Richtlijn (EU) 2019/713 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 30-05-2019
- Bronpublicatie:
17-04-2019, PbEU 2019, L 123 (uitgifte: 10-05-2019, regelingnummer: 2019/713)
- Inwerkingtreding
30-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-04-2019, PbEU 2019, L 123 (uitgifte: 10-05-2019, regelingnummer: 2019/713)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen vormen een bedreiging voor de veiligheid aangezien zij een bron van inkomsten voor georganiseerde criminaliteit vormen en daardoor andere criminele activiteiten, zoals terrorisme, handel in verdovende middelen en mensenhandel, mogelijk maken.
- (2)
Door fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen wordt tevens de digitale eengemaakte markt belemmerd aangezien het consumentenvertrouwen wordt aangetast en rechtstreekse economische verliezen worden veroorzaakt.
- (3)
Kaderbesluit 2001/413/JBZ(3) van de Raad dient te worden geactualiseerd en aangevuld met het oog op de opname van nadere bepalingen inzake strafbare feiten, met name met betrekking tot computergerelateerde fraude, en inzake straffen, preventie, ondersteuning aan slachtoffers en grensoverschrijdende samenwerking.
- (4)
Aanzienlijke lacunes en verschillen in de wetgeving van de lidstaten op het gebied van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen kunnen de preventie, de opsporing en de bestraffing van dit soort criminaliteit en andere vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, die daarmee verband houden en daardoor mogelijk worden gemaakt, belemmeren, en maken politiële en justitiële samenwerking op dit gebied moeilijker en derhalve minder doeltreffend, met negatieve gevolgen voor de veiligheid.
- (5)
Fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen hebben een belangrijke grensoverschrijdende dimensie, die wordt versterkt door een steeds sterkere digitale component, hetgeen de noodzaak tot verdere onderlinge afstemming van de strafwetgeving op het gebied van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen onderstreept.
- (6)
De afgelopen jaren is niet alleen de digitale economie exponentieel gegroeid, maar is ook de innovatie op velerlei gebieden, waaronder betaaltechnologieën, sterk toegenomen. Nieuwe betaaltechnologieën maken gebruik van nieuwe soorten betaalinstrumenten, die niet alleen nieuwe kansen voor consumenten en ondernemingen bieden, maar ook nieuwe mogelijkheden tot fraude bieden. Gezien die technologische ontwikkelingen moet ervoor worden gezorgd dat het rechtskader relevant en actueel blijft, op basis van een technologieneutrale aanpak.
- (7)
Fraude dient niet alleen de financiering van criminele groeperingen, maar remt ook de ontwikkeling van de digitale eengemaakte markt en weerhoudt mensen ervan om aankopen te doen.
- (8)
Gemeenschappelijke definities op het gebied van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen zijn van belang om ervoor te zorgen dat deze richtlijn in de lidstaten consistent wordt toegepast, en om de informatie-uitwisseling en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken. Ook nieuwe soorten niet-contante betaalinstrumenten, waarmee elektronisch geld en virtuele valuta kunnen worden overgemaakt, dienen onder de definities te vallen. In de definitie van niet-contant betaalinstrument moet worden onderkend dat een dergelijk instrument uit een aantal onderling samenhangende elementen kan bestaan, bijvoorbeeld een mobiele betaaltoepassing met bijbehorende machtiging (bijv. door middel van een wachtwoord). Voor de toepassing van deze richtlijn wordt ervan uitgegaan dat een niet-contant betaalinstrument de houder of de gebruiker ervan daadwerkelijk in staat stelt om geld of een monetaire waarde over te maken, of om een betaalopdracht te initiëren. Zo kan de onrechtmatige verkrijging van een mobiele betaaltoepassing zonder de vereiste machtiging niet worden beschouwd als een onrechtmatige verkrijging van een niet-contant betaalinstrument aangezien de gebruiker daarmee feitelijk geen geld of een monetaire waarde kan overmaken.
- (9)
Deze richtlijn dient slechts van toepassing te zijn voor zover het de betaalfunctie van niet-contante betaalinstrumenten betreft.
