HR, 12-10-2010, nr. 10/02811 H
ECLI:NL:HR:2010:BO0104
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-10-2010
- Zaaknummer
10/02811 H
- LJN
BO0104
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO0104, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2010; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Herziening. Afwijzing aanvrage.
12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 10/02811 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 9 april 2003, nummer 09/050765-03, ingediend door mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de verdachte reeds eerder, bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 24 juli 2002, voor verduistering is veroordeeld en dat de toen bewezenverklaarde periode de in het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd, bewezenverklaarde tijdstippen omvat, zodat - ware de Politierechter daarmee bekend geweest - hij de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging zou hebben verklaard wegens schending van art. 68 Sr.
3.3. Van de in de aanvrage gestelde omstandigheid kan niet worden gezegd dat deze de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken, niet bekend was. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, waaronder een zogenoemd werkformulier van de griffier, kan immers worden afgeleid dat de in de aanvrage bedoelde veroordeling ter terechtzitting van de Politierechter aan de orde is geweest.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 oktober 2010.