Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-08-2016, nr. 200.190.836
ECLI:NL:GHARL:2016:6796
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-08-2016
- Zaaknummer
200.190.836
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:6796, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑08‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2016/2531
JAR 2016/264 met annotatie van mr. P.A. Hogewind-Wolters
AR-Updates.nl 2016-0967
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0967
Uitspraak 24‑08‑2016
Inhoudsindicatie
WWZ-zaak. Ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid. Heeft werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid gesteld zijn functioneren te verbeteren?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM- LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.190.836
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen 4647278)
beschikking van 24 augustus 2016
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. P.-P.F. Tummers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna te noemen: [verweerster],
advocaat: mr. E.F.M. van den Biesen.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Nijmegen) van 9 februari 2016.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift met producties, binnengekomen bij de griffie van het hof op
4 mei 2016, heeft [verzoeker] - zakelijk weergegeven - verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, de door de kantonrechter ontbonden arbeidsovereenkomst te herstellen en [verweerster] te gelasten deze arbeidsovereenkomst te herstellen op straffe van een dwangsom, met bepaling van de uiterste datum waarop de arbeidsovereenkomst moet zijn hersteld, alles met veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding.
2.2
Bij verweerschrift met producties, binnengekomen bij de griffie van het hof op 14 juni 2016, heeft [verweerster] verweer gevoerd en daarin - zakelijk weergegeven - verzocht dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, [verzoeker] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel deze zal afwijzen, zulks onder bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding in hoger beroep.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2016 te Zwolle. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd.
2.4
Na afloop van de mondelinge behandeling is beschikking bepaald op heden.
3. De feiten
3.1
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1961, is op 15 januari 2003 bij [verweerster] in dienst getreden als productiemedewerker of assemblagemedewerker. In 2013 is de functieaanduiding gewijzigd in manufacturing employee B. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 2.048,36 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld en overige emolumenten.
3.2
In het verslag van een op 7 januari 2011 met [verzoeker] gehouden beoordelingsgesprek, dat betrekking heeft op het jaar 2010, staat dat ten aanzien van discipline, samenwerken, organiseren & realiseren, flexibiliteit & aanpassingsvermogen, probleem analyse & oordeelsvorming, besluitvaardigheid, overtuigingskracht en management identificatie verbetering gewenst is. Het veiligheidsbesef wordt onvoldoende geacht. Kwaliteitsbesef, (het schoonhouden van de) werkplek en (de beheersing van de) techniek scoren matig en verantwoordelijkheid en personeel zijn voldoende. Onder de rubriek “oude afspraken” staat dat communicatie met de leiding en de collega’s van andere afdelingen beter moet en dat een actievere houding bij overleg en vergaderingen verwacht wordt. Onder de rubriek “nieuwe afspraken” staat dat veiligheid, netheid en orde op zaken stellen bij de zaag en de stellingen dient te gebeuren, dat de orders in de zaagbak beter moeten worden gescheiden, zodat de vervolgafdeling geen onnodige tijd verliest met het uitzoeken van de orders en dat [verzoeker] Nederlandse les moet volgen en actief moet deelnemen aan werkoverleggen.
3.3
Eveneens op 7 januari 2011 is aan [verzoeker] een schriftelijke waarschuwing gegeven in verband met een hem overkomen bedrijfsongeval op 15 oktober 2010.
3.4
In 2013 heeft [verweerster] de functies binnen haar bedrijf opnieuw omschreven. De functie van [verzoeker] is toen omschreven als “manufacturing employee B”. In de omschrijving van de functie staat, voor zover van belang:
“Voorbereiding
• Beoordelen van tekeningen (materialen, vorm, maten) en werkorders op basis van uit te voeren werkzaamheden (maatvoering en productmaakbaarheid beoordelen).
• Visueel controleren van de machines en de te bewerken materialen veiligheid en correctheid.
• Juiste materialen verbruiken volgens werkorder.
Uitvoering
• Instellen van machine (zoals buizenpers, koppelingenpers, zaag, frictielas machine) volgens werkorder en werkinstructies.