- (10)
Deze richtlijn dient slechts betrekking te hebben op virtuele valuta voor zover zij gangbaar kunnen worden gebruikt om betalingen te verrichten. De lidstaten dienen ertoe te worden aangemoedigd om er in hun nationale wetgeving voor te zorgen dat toekomstige virtuele valuta die door hun centrale bank of andere overheidsinstanties worden uitgegeven, hetzelfde beschermingsniveau tegen fraudedelicten genieten als niet-contante betaalmiddelen in het algemeen. Digitale portefeuilles waarmee virtuele valuta kunnen worden overgemaakt, dienen in dezelfde mate onder deze richtlijn te vallen als niet-contante betaalinstrumenten. De definitie van het begrip ‘digitaal betaalmiddel’ dient duidelijk te maken dat digitale portefeuilles voor het overmaken van virtuele valuta de kenmerken van een betaalinstrument kunnen maar niet hoeven te hebben, en dienen de definitie van ‘betaalinstrument’ niet uit te breiden.
- (11)
Het verzenden van valse facturen om betalingslegitimatiegegevens te verkrijgen, moet worden beschouwd als een poging tot wederrechtelijke toe-eigening binnen de werkingssfeer van deze richtlijn.
- (12)
Door strafrechtelijke bescherming hoofdzakelijk te bieden voor betaalinstrumenten die van een speciale vorm van bescherming tegen namaak of misbruik zijn voorzien, moeten aanbieders worden aangemoedigd de door hen uitgegeven betaalinstrumenten van dergelijke speciale vormen van bescherming te voorzien.
- (13)
Effectieve en efficiënte strafrechtelijke maatregelen zijn essentieel om niet-contante betaalmiddelen tegen fraude en vervalsing te beschermen. In het bijzonder is er een gemeenschappelijke strafrechtelijke benadering nodig wat betreft de bestanddelen van crimineel gedrag die bijdragen tot of het pad effenen voor het daadwerkelijk frauduleus gebruik van niet-contante betaalmiddelen. Gedragingen als het verzamelen en het bezitten van betaalinstrumenten met het oogmerk fraude te plegen door middel van, bijvoorbeeld, phishing, skimming of het (om)leiden van gebruikers van betalingsdiensten naar nagebootste websites, alsook de verspreiding van betaalinstrumenten, bijvoorbeeld door de onlineverkoop van creditcardgegevens, moeten dus eigenstandige strafbare feiten worden, zonder dat daarvoor het daadwerkelijk frauduleus gebruik van niet-contante betaalmiddelen vereist is. Gevallen waarin het bezit, de aanschaf of de verspreiding niet noodzakelijkerwijs tot het frauduleus gebruik van dergelijke betaalinstrumenten leiden, moeten daarom als strafbare gedraging worden aangemerkt. Waar bij deze richtlijn bezit en voorhanden hebben strafbaar wordt gesteld, dient enkele omissie echter niet strafbaar te worden gesteld. Deze richtlijn dient geen sanctie te verbinden aan het rechtmatig gebruik van een betaalinstrument, met in begrip van en betrekking tot het verstrekken van innovatieve betaaldiensten, zoals diensten die gewoonlijk door fintechbedrijven worden ontwikkeld.
- (14)
Wat de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten betreft, is het begrip ‘opzet’ van toepassing op alle bestanddelen van die strafbare feiten overeenkomstig nationaal recht. De opzettelijke aard van een handeling kan, evenals enige als bestanddeel van een strafbaar feit vereiste wetenschap of oogmerk, worden afgeleid uit objectieve, feitelijke omstandigheden. Strafbare feiten die zonder opzet worden gepleegd, dienen niet onder deze richtlijn te vallen.
