NJB 2020/3063:Derde overzichtsarrest inzake vormverzuimen en rechtsgevolgen in de zin van art. 359a Sv na HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533 en HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321. De Hoge Raad overweegt dat op de strafrechter niet de taak en verantwoordelijkheid rust de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken en dat de strafrechter daartoe ook niet in staat is. Erop gelet dat voor de modernisering van het Wetboek van Strafvordering een regeling wordt voorgesteld met betrekking tot de processuele sancties die aan onrechtmatig handelen kunnen worden verbonden, die ten dele anders is ingericht dan de huidige wettelijke regeling van artikel 359a Sv, ziet de Hoge Raad geen aanleiding substantiële wijzigingen aan te brengen in het beoordelingskader zoals dat volgt uit voormelde arresten. Wel komt de Hoge Raad tot enige nuanceringen en bijstellingen van de precieze formulering van enkele daarin opgenomen maatstaven. De Hoge Raad gaat daarbij onder meer in op vormverzuimen ‘bij het voorbereidend onderzoek’ en daarbuiten, strafvermindering, bewijsuitsluiting, niet-ontvankelijkverklaring, en de beoordeling van de feitelijke grondslag van verweren. Onrechtmatig politiegeweld bij insluiting verdachte, art. 359a Sv: in casu oordeelt het hof onjuist dat de handelwijze van de politie in verband met de insluiting van de verdachte ‘buiten het toepassingsbereik van artikel 359a Sv’ valt. De vormverzuimen zijn begaan bij ‘het voorbereidend onderzoek’ tegen de verdachte indien de geweldhandelingen zijn verricht door opsporingsambtenaren bij de insluiting en deze volgden op de aanhouding van de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit. In zo’n geval komt niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging in beginsel echter niet in aanmerking als rechtsgevolg, nu onregelmatigheden in de wijze waarop de verdachte is aangehouden – daaronder ook begrepen onregelmatigheden die hebben plaatsgevonden bij de daarop gevolgde insluiting – op zichzelf niet meebrengen dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Dat geldt ook indien zich (tevens) onregelmatigheden hebben voorgedaan met betrekking tot het onderzoek door politie en justitie naar de wijze van aanhouding en insluiting van de verdachte. De verwerping door het hof van het verweer dat strekt tot strafvermindering, is niet toereikend gemotiveerd