• Zelfstandig verrichten van minimaal 3 van de werkzaamheden zoals hieronder genoemd, overige werkzaamheden onder begeleiding, het betreft diverse seriematige werkzaamheden die volgens werkorder worden uitgevoerd zoals:
o (kunststof of metaal) buizen zagen en ontbramen middels machines.
o koppeling opbouw met behulp van handgereedschap (zoals tang, hamer) en machine.
o boren van metaal met behulp van machine.
o metaal handmatig spuiten met behulp van spuitmachine.
o metaaldeel van assen handmatig ophangen aan assemblagelijn.
o bepalen hoe onderdelen (t.b.v. buizenpersen) handmatig te plaatsen en buizenpersen door middel van drukknoppen.
o frictie door producten te plaatsen en te starten door middel van drukknoppen.
o handmatig stickeren.
o handmatige (met behulp van handgereedschappen zoals schroevendraaier) montage kunststof aan metaal in assemblagelijn (incl. lager).
o eindmontage door kunststof en metaal handmatig in elkaar te schuiven.
o verzend klaar maken door administratief digitaal verwerken, valideren middels tekenen, klantspecificaties toepassen, verpakkingsinstructies naleven en kwalitatief waardig verpakken.
• Machines bedienen volgens werkinstructies
• Volgorde hanteren volgens planning of op aangeven Manufacturing Supervisor.
• Autonome onderhouden van de machine door tijdig onderdelen (gebruiksdelen en slijtdelen) te verwisselen volgens onderhoudslijst of eigen inzicht.
• Oplossen van kleine problemen (gerelateerd aan onderhoud) om werk zowel in proces als product op te volgen.
• Visueel controleren van het resultaat van de uitgevoerde bewerking op correctheid.
Ontwikkeling/verbetering
• Het signaleren van kansen om werkwijzen in het productieproces te verbeteren en melden aan de Manufacturing Supervisor.
• Op verzoek deelnemen (zoals kritisch zijn over processen buiten eigen werkproces) in verbeter teams.
Kenmerken
Communicatie
• Bespreken van de problemen met de Manufacturing Foreman.
• Voortgangsbespreking met Manufacturing Foreman en Manufacturing Supervisor, werkoverleg.
Bevoegdheden
• Signaleren van afwijkingen in te bewerken materialen, half- of eindfabricaten.
• Instellen van machines volgens werkorder.
• Bedienen van machines volgens werkinstructies.
• Oplossen van kleine problemen om werk te vervolgen.
Verantwoordelijkheid
• Verwerken van grondstoffen tot half-, eindfabricaat volgens werkorder, werkinstructies en tekeningen.
• Onderhouden van onderdelen van de machine.
• Melden van afval/uitval aan Manufacturing Foreman bij een hoger gebruik van materialen dan voorgeschreven.
• Uitvoeren van reparatie werkopdrachten in afstemming met supervisor.
• Naleven van de veiligheidsvoorschriften.
• Toezien op een veilige omgeving (schade / storing vrije machine).
• Signaleren van materiaal tekorten.”
3.5
In 2014 is [verweerster] begonnen het werk van haar medewerkers te monitoren. Omdat [verzoeker] in 2014 langdurig arbeidsongeschikt is geweest, is de monitoring van zijn werk pas in 2015 gestart.
3.6
Op 26 november 2014 hebben [A.], leidinggevende van [verzoeker] (hierna [A.]) en [B.] een functioneringsgesprek met [verzoeker] gevoerd. In het naar aanleiding van dit gesprek opgemaakte formulier staat dat de betrokkenheid van [verzoeker] bij verbeteringsvoorstellen onder de norm is. De communicatie met anderen verdient aandacht. Op de gebieden resultaat gericht werken, veiligheid en systemen en kwaliteit en techniek scoort [verzoeker] gemiddeld. Wel wordt aangegeven dat schade aan buizenstelling of heftrucks en ook het afbramen en de maatvoering van buizen aandacht verdient.
3.7
Op 19 juni 2015 heeft [A.] opnieuw een functioneringsgesprek met [verzoeker] gevoerd. In het naar aanleiding van dit gesprek opgemaakte en door beide gesprekspartners ondertekende formulier staat dat er te weinig input van [verzoeker] komt voor wat betreft de veiligheid en dat hij breed inzetbaar moet blijven. Voor het eind van het fiscaal jaar
(1 september 2015) moet [verzoeker] 3 safety observations indienen. Daarnaast moet hij minimaal twee extra processen binnen metaal leren. Verder moet [verzoeker] meer meedoen met meetings en duidelijker communiceren en wordt hem verweten dat hij veel en vaak buizen en stellingen raakt of laat vallen. Ook komt het te vaak voor dat orders niet de juiste aantallen hebben.