- (15)
Deze richtlijn heeft betrekking op klassieke vormen van criminele gedragingen, zoals fraude, vervalsing, diefstal en wederrechtelijke toe-eigening, die reeds vóór het digitale tijdperk in nationaal recht zijn ontwikkeld. De uitbreiding van het toepassingsgebied van deze richtlijn tot immateriële betaalinstrumenten vereist derhalve dat gelijkwaardige soorten gedragingen in de digitale ruimte worden gedefinieerd, ter aanvulling op en versterking van Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en van de Raad (4). De onrechtmatige verkrijging van een immaterieel niet-contant betaalinstrument moet als strafbaar feit worden aangemerkt, althans indien bij dat verkrijgen een van de in de artikelen 3 tot en met 6 van Richtlijn 2013/40/EU bedoelde strafbare feiten is gepleegd of sprake is geweest van onrechtmatig gebruik van een immaterieel niet-contant betaalinstrument. Onder ‘onrechtmatig gebruik’ moet worden begrepen de handeling waarbij een persoon aan wie een immaterieel niet-contant betaalinstrument is toevertrouwd, dat instrument bewust onrechtmatig gebruikt in zijn eigen voordeel of in het voordeel van een ander persoon. De aanschaf met het oog op frauduleus gebruik van een aldus onrechtmatig verkregen instrument moet strafbaar worden gesteld, zonder dat alle feitelijke elementen van de onrechtmatig verkrijging moeten worden vastgesteld of een voorafgaande of gelijktijdige veroordeling vereist is voor het basisdelict dat tot de onrechtmatig verkrijging heeft geleid.
- (16)
Tevens wordt er in deze richtlijn melding gemaakt van middelen die kunnen worden gebruikt voor het plegen van de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten. Om strafbaarstelling te voorkomen ingeval dergelijke middelen voor legitieme doeleinden worden vervaardigd en in de handel worden gebracht, en derhalve op zichzelf geen bedreiging vormen hoewel zij voor het plegen van strafbare feiten zouden kunnen worden gebruikt, moeten enkel middelen die hoofdzakelijk zijn ontworpen of specifiek geschikt zijn gemaakt voor het plegen van de strafbare feiten in de zin van onderhavige richtlijn, strafbaar worden gesteld.
- (17)
De sancties en straffen voor fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen dienen in de hele Unie doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de individualisering en toepassing van sancties en uitvoering van veroordelingen overeenkomstig de concrete omstandigheden van elk geval en de algemene regels van het nationaal strafrecht.
- (18)
Aangezien deze richtlijn voorziet in minimumvoorschriften, staat het de lidstaten vrij om strengere strafrechtelijke bepalingen met betrekking tot fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen vast te stellen of te handhaven, onder meer door een bredere omschrijving van strafbare feiten.
- (19)
Ten aanzien van gevallen waarin een strafbaar feit wordt gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (5), is het passend in strengere sancties te voorzien. De lidstaten mogen niet worden verplicht te voorzien in specifieke verzwarende omstandigheden indien in nationaal recht is voorzien in afzonderlijke strafbare feiten en zulks tot strengere straffen zou kunnen leiden. Indien een persoon een strafbaar feit in de zin van deze richtlijn pleegt in samenhang met een ander daarin bedoeld door hem gepleegd strafbaar feit, en een van die strafbare feiten feitelijk een noodzakelijk element van het andere strafbare feit vormt, kan een lidstaat, overeenkomstig de algemene beginselen van het nationale recht, bepalen dat dergelijk handelen als verzwarende omstandigheid bij het hoofddelict wordt beschouwd.
- (20)
Regels inzake rechtsmacht moeten ervoor zorgen dat de in deze richtlijn omschreven strafbare feiten doeltreffend worden vervolgd. Algemeen beschouwd kunnen strafbare feiten het best worden behandeld door het strafrechtsysteem van het land waar zij worden gepleegd. De lidstaten moeten daarom hun rechtsmacht vaststellen ten aanzien van strafbare feiten die op hun grondgebied zijn gepleegd, evenals ten aanzien van strafbare feiten die door hun onderdanen zijn gepleegd. De lidstaten kunnen tevens rechtsmacht vaststellen ten aanzien van strafbare feiten die schade veroorzaken op hun grondgebied. Zij worden daartoe sterk aangemoedigd.
