CRvB, 30-11-2015, nr. 15/7051 WAADI-VV
ECLI:NL:CRVB:2015:4246
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
30-11-2015
- Zaaknummer
15/7051 WAADI-VV
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:4246, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 30‑11‑2015; (Hoger beroep, Voorlopige voorziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Toewijzing voorlopige voorziening. Verzoeker heeft er terecht op gewezen dat, indien hij bij het vervullen van de door de rechtbank gegeven opdracht zou uitgaan van de (ingetrokken) Beleidsregel boeteoplegging Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs 2013 (Beleidsregel 2013), dit zou leiden tot een verslechtering van de positie van betrokkenen omdat de boetes voor de uitlener en de inleners hoger zouden uitvallen dan met toepassing van de staffel opgenomen bij de Beleidsregels 2014. Dit is geen begaanbare weg voor verzoeker. Verzoeker is op grond van artikel 19, zesde lid, van de WAADI verplicht om voor de aanwending van zijn bevoegdheid tot boeteoplegging beleidsregels vast te stellen waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Waar verzoeker de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat de Beleidsregels 2014 kennelijk onredelijk zijn, gemotiveerd heeft betwist, kan in dit stadium niet in redelijkheid van verzoeker worden verlangd dat hij vooruitlopend op het oordeel van de Raad over dit oordeel van de rechtbank al nieuwe beleidsregels met nieuwe boetebedragen vaststelt en nieuwe beslissingen op bezwaar neemt.
15/7051 WAADI-VV
15/7053 WAADI-VV
15/7055 WAADI-VV
15/7057 WAADI-VV
15/7060 WAADI-VV
Datum uitspraak: 30 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening
Partijen:
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verzoeker)
[naam B.V.1] gevestigd te [vestigingsplaats 1] (betrokkene 1)
[naam B.V.2] gevestigd te [vestigingsplaats 2] (betrokkene 2)
[naam B.V.3] gevestigd te [vestigingsplaats 3] (betrokkene 3)
[naam v.o.f.] gevestigd te [vestigingsplaats 2] (betrokkene 4)
[naam B.V.4] gevestigd te [vestigingsplaats 4] (betrokkene 5)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 september 2015, nrs. 14/901, 14/993, 14/1000, 14/1020 en 14/3179. Tevens heeft verzoeker verzoeken om een voorlopige voorziening gedaan.
De ABRvS heeft het hogerberoepschrift en de verzoeken om een voorlopige voorziening ter behandeling doorgezonden naar de Raad.
OVERWEGINGEN
1.1.
Bij besluit van 19 september 2013 heeft verzoeker aan betrokkene 1 een boete opgelegd van € 24.000,- wegens overtreding van artikel 7a, eerste lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI), omdat hij arbeidskrachten ter beschikking heeft gesteld zonder dat hij op de voorgeschreven wijze stond ingeschreven in het handelsregister.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 september 2013 heeft verzoeker aan betrokkene 4 een boete opgelegd van € 12.000,- en aan betrokkene 2, 3 en 5 een boete van € 48.000,- wegens overtreding van artikel 7a, tweede lid, van de WAADI, omdat zij als inlener arbeidskrachten, die ter beschikking zijn gesteld in strijd met het eerste lid van dat artikel, arbeid hebben laten verrichten.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2014 (bestreden besluit 1) heeft verzoeker het bezwaar van betrokkene 1 tegen het aan haar gerichte besluit van 19 september 2013 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij afzonderlijke besluiten van 18 februari 2014 (bestreden besluiten 2 tot en met 5) heeft verzoeker de bezwaren van betrokkenen 2 tot en met 5 tegen de aan hen gerichte besluiten ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, verzoeker opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van betrokkenen met inachtneming van haar uitspraak, en bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de Beleidsregels boeteoplegging Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs 2014 (Beleidsregels 2014) kennelijk onredelijk, omdat het toepassen van een staffel bij het bepalen van een boetenormbedrag voor overtredingen van artikel 7a, eerste of tweede lid, van de WAADI niet getuigt van een juiste beleidsinvulling.
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt er slechts toe dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt geschorst voor zover de rechtbank verzoeker heeft opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van betrokkenen met inachtneming van haar uitspraak.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 10 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit genomen op grond van de WAADI hoger beroep worden ingesteld bij de Raad. Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank over een besluit, genomen op grond van de WAADI, hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Gelet op de inhoud van de door de rechtbank aan verzoeker verstrekte opdracht en de termijn die daarbij voor het nemen van nieuwe besluiten is gesteld, is in deze gevallen sprake van de op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb vereiste spoedeisendheid. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Omdat het instellen van hoger beroep in de voorliggende zaken op grond van artikel 10 van de Bevoegdheidsregeling de werking van de aangevallen uitspraak niet schorst, is verzoeker op grond van de aangevallen uitspraak gehouden om binnen zes weken nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen zonder dat daarbij de in de Beleidsregels 2014 vastgestelde boetebedragen tot uitgangspunt kunnen worden genomen. Verzoeker heeft er terecht op gewezen dat, indien hij bij het vervullen van de door de rechtbank gegeven opdracht zou uitgaan van de (ingetrokken) Beleidsregel boeteoplegging Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs 2013 (Beleidsregel 2013), dit zou leiden tot een verslechtering van de positie van betrokkenen omdat de boetes voor de uitlener en de inleners hoger zouden uitvallen dan met toepassing van de staffel opgenomen bij de Beleidsregels 2014. Dit is geen begaanbare weg voor verzoeker. Verzoeker is op grond van artikel 19, zesde lid, van de WAADI verplicht om voor de aanwending van zijn bevoegdheid tot boeteoplegging beleidsregels vast te stellen waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Waar verzoeker de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat de Beleidsregels 2014 kennelijk onredelijk zijn, gemotiveerd heeft betwist, kan in dit stadium niet in redelijkheid van verzoeker worden verlangd dat hij vooruitlopend op het oordeel van de Raad over dit oordeel van de rechtbank al nieuwe beleidsregels met nieuwe boetebedragen vaststelt en nieuwe beslissingen op bezwaar neemt.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de verzoeken om een voorlopige voorziening kennelijk gegrond zijn. Deze verzoeken zullen daarom met overeenkomstige toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb worden toegewezen.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- wijst de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe;
- schorst de werking van de aangevallen uitspraak, voor zover verzoeker is opgedragen om
nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van betrokkenen met inachtneming van die
uitspraak, totdat de Raad heeft beslist op het door verzoeker ingestelde hoger beroep;
- bepaalt dat de griffier het door verzoeker betaalde griffierecht van € 2.485,- terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) P. Boer