Hof Amsterdam, 09-12-2021, nr. 23-002348-17
ECLI:NL:GHAMS:2021:3904
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-12-2021
- Zaaknummer
23-002348-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:3904, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑12‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:157
Uitspraak 09‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Vrijspraak mensenhandel nu (het oogmerk van) uitbuiting niet bewezen kan worden. Vrijspraak medeplegen mensensmokkel. Veroordeling illegale tewerkstelling en daar een gewoonte van maken. Overschrijding redelijke termijn. Geldboete. Benadeelde partijen NO.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002348-17
datum uitspraak: 9 december 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-730037-14 tegen
Frans Jan [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1974,zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
postadres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van15 en 25 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 te Uithoorn, in elk geval in Nederland en/of te Singapore en/of te Indonesië en/of te Frankrijk en/of te België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5]
en/of
voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] /of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: huishoudelijke werkzaamheden en/of au pair werkzaamheden)
dan wel
met onder eerder genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: huishoudelijke werkzaamheden en/of au pair werkzaamheden)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5]
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ten aanzien van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] , terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] geen en/of weinig inkomsten hadden in hun land van herkomst en/of de financiële verantwoordelijkheid hadden voor hun gezin en/of niet beschikten over een geldige verblijfstitel in Nederland en/of in Nederland niemand kenden waarop zij terug konden vallen/of de Nederlandse en/of de Engelse taal niet machtig waren en/of de weg in Nederland niet kenden
- -
(al dan niet via een tussenpersoon) contact gelegd met die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of
- -
die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] gevraagd of zij bij hem en/of zijn mededader(s) in Nederland in de huishouding en/of als au pair wilde(n)/kon(den) gaan werken en/of
- -
die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] gezegd dat zij 300 euro en/of 350 euro en/of zes miljoen roepia per maand zouden kunnen verdienen als kinderoppas en/of met (lichte) hulp in de huishouden en/of dat zij eens per week en/of eens per twee weken een vrije dag zou(den) hebben en/of tegen extra betaling elke dag zou(den) moeten werken en/of
- -
die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] gezegd dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), de reiskosten voor die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] van Singapore en/of Indonesië naar Nederland en/of Frankrijk en/of België zou(den) betalen en/of (vervolgens) het visum en/of het ticket voor de reis van Singapore en/of Indonesië naar Nederland en/of Frankrijk en/of België geregeld en/of bekostigd en/of
- -
die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] van het vliegveld in Parijs en/of België en/of Schiphol opgehaald en/of (per auto en/of per trein) naar zijn, verdachtes, en/of zijn mededaders' woning gebracht en/of (vervolgens) aldaar gehuisvest (in de woning [adres 2] ) en/of
- -
het paspoort van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] in bewaring genomen en/of op verzoek geweigerd dat paspoort terug te geven en/of
- -
die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] zeven dagen per week, althans nagenoeg dagelijks van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, laten werken en die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] duidelijk gemaakt dat zij pas zonder zijn, verdachte en/of zijn mededader(s) naar buiten mocht(en) gaan als het werk in huis klaar was (hetgeen nooit het geval was) en/of (zodoende) belet dat die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] sociale contacten opbouwde(n) en/of een afhankelijkheidspositie voor die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] gecreëerd en/of in stand gehouden en/of
- -
die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] geen, althans weinig, salaris betaald en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] duidelijk gemaakt dat zij hem, verdachte en/of zijn mededader(s) nog een groot geldbedrag moest(en) betalen vanwege de opgebouwde schuld als zij (voortijdig) weg zou(den) gaan en (zodoende) gedwongen en/of aangemoedigd om bij hem, verdachte en/of zijn mededader(s) te blijven wonen en/of te (blijven) werken onder bovengenoemde omstandigheden door welke feiten en/of omstandigheden voor die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan, waaraan zij zich niet heeft/hebben kunnen onttrekken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 te Uithoorn, in elk geval in Nederland en/of te Singapore en/of te Indonesië, een ander of anderen, te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of Frankrijk en/of België, in elk geval een andere lidstaat van de Europese Unie, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem/haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen
- -
(al dan niet via een tussenpersoon) contact gelegd met die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 3] en/of
- -