- (21)
Indachtig de verplichtingen uit hoofde van Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad (6) en Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (7) worden de bevoegde autoriteiten aangemoedigd om bij rechtsmachtsconflicten gebruik te maken van de mogelijkheid rechtstreeks te overleggen, met de bijstand van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust).
- (22)
Gelet op de behoefte aan speciale middelen voor het doeltreffend opsporen van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen en op het belang van die middelen voor een doeltreffende internationale samenwerking tussen nationale autoriteiten, dienen de opsporingsmiddelen die gewoonlijk worden gebruikt bij gevallen van georganiseerde of andere zware criminaliteit beschikbaar te zijn voor de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten, indien en voor zover het gebruik van die middelen passend en evenredig is met de aard en de ernst van de strafbare feiten als omschreven in het nationale recht. Voorts moeten rechtshandhavingsautoriteiten en andere bevoegde autoriteiten tijdig toegang tot relevante informatie hebben voor de opsporing en vervolging van de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten. De lidstaten worden ertoe aangemoedigd adequate personele en financiële middelen toe te wijzen aan de bevoegde autoriteiten zodat zij de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten behoorlijk kunnen opsporen en vervolgen.
- (23)
De nationale autoriteiten die de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten opsporen en vervolgen, dienen de bevoegdheid te hebben met andere nationale autoriteiten binnen dezelfde lidstaat en met hun collega's in andere lidstaten samen te werken.
- (24)
Vaak liggen criminele activiteiten ten grondslag aan incidenten die overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad (8) aan de betrokken nationale bevoegde autoriteiten moeten worden gemeld. Het kan worden vermoed dat dergelijke incidenten een crimineel karakter hebben, zelfs indien in die fase onvoldoende bewijs van een strafbaar feit voorhanden is. In dit verband moeten de relevante aanbieders van essentiële diensten en van digitale diensten worden aangemoedigd om de krachtens Richtlijn (EU) 2016/1148 vereiste verslagen te delen met rechtshandhavingsautoriteiten teneinde doeltreffend en omvattend te kunnen reageren en toerekening aan en het ter verantwoording roepen van daders te faciliteren. De bevordering van een veilige, beveiligde en veerkrachtigere omgeving vereist, in het bijzonder, dat incidenten waarvan wordt vermoed dat ze van ernstige criminele aard zijn, systematisch aan de rechtshandhavingsautoriteiten worden gemeld. Voorts moeten, in voorkomend geval, de uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/1148 aangewezen Computer security incident response teams worden betrokken bij rechtshandhavingsopsporingen teneinde, voor zover op nationaal niveau passend geacht, informatie te verstrekken en specifieke deskundigheid te bieden op het gebied van informatiesystemen.
- (25)
Grote beveiligingsincidenten als bedoeld in Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (9) kunnen een criminele oorsprong hebben. In voorkomend geval dienen betalingsdienstaanbieders te worden aangemoedigd om de verslagen die zij krachtens Richtlijn (EU) 2015/2366 aan de bevoegde autoriteit in hun lidstaat van herkomst moeten overleggen, te delen met rechtshandhavingsautoriteiten.
- (26)
Er bestaat op Unieniveau een aantal instrumenten en mechanismen voor de uitwisseling van informatie tussen nationale rechtshandhavingsautoriteiten ten behoeve van de opsporing en vervolging van misdrijven. Om de samenwerking tussen nationale rechtshandhavingsautoriteiten te vergemakkelijken en te bespoedigen en ervoor te zorgen dat die instrumenten en mechanismen optimaal worden gebruikt, dient deze richtlijn het belang van de bij Kaderbesluit 2001/413/JBZ ingevoerde operationele contactpunten te versterken. De lidstaten moeten kunnen besluiten gebruik te maken van het bestaande netwerk van operationele contactpunten, zoals het bij Richtlijn 2013/40/EU ingestelde netwerk. De contactpunten dienen effectieve bijstand te verlenen, bijvoorbeeld door het vergemakkelijken van de uitwisseling van relevante informatie en het verstrekken van technisch advies of juridische informatie. Om ervoor te zorgen dat het netwerk soepel functioneert, dient elk contactpunt snel met de contactpunten van andere lidstaten te kunnen communiceren. Gezien de aanzienlijke grensoverschrijdende dimensie van de onder deze richtlijn vallende misdrijven en, in het bijzonder, het vluchtige karakter van elektronisch bewijs moeten de lidstaten in staat zijn dringende verzoeken van dit netwerk snel te behandelen en binnen acht uur te reageren. In zeer dringende en ernstige gevallen moeten de lidstaten het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) verwittigen.
