitingsroute ten behoeve van de brandweer. Het betoog faalt.
Parkeren en verkeersveiligheid
7. [appellant] betoogt dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Zij stellen dat het aantal bezoekers met 150 per dag zal moeten toenemen om de gewenste uitbreiding rendabel te maken. Uitgaande van 2,5 bezoekers per personenauto, zijn minimaal 60 parkeerplaatsen nodig, en niet 32 waar de raad van uitgaat. Verder stelt [appellant] dat de draaicirkels van de touringcars die het bedrijf aandoen zo groot zijn dat een deel van de ruimte nodig is waar de nieuwe parkeerplaatsen geprojecteerd zijn. Dit betekent dat op het terrein onvoldoende ruimte is om alle bezoekers te kunnen laten parkeren. Ook zullen, als meerdere touringcars het bedrijf aandoen, deze op de openbare weg moeten keren als de parkeerplaatsen nabij de inrit in gebruik zijn. Verder zal het gebruik van de Brugdam voor parkeren en in- en uitstappen leiden tot onveilige situaties.
7.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.3.2, van de planregels is het gebruiken en het (doen) laten gebruik van de voor "Recreatie" aangewezen gronden conform de bestemming "Recreatie" alleen toegestaan wanneer op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde doeleinden wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
7.2. In de plantoelichting en het verkeersonderzoek is vermeld dat de parkeerbehoefte voor de natuurspeeltuin 32 parkeerplaatsen zal bedragen. [appellant] heeft dit aantal onvoldoende gemotiveerd bestreden, onder meer nu hij niet heeft toegelicht waarop zijn stelling is gebaseerd dat 150 bezoekers per dag extra De Belhamel zullen bezoeken. Verder heeft de raad in de stukken en ter zitting inzichtelijk gemaakt dat op het terrein voldoende ruimte is om te parkeren. Ten aanzien van het betoog dat door de draaicirkel van touringcars parkeerruimte verloren gaat, heeft de raad aannemelijk gemaakt dat de touringcars met name De Belhamel zullen aandoen tijdens schooluren en dat tijdens schooluren minder particulieren met kinderen met de auto zullen komen, zodat er voldoende ruimte overblijft om op het terrein van het bedrijf te keren. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat voor onaanvaardbare parkeeroverlast dient te worden gevreesd. Het betoog faalt.
Richtafstanden en onderzoek
8. [appellant] betoogt dat onderzoek naar de gevolgen voor de bodem en de geluidbelasting zich ten onrechte heeft beperkt tot bureauonderzoek. Verder betoogt hij dat ten onrechte bij de beoordeling van de aanvaardbaar te achten hinder slechts de uitbreiding en niet De Belhamel als geheel als uitgangspunt is genomen. Volgens hem moeten alle bedrijfsactiviteiten in hun totaliteit beschouwd worden en is het bedrijf een recreatiecentrum als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). In die brochure is voor recreatiecentra een richtafstand van 300 m aanbevolen. Volgens hen is ten onrechte door de raad een afstand van 30 m aangehouden.
Verder voert [appellant] aan dat in het plan had moeten worden vastgelegd dat ten hoogste milieucategorie 2-activiteiten zijn toegestaan.
8.1. De raad stelt dat voor de bodemverontreiniging een vooronderzoek is uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 16 december 2013. Uit vooronderzoek en terreininspectie blijkt volgens het rapport dat er geen verontreinigende stoffen worden verwacht in gehalten boven de landelijk of regionaal geldende achtergrondwaarde voor grond en/of de streefwaarde voor grondwater. Nader onderzoek heeft de raad om die reden niet noodzakelijk geacht.
Over het geluid vanwege aan- en afrijdend verkeer heeft de raad gesteld dat dit lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.
Over het totaal aan activiteiten van De Belhamel stelt de raad dat in de planregels in de omschrijving van de bestemming "Recreatie" expliciet is opgenomen dat de gronden zijn bestemd voor een natuurspeeltuin. Andere vormen van recreatief gebruik waaronder recreatiecentra zijn daarmee niet toegestaan.
