Wel aanwezig in het dossier is het dubbel van de dagvaarding van verzoekster om op 10 juli 2006 ter terechtzitting van het hof terecht te staan ter zake van het feit onder parketnummer 06-470848-05. Deze dagvaarding is volgens de daaraan gehechte akte van uitreiking op 7 maart 2006 aan verzoekster in persoon uitgereikt. Over de afhandeling van die dagvaarding wordt geen klacht geformuleerd en ik besteed er ook ambtshalve geen aandacht aan.
HR, 01-09-2009, nr. 07/13409
ECLI:NL:HR:2009:BI5727
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-09-2009
- Zaaknummer
07/13409
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BI5727
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI5727, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI5727
ECLI:NL:PHR:2009:BI5727, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI5727
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Betekening appeldagvaarding. Het dubbel van de dgv voor de tz van het Hof en de akte van uitreiking bevinden zich niet bij de stukken die aan de HR zijn gezonden. Blijkens een brief van de voorzitter van het Hof zijn deze stukken na de tz. in het ongerede geraakt. Dat brengt mee dat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat de appeldgv niet op de bij wet voorgeschreven wijze is betekend.
1 september 2009
Strafkamer
nr. 07/13409
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 22 februari 2007, nummer 21/001019-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2007 niet nietig heeft verklaard, aangezien in rechte moet worden vermoed dat deze dagvaarding niet, althans niet op de voorgeschreven wijze is uitgereikt.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2007 houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonplaats],
is niet verschenen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.2.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van de voorzitter van het Hof, gericht aan de Hoge Raad der Nederlanden van 19 maart 2008, inhoudende:
"Naar aanleiding van Uw brief van 6 maart 2008 moet ik u berichten dat in de zaak met parketnummer 21/001019-06 (verdachte [Verdachte]) de dagvaarding voor de zitting van 8 februari 2008 en de daarop betrekking hebbende akte van uitreiking na de zitting in het ongerede zijn geraakt en ondanks uitgebreide naspeuringen niet meer getraceerd konden worden."
2.3. Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken bevinden zich niet het dubbel van de dagvaarding van de verdachte voor de terechtzitting van het Hof van 8 februari 2007 en de akte van uitreiking. Blijkens de hiervoor onder 2.2.2 vermelde brief van de voorzitter van het Hof zijn deze stukken na de terechtzitting in het ongerede geraakt. Dat brengt mee dat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat de appeldagvaarding niet op de bij de wet voorgeschreven wijze is betekend.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad zal de appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 1 september 2009.
Conclusie 26‑05‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verzoekster is door het gerechtshof te Arnhem wegens het gezamenlijk in werking hebben van een hennepkwekerijtje veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2.
Namens verzoekster heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het hof de dagvaarding voor de terechtzitting van 8 februari 2007 ten onrechte niet nietig heeft verklaard, nu in rechte moet worden vermoed dat deze dagvaarding niet, althans niet op de voorgeschreven wijze is uitgereikt. Daarbij stelt het middel zich — met verwijzing naar HR 2 februari 1954, NJ 1954, 361 — op het standpunt dat bij het ontbreken van een akte van uitreiking van de dagvaarding moet worden vermoed dat de dagvaarding niet, althans niet op de wet bij voorgeschreven wijze is betekend.
4.
Uit het proces-verbaal van de appèlzitting van 8 februari 2007 blijkt dat verzoekster niet ter zitting is verschenen en dat het hof, op vordering van de advocaat-generaal, verstek heeft verleend tegen verzoekster.
5.
Het dubbel van de dagvaarding van verzoekster om op 8 februari 2007 ter terechtzitting van het hof terecht te staan en de akte van uitreiking van deze dagvaarding aan verzoekster bevinden zich niet bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv, aan de Hoge Raad gezonden stukken.1.
6.
Blijkens de aan de strafgriffie van de Hoge Raad verzonden brief van de voorzitter van het hof van 19 maart 2008 zijn de dagvaarding voor de zitting van 8 februari 2007 en de daarop betrekkende akte van uitreiking ná de terechtzitting in het ongerede geraakt.
7.
Gelet op het vorenstaande moet in cassatie ervan uit worden gegaan dat de dagvaarding voor de zitting van 8 februari 2007 en de akte van uitreiking ervan zich ten tijde van de behandeling in hoger beroep wel bij de stukken hebben bevonden, maar ná de zitting van 8 februari 2007 bij het hof in het ongerede zijn geraakt.
8.
Het redelijk vergelijkbare geval, beslist in HR 4 januari 2005, LJN AR5173, leert dat waar het gaat om een klacht of verweer over de geldigheid van de dagvaarding wegens het niet betekenen van de dagvaarding aan de verdachte op de bij wet voorgeschreven wijze, beslissend is of zich een akte van uitreiking van de dagvaarding in het dossier bevindt (en wat daarvan dan de inhoud2. is).
9.
Anders dan in het aangehaalde geval gaat het in het onderhavige zaak om de akte van uitreiking van een appèldagvaarding die ná de behandeling op de terechtzitting waarop de dagvaarding betrekking had, in dezelfde instantie in het ongerede is geraakt. Het gaat hier om de eigen (impliciete) waarneming van het hof dat de dagvaarding op de juiste wijze was uitgereikt. Dit valt vervolgens echter in cassatie niet te controleren.
10.
Omdat als gevolg van het ontbreken van de akte van uitreiking van de dagvaarding voor de appélzitting van 8 februari 2007, niet kan worden nagegaan of de dagvaarding op de bij art. 588 Sv voorgeschreven wijze aan verzoekster is betekend, moet het ervoor worden gehouden dat 's hofs beslissing tot verstekverlening tegen verzoekster niet naar eis der wet met redenen is omkleed.3. Ik geef uw Raad in overweging om uit doelmatigheidsredenen de dagvaarding in hoger beroep nietig te verklaren, nu als vaststaand mag worden aangenomen dat de dagvaarding en de daarbij behorende akte van uitreiking in het ongerede zijn geraakt en naar alle waarschijnlijkheid niet meer boven water zullen komen (vgl. HR 6 november 2007, LJN BB4965).
11.
Het middel slaagt.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2009