Hof 's-Hertogenbosch, 29-10-2014, nr. 20-000791-13
ECLI:NL:GHSHE:2014:4483
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
29-10-2014
- Zaaknummer
20-000791-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:4483, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑10‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 29‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Vrijspraak ontuchtzaak. Hoewel sterke aanwijzingen bestaan die steun geven aan de verklaring van aangeefster, is anderzijds gebleken van contra-indicaties die niet passen bij de verklaring van aangeefster en die niet zonder meer terzijde kunnen worden geschoven.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000791-13
Uitspraak : 29 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 25 februari 2013 in de strafzaak met parketnummer
01-840119-11 tegen:
[voornaam] [achternaam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, meermalen plegen van ontuchtige handelingen die bestaan uit het binnendringen van het lichaam (feit 1) en het met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt meermalen plegen van ontuchtige handelingen (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 zal veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] geheel wordt toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis.
De verdachte heeft ontkend de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. Zijn raadsvrouwe heeft vrijspraak van beide feiten bepleit wegens gebrek aan overtuigend bewijs, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 20 december 2009 te Uden en/of Veghel en/of Erp en/of Scheveningen, in elk geval in Nederland, met [aangeefster] ([geboortedatum aangeefster]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte (telkens)
- met die [aangeefster] getongzoend en/of
- een of meer vinger(s) in de vagina van die [aangeefster] gebracht/geduwd en/of gehouden en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster] gebracht/geduwd en/of gehouden en/of
– zijn verdachtes, penis in de mond van die [aangeefster] gebracht/geduwd en/of gehouden;
2.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 20 december 2009 te Uden en/of Veghel en/of Erp en/of Scheveningen, in elk geval in Nederland en/of in Kroatië, met [aangeefster] ([geboortedatum aangeefster]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit
- het betasten van en/of strelen over de (al dan niet ontblote) vagina en/of borsten en/of billen van die [aangeefster] en/of
- het laten strelen en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [aangeefster] en/of
- het likken aan en/of over de vagina van die [aangeefster].
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Aangeefster [aangeefster] heeft onder meer verklaard dat zij een seksuele relatie met verdachte heeft gehad, waarbij bijna iedere dag, in ieder geval zeer frequent, sprake was van seksuele handelingen. Daarbij was onder meer sprake van het seksueel binnendringen met de penis van verdachte in haar vagina of mond en van aftrekken van de penis van verdachte. De seksuele contacten hebben gedurende geruime tijd plaatsgehad.
De verdachte heeft steeds de onder 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen ontkend.
Hij heeft verklaard dat hij vaak met aangeefster contact had en dat hij met haar een vriendschappelijke relatie had. Hij was een huisvriend van de ouders van aangeefster en voelde zich geroepen om wat toezicht op aangeefster te houden. In de loop van de tijd is hij een soort vertrouwenspersoon voor haar geworden. Er was echter geen sprake van een seksuele relatie. Op de vraag waarom aangeefster dan aangifte tegen hem heeft gedaan en daarmee haar vertrouwenspersoon heeft verloren, heeft verdachte geantwoord dat dit mogelijk is gebeurd omdat zij zich onder druk gezet heeft gevoeld.
Voor de verklaring van aangeefster is steun te vinden in het dossier. Zo bevindt zich in het dossier een overzicht van sms-berichten die verdachte met zijn gsm met het nummer [X] naar aangeefster heeft gestuurd en die kunnen wijzen op een meer dan alleen vriendschappelijke relatie. Ook is door getuigen waargenomen dat verdachte bij aangeefster in de slaapkamer is geweest, dat zij wel eens bij hem op schoot zat en dat hij haar op de mond heeft gezoend. Ook heeft hij haar vaak met de auto opgehaald.
In het dossier bevindt zich ook een overzicht van sms-berichten naar aangeefster die onmiskenbaar wijzen op het bestaan van een seksuele relatie. Deze berichten zijn verzonden door de gsm met het nummer [Y]. Uit de zendmastgegevens van deze gsm blijkt dat deze zich heeft bevonden in Uden, Erp en Veghel, zijnde respectievelijk de woonplaats van aangeefster, de woonplaats van verdachte en de plaats waar verdachte werkzaam was. De spelling en de gebruikte bewoordingen en tekens in deze sms-berichten vertonen overeenkomsten met de sms-berichten die zijn verzonden door de gsm van verdachte met het nummer [X]. Door de verdachte is ontkend dat de gsm met het nummer [Y] van hem was en hij deze berichten heeft verstuurd.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaring van aangeefster ter zake van het (zeer frequente) seksuele contact met verdachte in strijd met de waarheid is. Ter onderbouwing heeft de verdediging verwezen naar de verklaringen van een uroloog en van de huisarts die de verdachte hebben onderzocht. Die verklaringen houden – kort samengevat – in dat bij verdachte sprake is van een duidelijk zichtbare lichamelijke aandoening waardoor seksueel contact leidt tot pijn en letsel aan de penis. Dat deze aandoening ook al bestond ten tijde van het ten laste gelegde kan worden afgeleid uit de verklaring van de huisarts en uit de verklaringen van de huidige partner en van de ex-partner van de verdachte.
Aangeefster heeft desgevraagd verklaard dat haar helemaal geen bijzonderheden bij verdachte zijn opgevallen. Voorts heeft zij een beschrijving gegeven van de penis van verdachte die niet overeenstemt met de bevindingen van de uroloog en de huisarts.
Hoewel uit het onderzoek sterke aanwijzingen naar voren zijn gekomen die steun geven aan de verklaring van aangeefster, is anderzijds gebleken van contra-indicaties die niet passen bij de verklaring van aangeefster en die niet zonder meer terzijde kunnen worden geschoven. Derhalve bestaat bij het hof twijfel of verdachte het hem onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Nu, gelet op het voorgaande, het hof de juistheid van de verklaringen van aangeefster niet in voldoende mate kan vaststellen, bestaat bij het hof eveneens twijfel met betrekking tot de aan de verdachte onder feit 2 verweten ontuchtige handelingen, Derhalve zal de verdachte ook worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 2 is ten laste gelegd.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend strekkende tot vergoeding van immateriele schade tot een bedrag van € 2.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen en derhalve van rechtswege opnieuw aan de orde in hoger beroep.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [aangeefster] in haar vordering niet worden ontvangen, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. E.N. van der Spoel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten, griffier,
en op 29 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.