3.8
Naar aanleiding van het gesprek op 19 juni 2015 heeft [A.] een nadere notitie gemaakt, die niet is ondertekend. [A.] geeft aan [verzoeker] te hebben aangesproken op de volgende punten:
• er worden meer buizen gezaagd dan volgens de order vereist.
• [verzoeker] laat regelmatig (dagelijks) buizen vallen.
• het tempo van [verzoeker] aan de metaalzaag is te laag.
• als dreigt dat [verzoeker] de planning niet haalt, moet hij dat doorgeven.
• de buizen worden niet goed uitgeblazen of ontbraamd.
3.9
Op 20 juli 2015 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [A.]. In het daarvan door [A.] opgemaakte verslag staat dat zowel de kwaliteit van het werk als de snelheid onder de maat zijn. Op het gebied van communicatie is er niets veranderd. [verzoeker] geeft nog steeds niet aan als hij de afgesproken targets niet af krijgt. Daarnaast is [verzoeker] in dit gesprek aangesproken op het feit dat hem op 17 juli 2015 was opgedragen het werk voor een bepaalde klant ([... 1]) eerst af te maken, maar dat hij deze opdracht niet had uitgevoerd en dat hij met het werk voor een andere klant ([... 2]) was begonnen. Ook is een opmerking gemaakt over het niet aftekenen van orders, waardoor [verzoeker] te veel fouten maakt.
3.10
Op 4 augustus 2015 is aan [verzoeker] een officiële waarschuwing gegeven in verband met het niet opvolgen van de hem op 17 juli 2015 gegeven opdracht het werk van [... 1] eerst af te maken.
3.11
Op 11 augustus 2015 heeft [A.], nu samen met mevrouw [C.], opnieuw een gesprek met [verzoeker] gevoerd. [A.] heeft in dit gesprek aangegeven dat [verzoeker] onvoldoende inzetbaar is, dat de kwaliteit van zijn werk onder de maat is en dat hij afspraken niet nakomt. Afgesproken wordt dat een verbetertraject wordt gestart. [verzoeker] zal, ingaande 12 augustus 2015, starten met werkzaamheden aan de inpaktafel. Hij zal daar worden ingewerkt. Dit houdt in dat [verzoeker] de eerste twee weken met een collega zal meedraaien en dat hij daarna gedurende twee weken het werk alleen zal verrichten met begeleiding. Een keer per week zal de kwaliteit van het werk en het inzicht van [verzoeker] worden beoordeeld. Na vier weken zal het verbetertraject worden voortgezet aan de zaagmachine. Daarbij dient [verzoeker] de aantallen te zagen, die zijn beschreven op de orders, dient hij de buizen goed te ontbramen en schoon te blazen, zal [verzoeker] naar de teamleider gaan als de kwaliteit van het werk niet goed is, zal hij de orders verwerken conform de planning (tenzij [A.] of de planner andere instructies geven) en zal de snelheid van het werk zodanig zijn dat de productie niet als gevolg van het werk op de zaag achter loopt.
3.12
Op 28 augustus 2015 is aan [verzoeker] een brief gezonden of overhandigd. In deze brief wordt aangegeven dat [verzoeker] er na twee weken niet in is geslaagd zich het werk aan de inpaktafel eigen te maken, ondanks begeleiding en herhaalde uitleg en instructie. Omdat de inpaktafel een “bottleneck” is geworden en de productieaantallen net voor het eind van het fiscale jaar in het gedrag komen, wordt het inwerktraject aan de inpaktafel tot begin september 2015 stopgezet.
3.13
Op 7 september 2015 is [verzoeker] weer aan de inpaktafel aan het werk gegaan. Op
9 september 2015 is hem een brief overhandigd, waarin wordt aangegeven dat er geen stijgende lijn in het functioneren aan de inpaktafel te zien is. Extra uitleg, training en tijd hebben niet tot verbetering geleid. Het traject aan de inpaktafel wordt dan ook vervroegd afgebroken en op 9 september 2015 wordt gestart met het tweede onderdeel van het verbetertraject, de kwaliteit van het werk aan de zaagmachine.
3.14
Op 29 september 2015 heeft [verweerster] met [verzoeker] gesproken over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Aan [verzoeker] is een concept van een vaststellingsovereenkomst overhandigd. [verzoeker] heeft dit concept niet willen ondertekenen.
