Rb. Den Haag, 19-04-2019, nr. AWB - 18 , 6428
ECLI:NL:RBDHA:2019:5164
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-04-2019
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 6428
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:5164, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑04‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2019/1331 met annotatie van
NTFR 2019/2384 met annotatie van De redactie
Uitspraak 19‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Privégebruik auto. Na collectieve uitspraak op bezwaar is nader onderzoek gedaan naar de omvang van het privégebruik. Het verzoek om teruggaaf is vervolgens afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de beslissing om geen teruggaaf te verlenen geen accessoire kwestie is in de zin van artikel 25c, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. het beroep is daarom ontvankelijk.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 18/6428 en SGR 18/6429
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2019 in de zaken tussen
[B.V. 1] B.V.,[B.V. 2] B.V., gevestigd te [plaats], eiseres
(gemachtigde: A.G.M. Aarts),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Met dagtekening 13 februari 2012 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de voldoening op de aangiften omzetbelasting voor het derde en vierde kwartaal van 2011 ter zake van het privégebruik van de tot de onderneming behorende auto’s. Verweerder heeft schriftelijk meegedeeld deze bezwaren tevens aan te merken als betrekking hebbend op de jaren tot en met 2016.
Bij besluit van 29 maart 2017 met nummer 2017/36822 (het Besluit) heeft de Staatssecretaris van Financiën (de staatssecretaris) bepaalde bezwaarschriften inzake de heffing van omzetbelasting bij privégebruik auto die betrekking hebben op één of meerdere rechtsvragen aangewezen als massaal bezwaar als bedoeld in artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
In het Besluit heeft de staatssecretaris tevens meegedeeld welke vier rolnummers van de Hoge Raad zijn geselecteerd om de betreffende rechtsvragen voor te leggen. Op 21 april 2017 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in die vier procedures.
Op 1 juni 2017 is de collectieve uitspraak op de in het Besluit aangewezen bezwaarschriften gepubliceerd (Stcrt. 2017, nr. 30976).
Eiseres is vervolgens in de gelegenheid gesteld om het bezwaar aan te vullen middels een formulier ‘Opgaaf Aanvullende gegevens privégebruik auto btw’. Eiseres heeft het formulier ingediend op 12 juli 2017.
Bij brieven van 18 en 19 december 2017 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat er geen teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2019.
Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde, [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen A.P.T. Sibens, M.A. Lucius.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is producent en leverancier van hang- en sluitwerk, ventilatie, hardglasramen, aluminium profielen en glasvezelversterkte onderdorpels voor de woning- en utiliteitsbouw. Zij is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet).
2. Eiseres heeft in de tijdvakken 2011 tot en met 2016 (bestel)auto’s om niet ter beschikking gesteld aan haar werknemers. Een deel van deze werknemers heeft een ‘verklaring geen privégebruik auto’ ingevuld. De werknemers die niet een dergelijke verklaring hebben ingevuld, gebruiken de (bestel)auto’s ook voor privédoeleinden. Er zijn geen kilometeradministraties bijgehouden.
3. Eiseres heeft ter zake van het privégebruik van de (bestel)auto’s op aangifte omzetbelasting voldaan. Zij heeft de omzetbelasting berekend op basis van het forfait.
Geschil4. Primair is in geschil of de beroepen ontvankelijk zijn. Subsidiair is in geschil of eiseres recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 ter zake van het privégebruik van de (bestel)auto’s.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder met de brieven van 18 en19 december 2017 uitspraak heeft gedaan op haar bezwaarschriften en dat de beroepen die zij daartegen heeft ingediend ontvankelijk zijn. Zij verzoekt de rechtbank primair de zaken terug te wijzen naar verweerder. Voor het geval dat de rechtbank de zaken zelf afdoet, stelt eiseres dat zij met de door haar overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de beslissing om geen teruggaaf te verlenen, een accessoire kwestie is in de zin van artikel 25c, tweede lid, van de Awr waartegen ingevolge artikel 25e, derde lid, van de Awr geen beroep open staat. De brieven van 18 en 19 december 2017 zijn daarom geen voor beroep vatbare uitspraken op bezwaar.
Beoordeling van het geschil
7. De rechtsvraag die in de bezwaren van eiseres aan de orde is gesteld, is behandeld in het arrest met rolnummer 15/02212 (ECLI:NL:HR:2017:713). De Hoge Raad heeft het cassatieberoep gegrond verklaard en geoordeeld dat als het gebruik van de forfaitaire regeling ertoe heeft geleid dat de ondernemer meer omzetbelasting heeft betaald dan de omzetbelasting over de aan het privégebruik toe te rekenen werkelijke uitgaven, de ondernemer in zoverre recht heeft op een teruggave van omzetbelasting. De zaak is daarop door de Hoge Raad verwezen voor nader onderzoek naar de omvang van het privégebruik van de auto.
8. In de collectieve uitspraak op bezwaar heeft verweerder de bezwaarschriften waarin de rechtsvraag van de procedure met rolnummer 15/02212 (impliciet) aan de orde is gesteld, gegrond verklaard en vastgesteld dat voor het bepalen van de omvang van het privégebruik nader onderzoek nodig is.
9. Vaststaat dat verweerder voor iedere betrokken belastingplichtige afzonderlijk op basis van de door die belastingplichtige aangedragen feiten en omstandigheden heeft beoordeeld of recht bestond op teruggaaf van omzetbelasting. Het betreft hier derhalve een individuele beoordeling die reeds daarom geen onderdeel kan uitmaken van een collectieve uitspraak op bezwaar. Verweerder had dus moeten beslissen bij individuele uitspraak op bezwaar als bedoeld in artikel 25f, eerste lid, letter a, van de Awr. De rechtbank merkt de brieven van verweerder van 18 en 19 december 2017 waarin aan eiseres wordt meegedeeld dat er geen teruggaaf wordt verleend aan als dergelijke individuele uitspraken op bezwaar. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat in die brieven uitdrukkelijk wordt verwezen naar de nadere motivering van het bezwaarschrift. De beroepen die eiseres hiertegen heeft ingediend zijn daarom ontvankelijk.
10. Vaststaat dat verweerder eiseres niet heeft gehoord alvorens op de bezwaren van eiseres te beslissen. De rechtbank kan op de voet van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aan dit verzuim voorbij gaan, maar alleen als eiseres door het niet-horen niet is benadeeld.
11. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiseres in onderhavig geval door het niet horen is benadeeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder en eiseres van mening verschillen omtrent de (waardering van de) relevante feiten. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de beroepen gegrond te verklaren en de zaken terug te wijzen naar verweerder teneinde opnieuw op de bezwaren van eiseres te beslissen nadat hij eiseres alsnog op juiste wijze heeft gehoord.
Proceskosten
12. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in redelijkheid heeft moeten maken. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht is grond, indien verweerder het verwijt treft dat hij een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (tegen beter weten in procederen) of als sprake is van verregaand onzorgvuldig handelen door verweerder.
13. De door eiseres gestelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat verweerder een dergelijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek om een integrale kostenvergoeding daarom af.
14. Met inachtneming van het voorstaande vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank merkt de zaken aan als samenhangend en heeft de kosten voor deze zaken op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op om opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van
eiseres, met inachtneming van deze uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.