- (27)
Het onverwijld melden van misdrijven aan overheidsinstanties is van groot belang in de strijd tegen fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen aangezien een melding vaak het startpunt van de strafrechtelijke opsporing vormt. Er moeten maatregelen worden genomen die natuurlijke en rechtspersonen, met name financiële instellingen, aanmoedigen om aangifte te doen bij justitiële en rechtshandhavingsautoriteiten. Deze maatregelen kunnen worden gebaseerd op verschillende soorten van optreden, zowel van wetgevende aard, zoals verplichtingen om vermoedelijke fraude te melden, als van niet-wetgevende aard, zoals de oprichting of ondersteuning van organisaties of mechanismen die informatie-uitwisseling of bewustmaking bevorderen. Elk van die maatregelen die de verwerking van persoonsgegevens van natuurlijke personen inhoudt, moet worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (10). In het bijzonder, dient elke doorgifte van informatie over de voorkoming en bestrijding van strafbare feiten met betrekking tot fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen te voldoen aan de vereisten van deze verordening, met name wat betreft de rechtsgronden voor verwerking.
- (28)
Om de snelle en rechtstreekse melding van misdrijven te vergemakkelijken, moet de Commissie zorgvuldig overwegen of er door de lidstaten doeltreffende onlinesystemen voor fraudemeldingen moeten worden opgezet en of er op Unieniveau standaardmodellen voor meldingen moeten komen. Dergelijke systemen zouden het eenvoudiger kunnen maken om fraude in verband met niet-contante betaalmiddelen — die vaak online wordt gepleegd — te melden en bieden zo betere ondersteuning aan slachtoffers, identificatie en analyse van cyberdreigingen, en werkzaamheden en grensoverschrijdende samenwerking van bevoegde nationale autoriteiten.
- (29)
De in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten hebben vaak een grensoverschrijdend karakter. Daarom is voor het bestrijden van deze strafbare feiten nauwe samenwerking tussen de lidstaten nodig. De lidstaten worden ertoe aangemoedigd om in passende mate te zorgen voor de doeltreffende toepassing van instrumenten voor wederzijdse erkenning en juridische bijstand ten aanzien van strafbare feiten die onder deze richtlijn vallen.
- (30)
De opsporing en vervolging van alle soorten fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen, ook wanneer het om kleine geldbedragen gaat, is bijzonder belangrijk om hen doeltreffend te bestrijden. Meldingsplichten, informatie-uitwisseling en statistische verslagen zijn efficiënte methoden om frauduleuze activiteiten op te sporen, met name gelijksoortige activiteiten waarbij het — afzonderlijk beschouwd — om kleine geldbedragen gaat.
- (31)
Fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen kunnen voor de slachtoffers ervan ernstige economische en niet-economische gevolgen hebben. Indien dergelijke fraude gepaard gaat met bijvoorbeeld identiteitsdiefstal, zijn de gevolgen ervan vaak nog ernstiger vanwege reputatie- en beroepsschade, aantasting van de kredietwaardigheid van een persoon en ernstige emotionele schade. De lidstaten dienen bijstands-, hulp- en beschermingsmaatregelen vast te stellen teneinde die gevolgen te verzachten.
- (32)
Vaak duurt het een tijd voordat slachtoffers erachter komen dat ze schade hebben geleden als gevolg van fraude of vervalsing. In die tijd kan er een aaneenschakeling van samenhangende misdrijven plaatsvinden waardoor de nadelige gevolgen voor de slachtoffers nog toenemen.