3.15
Eveneens op 29 september 2015 heeft [verzoeker] (met behulp van zijn zoon opgestelde, gelijkluidende) brieven gezonden aan [A.] en [D.], Operations Leader bij [verweerster]. Hij reageert hierin op de verslagen van de gesprekken op 19 juni 2015, 20 juli 2015 en 11 augustus 2015 en op de brieven van 28 augustus 2015 en 9 september 2015. [verzoeker] geeft aan dat het slechts een of twee keer is voorgekomen dat de gezaagde aantallen niet kloppen, dat het laten vallen van buizen het gevolg is van het scheef staan van de stapelaar en het ontbreken van rubber op de heftruck en dat hij meer buizen zaagt dan in het verslag van 19 juni 2015 wordt aangegeven. Het gewenste aantal van 1000 buizen wordt, aldus [verzoeker], ook door zijn collega’s niet gehaald. Dat de snelheid te laag zou zijn, betwist [verzoeker]. Alleen als hij alleen aan een grote order moet werken, kunnen er problemen ontstaan. Dat de buizen niet goed schoon geblazen waren, was de schuld van een collega, aan wie [verzoeker] had gezegd dit te doen. Het niet goed ontbramen van de buizen was het gevolg van een niet goed werkende borstel. Met betrekking tot het werk voor [... 1] geeft [verzoeker] aan dat hij aan het werk voor [... 2] voorrang had gegeven omdat op de factuur voor dit werk stond dat het diezelfde dag weg moest. Het werk voor [... 1] is voor 70% afgemaakt, maar omdat [verzoeker] eerder moest vertrekken in verband met een afspraak, kon hij het die dag niet afmaken. [verzoeker] geeft aan voldoende breed inzetbaar te zijn. Hij heeft gewerkt op de kunststofafdeling, de zaagafdeling en het ophangen van assen aan de lijn. Hij verklaart bereid te zijn mee te werken aan een verbetertraject, maar het werk aan de computer (aan de inpaktafel) vindt hij moeilijk. Daarbij merkt [verzoeker] nog op dat hij bij het werk aan de inpaktafel regelmatig werd gestoord omdat hij andere werkzaamheden moest doen. De inwerkperiode van vier weken was te kort, aldus [verzoeker].
3.16
Op 13 oktober 2015 is het werk van [verzoeker] gecontroleerd door de kwaliteitsdienst van [verweerster]. Bij één order (ten behoeve van [... 3]) waren de buizen niet goed geborsteld (en dus kwalitatief niet goed) en bij een andere order (ten behoeve van [... 2]) was het aantal onjuist (97 in plaats van 100). Het argument dat de teller op de machine niet goed werkte, was onjuist, aldus de kwaliteitsdienst. De teller stond op 97 en niet op 100.
3.17
Op 14 oktober 2015 is [verzoeker] er op aangesproken dat er gezaagde buizen in de rij stonden zonder order. In de van dit gesprek gemaakte notitie staat dat is afgesproken dat [verzoeker] dit met de tramleider zou bespreken en voor een order zou zorgen, maar dat hij dit twee uur later nog niet had gedaan. Later bleek het te gaan om een dubbele order.
3.18
Op 19 oktober 2015 is aan [verzoeker] aangegeven dat hij te wild met buizen was, waardoor ze (opnieuw) zijn gevallen. Ook liet hij ze te hard in de machine vallen, waardoor ze krom kunnen trekken.
3.19
Op 5 november 2015 hebben [E.], HR advisor bij [verweerster] en [A.] een gesprek met [verzoeker] gevoerd, waarin zij de daaraan voorafgegane weken hebben geëvalueerd. Daarin is [verzoeker] met name aangesproken op de voorvallen op 13, 14 en 19 oktober 2015.
3.20
Tussen 12 en 25 november 2015 is [verzoeker] opnieuw tewerkgesteld aan de inpaktafel. In het door [verweerster] opgemaakte verslag staat dat [verzoeker] grote moeite heeft met het inloggen op de computer (dit duurt in het begin een uur of meer en na enkele dagen nog zeven tot vijftien minuten). De snelheid van werken is te laag. Om die reden heeft degene die [verzoeker] inwerkte enkele malen het werk overgenomen. Bij het inhangen van los materiaal hangen de orders door elkaar. Volgens [verzoeker] komt dit omdat de lijn andersom loopt dan voorheen. Het komt regelmatig voor dat [verzoeker] zit te staren naar het (computer)scherm. Volgens het verslag is [verzoeker] niet in staat om alleen aan de inpaktafel te staan.