die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] aangeboden bij hem, verdachte en/of zijn mededader(s) in de huishouding en/of als au pair te gaan werken gedurende voor een periode van twee of meer jaren en/of
- -
voor die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] een visum en/of een reisticket naar Nederland en/of Frankrijk en/of België geregeld en/of
- -
die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] geïnstrueerd wat zij moest(en) zeggen als reden voor verblijf in Nederland en/of Frankrijk en/of België,
terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was, terwijl hij, verdachte, van dit/deze bovengenoemde feit(en) een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
3.hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 te Uithoorn, in elk geval in Nederland en/of te Singapore en/of te Indonesië tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte wist, althans ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was, terwijl hij, verdachte, van dit bovenomschreven feit een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeteren. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (algemeen)
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, gelet op het feit dat de redelijke termijn in ernstige mate is geschonden. Het tijdsverloop heeft er mede toe geleid dat de waarheidsvinding onherstelbaar is beschadigd, nu het originele digitale bestand met sms-berichten uit de telefoon van aangeefster [benadeelde 1] ontbreekt in het dossier en niet meer terug te vinden is.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) inderdaad is geschonden. Overschrijding van de redelijke termijn leidt volgens de Hoge Raad echter in beginsel niet, ook niet bij aanzienlijke overschrijdingen zoals hier, tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof stelt tevens vast dat de door de raadsvrouw genoemde originele sms-berichten niet meer kunnen worden achterhaald. Deze twee omstandigheden houden echter geen verband met elkaar, en leiden ieder voor zich niet tot de conclusie dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het hof is voorts van oordeel dat ook geen sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces op grond van deze beide omstandigheden gezamenlijk of op andere gronden, mede in het licht van de hiernavolgende overwegingen. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn betrekken bij het bepalen van de straf. Voor zover nodig zal het hof het ontbreken van de (inhoud van de) originele sms-berichten betrekken bij de beoordeling van het bewijs. Het verweer wordt hiermee verworpen.
Ontvankelijkheid van de openbaar ministerie ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De verdediging heeft voorts bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het onder 3 ten laste gelegde feit, omdat het una via-beginsel en het gelijkheidsbeginsel zijn geschonden, althans, omdat de verdenking jegens de verdachte via het bestuursrecht had moeten worden afgedaan.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen.
Het hof verwerpt het verweer dat het una via-beginsel is geschonden op feitelijke gronden: vast staat dat de verdenking jegens de verdachte alleen via het strafrecht is behandeld. Daarnaast wordt het verweer dat niet voor het strafrecht had mogen worden gekozen niet gehonoreerd, omdat uit het – uit openbare bronnen kenbare - beleid ten aanzien van de vervolging van zaken met aspecten van mensenhandel naar voren komt dat de keuze voor afdoening via het strafrecht of via het bestuursrecht bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid is neergelegd, die op basis van het al dan niet aanwezig zijn van opsporingsindicaties de afdoeningsroute kiest en – indien sprake is van opsporingsindicaties – de zaak overdraagt aan de officier van justitie. Niet is gesteld noch is gebleken dat er ten aanzien van de verdachte geen opsporingsindicaties aanwezig waren. Mede gelet op de onderbouwing van het verweer en de tenlastelegging in zijn geheel beschouwend is het hof van oordeel dat er geen redenen zijn het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Beoordelingskader mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het in artikel 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de wetsgeschiedenis doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Gelet op de wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 1, 4 en 6, Sr wordt gekwalificeerd als ‘mensenhandel’ en - in de ten laste gelegde periode - is bedreigd met een gevangenisstraf van acht (artikel 273f (oud) Sr) respectievelijk twaalf jaren (artikel 273f Sr), moet volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad worden aangenomen dat de in de tenlastelegging omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij (sub 1) het oogmerk van uitbuiting kan worden vastgesteld of (sub 4 en 6) de tenlastegelegde gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de artikel 273f, eerste lid, Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebracht, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte werd behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Het enkele aanwenden van (dwang)middelen levert op zich zelf beschouwd niet reeds (het oogmerk van) uitbuiting op, maar het vereiste van (het oogmerk van) uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn geweest van een (potentiële) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. Het gaat bij uitbuiting om schending van fundamentele mensenrechten. Bij arbeidsuitbuiting gaat het niet slechts om slecht werkgeverschap, maar om een excessieve situatie.