- (33)
Natuurlijke personen die het slachtoffer zijn van fraude met betrekking tot niet-contante betaalmiddelen beschikken krachtens Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad (11) over bepaalde rechten. De lidstaten dienen maatregelen vast te stellen waarmee zulke slachtoffers bijstand en ondersteuning kunnen ontvangen, die voortbouwen op de door die richtlijn voorgeschreven maatregelen, maar meer rechtstreeks tegemoet komen aan de specifieke behoeften van slachtoffers van fraude in verband met identiteitsdiefstal. Hierbij moet het met name gaan om de verstrekking van een lijst van instellingen die zich specifiek bezighouden met de verschillende aspecten van identiteitsfraude en ondersteuning aan slachtoffers, gespecialiseerde psychologische ondersteuning en advies over financiële, praktische en juridische zaken, en met hulp bij het verkrijgen van een schadevergoeding, indien beschikbaar. De lidstaten moeten aangemoedigd worden om één nationaal online-informatie-hulpmiddel op te zetten waarmee slachtoffers gemakkelijker toegang krijgen tot bijstand en ondersteuning. Ook rechtspersonen dient specifieke informatie en advies te worden geboden over bescherming tegen de negatieve gevolgen van dergelijke misdrijven.
- (34)
In deze richtlijn moet worden bepaald dat rechtspersonen, overeenkomstig het nationaal recht, recht hebben op informatie over klachtprocedures. Met name kleine en middelgrote ondernemingen hebben behoefte aan dit recht, dat moet bijdragen aan een vriendelijker ondernemingsklimaat voor die ondernemingen. Natuurlijke personen genieten dit recht reeds op grond van Richtlijn 2012/29/EU.
- (35)
De lidstaten moeten, bijgestaan door de Commissie, beleid ter voorkoming van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen bepalen of versterken, alsmede maatregelen die het risico op dergelijke strafbare feiten verminderen, bijvoorbeeld in de vorm van voorlichtings- en bewustwordingscampagnes. In dit kader zouden de lidstaten in een eenvoudig te begrijpen vorm, een permanent online-bewustmakingsmiddel met praktische voorbeelden van frauduleuze praktijken kunnen ontwikkelen en bijwerken. Dat middel kan gekoppeld zijn aan of deel uitmaken van het enkele nationale online-informatie-hulpmiddel voor slachtoffers. De lidstaten zouden tevens onderzoeks- en opleidingsprogramma's op kunnen stellen. Er moet speciale aandacht uitgaan naar de behoeften en belangen van kwetsbare personen. De lidstaten worden ertoe aangemoedigd voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen voor dergelijke campagnes.
- (36)
Het is nodig statistische gegevens te verzamelen over fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen, en daarom moeten de lidstaten worden verplicht te zorgen voor een passend systeem voor het registreren, aanmaken en verstrekken van statistische gegevens over de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten.
- (37)
Met deze richtlijn wordt beoogd de bepalingen van Kaderbesluit 2001/413/JBZ te wijzigen en uit te breiden. Aangezien die wijzigingen zowel qua aantal als aard substantieel zijn, dient Kaderbesluit 2001/413/JBZ ter wille van de duidelijkheid integraal te worden vervangen voor de lidstaten die door deze richtlijn gebonden zijn.
- (38)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaten.
- (39)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.
- (40)
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen bestraffen met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties en de grensoverschrijdende samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en tussen natuurlijke en rechtspersonen en bevoegde autoriteiten verbeteren en bevorderen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.
- (41)
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die uitdrukkelijk zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaronder het recht op vrijheid en veiligheid, het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van verdediging, het legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake strafbare feiten en straffen, en het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde strafbare feit te worden berecht of gestraft. Deze richtlijn strekt ertoe die rechten en beginselen volledig te waarborgen en moet dienovereenkomstig ten uitvoer worden gelegd,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 197 van 8.6.2018, blz. 24.
Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 9 april 2019.
Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten (PB L 149 van 2.6.2001, blz. 1).
Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PB L 218 van 14.8.2013, blz. 8).
Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).
Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42).
Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).