3.21
Bij brief van 20 november 2015 heeft de raadsman van [verzoeker] een reactie van zijn cliënt aan [verweerster] gezonden. In deze reactie geeft [verzoeker] met betrekking tot de incidenten op 13 oktober 2015 aan dat de borstelmachine niet goed werkte, dat het met de hand borstelen van de desbetreffende (lange) buizen ongebruikelijk is, dat de kwaliteitsdienst de buizen had gecontroleerd en goedgekeurd en dat de teller op de zaagmachine kapot was. Hoewel deze het juiste aantal gezaagde buizen aangaf, ging [verzoeker] ervan uit dat hij 100 buizen had gezaagd en niet 97. Ten aanzien van het ontbreken van de order op 14 oktober 2015 verklaarde [verzoeker] dat de order nog niet af was en dat er daarom geen orderbon aanwezig was. De order is de volgende dag afgemaakt, aldus [verzoeker]. Het vallen van buizen op 19 oktober 2015 is veroorzaakt doordat rubbers ontbreken bij de stapelaar. [verzoeker] geeft aan zich te zullen houden aan de op 5 november 2015 gemaakte afspraken.
3.22
Op 23 november 2015 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden tussen [A.] en [verzoeker]. Op vrijwel alle punten is de beoordeling onvoldoende.
3.23
Op 26 november 2015 heeft [E.] het evaluatieverslag verbetertraject met [verzoeker] besproken. Zij concludeert dat het intensieve verbetertraject niet heeft geleid tot verbetering.
4. De verzoeken in hoger beroep en de beoordeling daarvan
4.1
[verweerster] heeft in eerste aanleg verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden op grond van de stelling dat [verzoeker] anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 april 2016 onder toekenning aan [verzoeker] ten laste van [verweerster] van een transitievergoeding van € 16.223,-. Tegen deze beslissing heeft [verzoeker] zeven grieven geformuleerd. Hij betwist uitdrukkelijk dat hij ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid. Bovendien heeft [verweerster] hem niet in voldoende mate in de gelegenheid gesteld zijn functioneren te verbeteren en hem daarnaast onvoldoende extra scholing aangeboden. Bij dit alles heeft [verweerster] er onvoldoende rekening mee gehouden dat [verzoeker] de Nederlandse taal onvoldoende beheerst.
4.2
[verweerster] voert in hoger beroep in de eerste plaats aan dat [verzoeker] geen grief heeft gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat sprake is van een redelijke ontslaggrond. Nu hij dit heeft nagelaten, moet reeds om die reden worden geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst terecht is ontbonden zodat de in hoger beroep geformuleerde verzoeken niet kunnen worden toegewezen. Het verweer faalt. Anders dan [verweerster] kennelijk meent, is het niet noodzakelijk dat een appellant tegen elke hem onwelgevallige overweging in de bestreden uitspraak een aparte “grief” richt. Voldoende is dat de appellant duidelijk maakt op welke gronden hij meent dat de bestreden uitspraak onjuist is. Nu [verzoeker] uitdrukkelijk heeft betwist dat hij ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid, komt hij daarmee op tegen het oordeel dat sprake is van een redelijke ontslaggrond. Het formuleren van een aparte grief tegen deze overweging is niet noodzakelijk.
4.3
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Beoordeeld moet worden of [verzoeker] ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid en zo ja, of [verweerster] hem hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en of de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van [verweerster] voor scholing of voor de werkomstandigheden van [verzoeker].
