Deze zaak hangt samen met de zaak 09/03971 waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 01-02-2011, nr. 09/03897
ECLI:NL:HR:2011:BP1170, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-02-2011
- Zaaknummer
09/03897
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BP1170
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP1170, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP1170
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ7934, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2011:BP1170, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1170
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ7934
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Gegronde bewijsklacht.
1 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/03897
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 september 2009, nummer 20/004407-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overijssel, locatie Zwolle" te Zwolle.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest waarvan beroep ten aanzien van de beslissing van feit 3, tot vrijspraak voor dat feit door de Hoge Raad ten principale rechtdoend, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 21 april 2005 tot en met 22 april 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten een bedrijfspand toebehorende aan [A] en in gebruik bij (medewerkers en/of werknemers van) [A]."
3.2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen:
"Het Hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 22 april 2005, omstreeks 02.25 uur, kregen verbalisanten [verbalisant 1 en 2] opdracht te gaan naar het [a-straat 1] te 's-Hertogenbosch. Dit in verband met twee zwervers die in het pand aangetroffen werden. Ter plaatse aangekomen, werden de verbalisanten aangesproken door een medewerker van de beveiliging. De verbalisanten hoorden van hem dat er twee zwervers in het pand waren. Hierop betraden de verbalisanten het pand en troffen de hen ambtshalve bekende [verdachte] en [medeverdachte] aan. De verbalisanten deelden de verdachten [verdachte en medeverdachte] mede dat zij werden aangehouden. [Medeverdachte] heeft verklaard dat hij en verdachte in de nacht van 21 april 2005 op 22 april 2005 aan een persoon op straat hebben gevraagd waar zij konden slapen. Deze persoon zei hen dat ze konden slapen in het gebouw waar ze later door politie zijn aangetroffen. Hij is samen met verdachte het pand binnen gegaan. Op een gegeven moment kwam de politie binnen en werden ze aangehouden. [Medeverdachte] weet niet of degene die tegen hen zei dat ze in het pand mochten slapen, bevoegd was om toestemming te geven. Hij weet niet of ze daar mochten slapen van de eigenaar/gebruiker van het pand. Dat interesseerde hem niet op dat moment.
Verdachte heeft op 22 april 2005 bij de politie verklaard dat zij is aangehouden omdat zij die nacht samen met [medeverdachte] een gebouw binnen zijn geklommen. Zij zijn daar binnen geklommen, omdat ze een slaapplaats zochten. De plek was hen aangewezen door een persoon die zich [betrokkene 1] noemt. [Betrokkene 1] slaapt zelf ook wel eens in het gebouw.
Verdachte heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2009 verklaard dat het zou kunnen dat [betrokkene 1] aan [medeverdachte] en haar geen toestemming kon geven om daar te slapen.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en verband bezien is naar het oordeel van het Hof aan verdachte en [medeverdachte] geen toestemming verleend door een daartoe bevoegd persoon en kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden dat zij tezamen en in vereniging wederrechtelijk zijn binnengedrongen in een besloten lokaal."
3.3. Aangezien deze bewezenverklaring, voor zover behelzende dat het ging om een "bedrijfspand toebehorende aan [A] en in gebruik bij medewerkers en/of werknemers van) [A]" niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering, is de uitspraak wat betreft feit 3 niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Uitspraak
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 februari 2011.
Conclusie 11‑01‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]1.
1.
Verdachte is bij arrest van 17 september 2009 door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens 1. ‘medeplegen van doodslag’, 2. ‘diefstal’, en 3. ‘medeplegen van in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren.
2.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het hof het verzoek om de op 7 juli 2005 bij een station gemaakte beelden te tonen aan buren en nabestaanden van het slachtoffer ten onrechte heeft afgewezen, althans dat het hof die afwijzing onvoldoende met redenen heeft omkleed.
4.
Het bestreden arrest houdt daaromtrent in, voor zover van belang:
‘XI. Alternatief scenario
- 56.
Door de verdediging is betoogd — op gronden zoals in de pleitnota verwoord — dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een zogenaamd alternatief scenario. Het betoog richt zich op twee, door de verdediging als ‘open einden in het politieonderzoek’ aangeduide onduidelijkheden. Op de eerste plaats stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet is uit te sluiten dat het slachtoffer op 7 juli 2005 omstreeks 18.00 uur nog in leven was. De verdediging wijst in dit verband op de verklaringen van de getuigen [getuige 1 t/m 3] in samenhang met het feit dat verdachte [verdachte] in een persoon zichtbaar op de NS-beelden van de passerelle van het station in 's‑Hertogenbosch van 7 juli 2005 het slachtoffer herkent. Voorts zijn tijdens het onderzoek in deze zaak door getuigen verklaringen afgelegd die wijzen in de richting van betrokkenheid van anderen bij de onderhavige zaak.