Voorts stelt de raad dat de voorziene ontwikkeling niet gelijk is te stellen aan een recreatiecentrum zoals bedoeld in de VNG-brochure. Daarmee zijn, blijkens de VNG-brochure, vaste kermissen en dergelijke bedoeld. Volgens de raad is de natuurspeeltuin vergelijkbaar met een kinderboerderij of een basisschool, waarvoor in de VNG-brochure een afstand van 30 m is aanbevolen. Verder stelt hij dat zelfs als de natuurspeeltuin en de binnenactiviteiten tezamen worden bezien, deze als een categorie 2-activiteit zouden moeten worden beschouwd.
8.2. In de VNG-brochure zijn geen richtafstanden opgenomen voor natuurspeeltuinen. Voor kinderboerderijen, scholen voor basis- en algemeen voorgezet onderwijs en bowlingcentra zijn richtafstanden gegeven van 30 m. Deze soorten bedrijven dan wel instellingen worden in de VNG-brochure aangemerkt als categorie 2. Voor de categorie recreatiecentra, vaste kermissen en dergelijke is een richtafstand van 300 m opgenomen. Dergelijke bedrijven worden aangemerkt als categorie 4.2-bedrijven.
8.3. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de omschrijving van een natuurspeeltuin in het plan, de hinder daarvan vergelijkbaar is met de hinder vanwege een kinderboerderij en (het schoolplein van) een basisschool en niet met de hinder van een recreatiecentrum, zoals een vaste kermis. Voorts ziet de Afdeling in de VNG-brochure geen grond voor het oordeel dat de natuurspeeltuin, vanwege de bestaande binnenactiviteiten van De Belhamel, tezamen met die binnenactiviteiten tot een zwaardere milieucategorie zouden moeten behoren. Voor het bepalen van de aan te houden afstand kon de raad daarom in redelijkheid aansluiting zoeken bij de afstanden die in de VNG-brochure zijn aanbevolen voor kinderboerderijen en basisscholen. Daarbij is van belang dat de maatgevende aspecten voor de indicatieve afstand van 30 m zowel geur als geluid zijn. In dit geval worden in de natuurspeeltuin geen dieren gehouden en is het aspect geluid maatgevend.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat voor onaanvaardbare geluidhinder van verkeer van het naar De Belhamel moet worden gevreesd.
Over de noodzaak van een aanvullende onderzoek naar bodemverontreiniging, overweegt de Afdeling dat in het uitgevoerde vooronderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 16 december 2013, is geconcludeerd dat geen verontreinigende stoffen worden verwacht in gehalten boven de geldende achtergrondwaarden of streefwaarden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ondanks deze conclusie een nader bodemonderzoek had moeten uitvoeren.
Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad had moeten voorschrijven dat uitsluitend categorie 2-bedrijven zijn toegestaan binnen het plangebied. Niet gebleken is dat de raad behalve de specifiek in dit plan mogelijk gemaakte natuurspeeltuin ook andere categorie 2-bedrijven op het terrein mogelijk heeft willen maken.
Het betoog faalt.
Belemmeringen in de bedrijfsvoering.
9. [appellant] betoogt dat de natuurspeeltuin onevenredige belemmeringen zal opleveren voor de ontwikkelingsmogelijkheden van zijn bedrijf.
9.1. [appellant] heeft zich wat betreft deze beroepsgrond beperkt tot een herhaling van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Voorts heeft [appellant] ter zitting verklaard dat hij geen concrete uitbreidings- of omschakelingsplannen heeft. Het betoog faalt.
Maatschappelijk draagvlak
10. [appellant] betoogt dat de raad geen rekening heeft gehouden met een gebrek aan maatschappelijk draagvlak.
10.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201409190/1; www.raadvanstate.nl) betekent de omstandigheid dat geen maatschappelijk draagvlak bestaat, wat hier in dit geval ook van zij, niet dat het plan niet overeenstemt met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
Slotconclusie
11. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk behalve voor zover dit is ingesteld door [appellant A] en [appellant B];
II. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A] en [appellant B], ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Kramer w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016
361.