4.4
Uit de door [verweerster] in het geding gebracht verslagen van de met [verzoeker] gevoerde functionerings- en beoordelingsgesprekken blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat [verzoeker] bij het werk aan de zaagmachine regelmatig fouten maakte en dat hij dit in het verleden ook deed. Niet is komen vast te staan dat de problemen steeds zijn ontstaan door fouten van anderen of doordat de machine of de heftruck ondeugdelijk was, zoals [verzoeker] aanvoert. [verweerster] heeft het werk van [verzoeker] met name in de periode tussen 13 en 19 oktober 2015 zorgvuldig bekeken. Dat, zoals [verzoeker] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft aangevoerd, hij in die periode samen met een collega aan de zaagmachine heeft gewerkt, acht het hof volstrekt onaannemelijk, nu [verzoeker] zelf in de schriftelijke verklaringen die hij over de met betrekking tot die periode aan hem gerichte verwijten niet over een collega heeft gesproken en de geconstateerde problemen juist aan andere oorzaken weet. [verzoeker] heeft voorts niet weersproken dat er tijdens zijn werk aan de zaagmachine regelmatig buizen vielen. Dat dit (uitsluitend) het gevolg was van ontbrekende of ondeugdelijke rubbers op de heftruck is niet voldoende komen vast te staan. [verzoeker] heeft immers onvoldoende weersproken dat het bij zijn collega’s aanzienlijk minder vaak voorkwam dat buizen vielen. Ook is niet komen vast te staan dat buizen vielen omdat [verzoeker] met de heftruck regelmatig onverwacht moest remmen omdat er collega’s in de weg liepen. [verweerster] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken aangevoerd dat er op de werkvloer aparte banen zijn voor het heftruckverkeer en dat medewerkers daar niet mogen lopen.
4.5
Uit de overgelegde verslagen van de met [verzoeker] gevoerde en door hem mede ondertekende functionerings- en beoordelingsgesprekken blijkt voorts dat [verzoeker] regelmatig buizen doorliet die onvoldoende waren ontbraamd of schoon geblazen. Dat hij, zoals hij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep aangaf, de buizen steeds goed controleerde en zo voorkwam dat onvoldoende ontbraamde en schoon geblazen buizen verder in het productieproces kwamen, is daarmee in tegenspraak. Deze stelling sluit ook niet aan bij de hiervoor onder 3.15 en 3.21 aangehaalde reacties op de verwijten die [verweerster] [verzoeker] op dit punt heeft gemaakt. Deze verwijten dateren ook niet van de laatste tijd. Reeds in het verslag van het beoordelingsgesprek van 7 januari 2011 wordt gesproken over bramen aan de buis.
4.6
Naast het voorgaande blijkt uit de aangehaalde verslagen dat de communicatie met collega’s en leidinggevenden te wensen overlaat. De omstandigheid dat [verzoeker] de Nederlandse taal slecht beheerst en dat [verweerster] dit weet, kan [verzoeker] niet baten. In de eerste plaats kan niet aan [verweerster] worden verweten dat [verzoeker], die al meer dan 13 jaar in Nederland woont en werkt, in al die jaren er niet voor heeft gezorgd dat hij zich de Nederlandse taal niet zodanig eigen heeft gemaakt dat hij zonder problemen met zijn collega’s en leidinggevenden kan communiceren. Daarnaast heeft [verweerster], zoals [verzoeker] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft erkend, [verzoeker] een cursus Nederlands aangeboden. Ten slotte heeft [verweerster] onbetwist aangevoerd dat de communicatie tussen haar en andere bij haar in dienst zijnde buitenlandse (met name Poolse) werknemers, die de Nederlandse taal ook niet machtig zijn, geen noemenswaardige problemen oplevert, mede gelet op de (eenvoudige) aard van de werkzaamheden die moeten worden verricht.
4.7
Naar het oordeel van het hof is voorts niet gebleken dat [verzoeker], zoals hij in het beroepschrift aanvoert, zelfstandig op de kunststofafdeling, de persafdeling, de lijnafdeling of het magazijn heeft gewerkt. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [verweerster] aangevoerd dat [verzoeker], als het nodig was, op andere afdelingen wel eens de helpende hand bood, maar dat hij daar nooit zelfstandig heeft gewerkt. [verzoeker] zelf heeft bij die gelegenheid opgemerkt dat hij op de andere afdelingen heeft gewerkt wanneer het hem gevraagd werd, bijvoorbeeld als er te weinig mensen op de andere afdelingen waren. Dat was incidenteel, wanneer bijvoorbeeld iemand ziek was, aldus [verzoeker].
4.8
Uit het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [verzoeker] niet voldeed aan de eisen zoals omschreven in de functieomschrijving van Manufacturing Employee B en ook dat hij al langere tijd niet op een voldoende niveau functioneerde. Dat het [verweerster] is geweest die [verzoeker] in de functie Manufacturing Employee B heeft ingedeeld, is juist, maar [verzoeker] heeft niet weersproken dat bij de indeling in 2013 de werkzaamheden niet zijn gewijzigd en evenmin dat [verzoeker] niet voor inschaling als Manufacturing Employee A in aanmerking kwam, nu dit (slechts) een opstapfunctie voor bijvoorbeeld uitzendkrachten is.