- 57.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de stelling van de verdediging dat het slachtoffer nog in leven was op 7 juli 2005 omstreeks 18.00 uur, niet in tegenspraak is met de hierna bewezen verklaarde periode.
(…)
- 61.
Hoewel het hof de verdachte [verdachte] kan nageven dat de persoon op de NS-beelden van de passerelle van het station in 's‑Hertogenbosch van 7 juli 2005 gelijkenis vertoont met het slachtoffer [slachtoffer], staat daarmee niet vast dat deze persoon [slachtoffer] is. Het hof heeft pogingen ondernomen om door middel van gezichtsvergelijking daarover uitsluitsel te krijgen. Vanwege de slechte kwaliteit van het beschikbare materiaal is dit gezichtsvergelijkend onderzoek onmogelijk gebleken, zoals door de deskundige Gerardts ter terechtzitting van het hof van 3 december 2008 is toegelicht, welk standpunt het hof overneemt.
De verdediging heeft bij pleidooi — op gronden zoals in de pleitnota verwoord — nog betoogd dat voor zover nodig de verdediging wenst dat de beelden alsnog getoond worden aan de buren van het slachtoffer alsmede aan een aantal nabestaanden. Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Zoals hiervoor al is overwogen, is ook het hof van oordeel dat de persoon op de NS-beelden van de passerelle van het NS-station in 's‑Hertogenbosch van 7 juli 2005 gelijkenis vertoont met het slachtoffer [slachtoffer]. Nader onderzoek naar de mate van herkenning door derden (waaronder familie of buren) geeft naar het oordeel van het hof een uitkomst die iets zegt over de gelijkenis tussen de foto van het slachtoffer en de videobeelden, maar geeft geen antwoord op de vraag welke betekenis aan die gelijkenis moet worden gehecht. In deze zaak meent het hof dat overeenkomstig zijn opdracht voldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden en betekenis van wetenschappelijk vergelijkend onderzoek naar de beeltenis van het slachtoffer [slachtoffer] en de opnamen op de videoband in de passerelle. Het hof wijst het verzoek af.’
5.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat familieleden en buren het slachtoffer niet slechts van een foto kenden maar het slachtoffer destijds op een andere wijze hebben gekend, en dat indien zij geconfronteerd zouden worden met de beelden en een verklaring zouden afleggen of zij daarop het slachtoffer hadden herkend, dat vanzelfsprekend van belang zou zijn bij de beantwoording van de vraag in hoeverre het aannemelijk is dat het slachtoffer op 7 juli 2005, derhalve op een datum nadat verdachte de woning van het slachtoffer is binnengegaan en weer heeft verlaten, in leven was. In 's hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat ook indien buren en nabestaanden van het slachtoffer hem zouden herkennen op de beelden, die herkenning geen betrouwbaar bewijs zou vormen dat de persoon op de beelden inderdaad het slachtoffer is gelet op de slechte kwaliteit van het bewijsmateriaal.2. Mede in aanmerking genomen dat het beeldmateriaal kennelijk van een dusdanige slechte kwaliteit was dat gezichtsvergelijking door een deskundige onmogelijk was gebleken, getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Nu het oordeel van het hof is gebaseerd op de kwaliteit van het bewijsmaterieel is er ook geen sprake van het op ontoelaatbare wijze voortuitlopen op de inhoud en de betrouwbaarheid van hetgeen getuigen eventueel zouden kunnen verklaren.
6.
Genoemd oordeel draagt de afwijzing van het verzoek om de beelden te tonen aan buren en nabestaanden zelfstandig. De klacht dat de afwijzing tevens onvoldoende met redenen is omkleed nu 's hofs overweging dat de stelling van de verdediging dat het slachtoffer nog in leven was op 7 juli 2005 om 18.00u niet in tegenspraak is met de bewezen verklaarde periode onbegrijpelijk is, mist derhalve belang en kan buiten bespreking blijven.
7.
Het middel faalt dus.
8.
Het tweede middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 1.
9.
