HR, 17-01-2012, nr. S 10/02073
ECLI:NL:HR:2012:BT6553, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-01-2012
- Zaaknummer
S 10/02073
- LJN
BT6553
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BT6553, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BT6553
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2010:BM2783, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0023
Uitspraak 17‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Udense kofferbakmoord. Strafmotivering. Het in het middel aangevallen onderdeel van de strafmotivering van het Hof dat de verdachte onder meer ook nog zwaar wordt aangerekend dat hij bewust de luchtbuks heeft weggemaakt om sporen van zijn daad te verwijderen, vormt onmiskenbaar een nadere uitwerking van de door het Hof in aanmerking genomen en uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gebleken omstandigheden waaronder de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 bewezenverklaarde overtreding van art. 151 Sr. Art.189.3 Sr, staat hier niet aan in de weg. Het middel faalt.
17 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/02073
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 april 2010, nummer 20/003859-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum "Haaglanden" te 's-Gravenhage.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de opgelegde straf zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de strafoplegging ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 01 juli 2006 te Uden, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een luchtdrukwapen eenmaal of meermalen op het hoofd van [slachtoffer] geschoten en/of (met een hard voorwerp) eenmaal of meermalen op het hoofd van [slachtoffer] geslagen en/of anderszins geweld op het hoofd van [slachtoffer] toegepast, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. hij in de periode van 01 juli 2006 tot en met 1 september 2006 in Nederland en/of in België een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer], heeft verborgen en/of heeft weggevoerd en/of heeft weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/is verdachte met voormeld oogmerk:
- in de periode van 01 juli 2006 tot en met 31 augustus 2006 in Nederland of in België het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in plastic en in een dekbed en een dekbedovertrek ingepakt en
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] (vanuit Uden) naar en in België vervoerd en
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in België in een bos gelegd en vervolgens aldaar achtergelaten."
3.3. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren en ter motivering van die straf het volgende overwogen:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten zoals daarvan blijkt uit de daarop gestelde strafmaxima en op de straffen die voor dergelijke feiten plegen te worden opgelegd, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof rekent verdachte met name de volgende feiten en omstandigheden zwaar aan.
- verdachte heeft in de voor nachtrust bestemde tijd lafhartig zijn vrouw in ook haar woning, waar ze zich veilig mocht wanen, op zeer gewelddadige wijze vermoord;
- zij moet daarbij, zij het kort, veel pijn hebben geleden en in grote doodsnood hebben verkeerd;
- na de moord is verdachte respectloos omgegaan met de stoffelijke resten van zijn vrouw door deze achter te laten in het bos in België en dusdoende die stoffelijke resten ook weg te maken;
- verdachte heeft nadien welbewust de nabestaanden van [slachtoffer], waaronder met name zijn te noemen zijn kinderen en haar ouders, misleid en voorgelogen en hen op die wijze in grote onzekerheid laten verkeren omtrent haar lot;
- verdachte heeft ook anderen misleid en voorgelogen over wat er met haar aan de hand was onder meer door aangifte te doen van haar vermissing;
- verdachte heeft onherstelbaar leed toegebracht aan nabestaanden;
- verdachte heeft voorts bewust sporen weggemaakt, waaronder ook de luchtbuks."
3.4. Het in het middel aangevallen onderdeel van de strafmotivering van het Hof dat de verdachte onder meer ook nog zwaar wordt aangerekend dat hij bewust de luchtbuks heeft weggemaakt om sporen van zijn daad te verwijderen, vormt onmiskenbaar een nadere uitwerking van de door het Hof in aanmerking genomen en uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gebleken omstandigheden waaronder de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 bewezenverklaarde overtreding van art. 151 Sr. Art. 189, derde lid, Sr staat hier niet aan in de weg.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het vijfde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twintig jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze negentien jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 17 januari 2012.