4.9
Vervolgens moet worden bezien of [verweerster] [verzoeker] tijdig in kennis heeft gesteld van het feit dat hij onvoldoende functioneerde en of zij hem voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om zijn functioneren te verbeteren.
4.10
Uit de overgelegde verslagen moet worden opgemaakt dat [verweerster] al in 2011 te kennen heeft gegeven dat zij ontevreden was over de wijze waarop [verzoeker] zijn werkzaamheden vervulde. Dat zij toen en in de jaren daarna geen verdere actie heeft ondernomen, betekent niet dat [verzoeker] ervan mocht uitgaan dat hij goed functioneerde. [verweerster] heeft, zoals zij zelf aangeeft, in 2014 op zeker moment besloten het werk van haar medewerkers beter te gaan monitoren. Daarbij heeft zij de touwtjes strakker aangetrokken om de kwaliteit van haar product te verbeteren. Zij was daartoe zonder meer gerechtigd. In verband met zijn arbeidsongeschiktheid is [verweerster] [verzoeker] pas in 2015 beter gaan volgen. Daarbij heeft zij - opnieuw - geconstateerd dat hij niet op een voldoende niveau functioneerde. Om die reden is besloten een verbetertraject te gaan volgen.
4.11
Voor het verbetertraject is een periode van zes weken uitgetrokken, vier weken om het werk aan de inpaktafel te leren en twee weken om het werk aan de zaagmachine te verbeteren. Aan [verzoeker] kan worden toegegeven dat dit een betrekkelijk korte periode is. Daar staat evenwel tegenover dat het gaat om ongeschoold werk, dat voor een deel al jaren door [verzoeker] werd verricht. Met betrekking tot het werk aan de inpaktafel heeft [verweerster] onbetwist aangevoerd dat de meeste werknemers na één week met begeleiding en na twee weken zelfstandig kunnen werken. [verzoeker] heeft 25 dagen aan de inpaktafel gewerkt en in die periode is hij uitvoerig begeleid door diverse collega’s. Desondanks is het hem niet gelukt de werkzaamheden onder de knie te krijgen. [verweerster] heeft zelfs moeten constateren dat er nauwelijks enige vooruitgang werd geboekt. Bij het werk aan de zaagmachine ging het niet veel beter. Al in 2011 is [verzoeker] aangesproken op het onvoldoende ontbramen van door hem gezaagde buizen. Op 19 juni 2015 is hem nog eens uitdrukkelijk gewezen op het belang hiervan. Dit is tijdens de gesprekken op 20 juli 2015 en 11 augustus 2015 herhaald. Desondanks bleek bij een inspectie door de kwaliteitsdienst op 13 oktober 2015 dat buizen niet goed geborsteld waren en dus bramen vertoonden. Ook het laten vallen van buizen, met het risico dat ze krom trekken, is uitgebreid met [verzoeker] besproken. Op 19 oktober 2015 heeft hij echter opnieuw buizen laten vallen en daarnaast ook buizen te hard in de machine laten vallen. Dat laatste, zo blijkt uit de beschrijving die logistiek manager [F.] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gegeven, heeft niets te maken met het ontbreken van rubbers op de heftruck, maar veeleer met het betrachten van onvoldoende zorg bij de uitvoering van het werk. Nu het bovendien gaat om werk dat [verzoeker] al jaren verricht, heeft [verweerster] terecht geconcludeerd dat een verlenging van het verbetertraject zinloos was.
4.12
Het voorgaande betekent dat het hof, evenals de kantonrechter, van oordeel is dat [verzoeker] ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid en dat [verweerster] hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld om zijn functioneren te verbeteren. [verzoeker] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 4.6 van de bestreden beschikking dat er geen herplaatsingsmogelijkheden voor [verzoeker] waren. De kantonrechter heeft dan ook terecht de arbeidsovereenkomst ontbonden. Het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep zal worden verworpen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden vastgesteld op € 718,- voor griffierecht en € 1.788,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep).
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep tegen de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Nijmegen) van 9 februari 2016;
veroordeelt [verzoeker] de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 718,- aan griffierecht en € 1.788,- aan salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking, voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, E.B. Knottnerus en D.H. de Witte en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2016.