Ten laste van verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005 te 's‑Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet
- —
[slachtoffer] (met geweld) in een stoel gezet en/of geduwd en/of [slachtoffer] gedwongen in een stoel plaats te nemen en
- —
[slachtoffer] geslagen tegen het hoofd en
- —
de linkerarm van [slachtoffer] vastgebonden aan de linker voorpoot van die stoel en
- —
de rechterarm van [slachtoffer] vastgebonden aan de rechterachterpoot van die stoel en
- —
strak tape om het hoofd en tussen de lippen van [slachtoffer] (door) gewikkeld en aldus de mond van [slachtoffer] afgebonden en
- —
over die tape meerdere doeken om het hoofd van [slachtoffer] gewikkeld en de mond van [slachtoffer] afgebonden en
- —
[slachtoffer] zonder (medische) hulp achtergelaten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] door verstikking is overleden.’
10.
Gesteld wordt dat het bestreden arrest innerlijk tegenstrijdig is en onvoldoende met redenen omkleed. De bewezenverklaring voor zover inhoudend dat verdachte en haar medeverdachte (onder meer) het slachtoffer van het leven hebben beroofd door hem zonder medische hulp achter te laten, zou niet te rijmen zijn met 's hofs overwegingen dat indien het slachtoffer reeds is overleden voordat verdachten de woning hadden verlaten, beide verdachten door de wijze van toepassen van geweld bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge daarvan door verstikking om het leven zou komen, en dat indien het slachtoffer na het vertrek van de verdachten is overleden daar nog bij komt dat verdachten door het slachtoffer onder genoemde omstandigheden zonder (medische) hulp aan zijn lot over te laten, ook dan bewust die aanmerkelijke kans hebben aanvaard. Met de steller van het middel lees ik in genoemde overwegingen dat het hof van oordeel is dat het mogelijk is dat het slachtoffer (reeds) is overleden ten gevolge van alleen de geweldshandelingen, maar dat indien het slachtoffer nog leefde op het moment dat zij zijn woning verlieten, zijn dood mede het gevolg is van de omstandigheid dat verdachte en haar medeverdachte hem zonder (medische) hulp hebben achtergelaten. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het hof geen exact tijdstip van overlijden heeft kunnen vaststellen omdat het slachtoffer eerst enkele dagen na het overlijden is gevonden. In het licht van die aldus verstane overwegingen, en nu in beide gevallen de gedragingen van verdachte en haar medeverdachte medeplegen van doodslag opleveren, acht ik de bewezenverklaring voor zover daarin beide mogelijkheden tot uitdrukking zijn gebracht niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Van een tegenstrijdigheid is mijns inziens geen sprake.
11.
Het derde middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 3.
12.
Ten laste van verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
‘zij in de periode van 21 april 2005 tot en met 22 april 2005 te 's‑Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten een bedrijfspand toebehorende aan [A] en in gebruik bij (medewerkers en/of werknemers van) [A].’
13.
Dat verdachte, die een zwervend bestaan leidde, op de bewuste datum een slaapplaats zocht in een bedrijfspand staat wel vast. Het middel klaagt echter terecht dat uit hetgeen het hof blijkens het bestreden arrest ten aanzien van feit 3 heeft vastgesteld, niet kan volgen dat het bedrijfspand toebehoorde aan [A] en in gebruik is geweest bij medewerkers en/of werknemers van [A]. De bewezenverklaring is derhalve onvoldoende naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel slaagt. Ik vraag mij ernstig af of deze bevinding aanleiding moet geven tot terugwijzing dan wel verwijzing, bezien in het licht van de ondergeschikte aard van het feit in het geheel van deze vervolging. In de strafmotivering is aan de bewezenverklaring van dit feit nadrukkelijk geen gewicht toegekend.3. Niet valt niet uit te sluiten dat het hof na terugwijzing of na verwijzing tot een veroordeling wegens dit feit zou kunnen komen.4. Niettemin stel ik voor dat de Hoge Raad ten principale rechtdoend, binnen de grenzen van de door de feitenrechter vastgestelde feiten, om doelmatigheidsredenen vrijspreekt van dit ondergeschikte feit, zonder daaraan gevolgen te verbinden voor de opgelegde straf.
14.
Het eerste en tweede middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
15.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest waarvan beroep ten aanzien van de beslissing van feit 3, tot vrijspraak voor dat feit door de Hoge Raad ten principale rechtdoend, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑01‑2011
Zie ook het gelijkluidende oordeel van het hof ter terechtzitting van 22 april 2009.
In de strafmotivering staat: ‘Voor deze feiten, te weten de doodslag op [slachtoffer] en het pinnen van geld van de bankrekening van het slachtoffer, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren een passende bestraffing.’
De zaak ligt in zoverre anders dan bij de doelmatigheidsvrijspraak in HR 10 maart 1987, NJ 1988/26, LJN AC1337.