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte [verdachte] (hierna: de verdachte, of: [verdachte] ) is gehuwd met de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte, of: [medeverdachte] ). Samen hebben zij drie kinderen, te weten [naam 1] (geboren op [geboortedag 2] 2010), [naam 2] (geboren op [geboortedag 3] 2012) en [naam 3] (geboren in 2014, na de tenlastegelegde periode). [medeverdachte] heeft ook een zoon uit een vorige relatie: [naam 4] (geboren op [geboortedag 4] 1992). In de ten laste gelegde periode was het gezin woonachtig op het adres [adres 3] .
[medeverdachte] en [verdachte] wilden hulp bij de verzorging van hun jonge kinderen. [medeverdachte] heeft daartoe contact gelegd met tussenpersonen in Indonesië. Vervolgens zijn [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] (hierna: de aangeefsters) allen op enig moment in de ten laste gelegde periode naar Nederland gekomen. Het doel van hun komst naar Nederland was door het verrichten van werkzaamheden voor [medeverdachte] en [verdachte] een inkomen te verwerven. De aangeefsters zijn via toeristenvisa respectievelijk transitvisa naar Nederland gekomen. Er is hen geen andere verblijfsrechtelijke titel verleend en er is voor hen geen tewerkstellingsvergunning aangevraagd. De kosten voor de reis naar Nederland zijn gedragen door [medeverdachte] en [verdachte] .
Voorafgaand aan hun komst naar Nederland heeft [medeverdachte] steeds telefonisch contact met elk van de aangeefsters gehad. Voor geen van de aangeefsters is een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgemaakt. Er waren geen werktijden afgesproken; de aangeefsters zouden twee vrije dagen in de maand krijgen, bij een werkweek van zeven dagen. Als de aangeefsters op de vrije dagen toch zouden werken zouden zij extra geld krijgen. [medeverdachte] heeft met elk van de aangeefsters afgesproken dat zij een salaris van ongeveer 350 euro per maand zouden verdienen.
Op enig moment in de ten laste gelegde periode hebben de aangeefsters in de woning van [medeverdachte] en [verdachte] te Uithoorn gewoond en gewerkt. De kosten van eten en inwoning werden gedragen door [medeverdachte] en [verdachte] . De aangeefsters hebben allen op enig moment tijdens hun verblijf hun paspoort op verzoek van [medeverdachte] aan haar afgegeven. De aangeefsters moesten tijdens hun verblijf dag en nacht voor de (kinderen van) [medeverdachte] en [verdachte] beschikbaar zijn. Hun werkzaamheden bestonden uit het zorgen voor (één van) de kinderen van [medeverdachte] en [verdachte] , en taken van huishoudelijke aard. Zij begaven zich (meestal) slechts in het bijzijn van [medeverdachte] of met de kinderen buiten de woning. Zij spraken de Nederlandse taal niet.
[benadeelde 1] was in de periode van september 2011 tot ongeveer februari 2012 werkzaam voor [medeverdachte] en [verdachte] . In die periode werkte er voor drie á vier dagen per week ook een andere oppas: [benadeelde 1] heeft na de eerste maand van haar dienstverband twee maandsalarissen van in totaal 700 euro uitbetaald gekregen door overmaking van dat bedrag aan haar familie in Indonesië. [medeverdachte] heeft daarna namens haar drie keer 200 euro betaald voor ‘ [systeem] ’ (het hof begrijpt: een soort gezamenlijk spaarsysteem), maar dit geld heeft ze - naar eigen zeggen - nooit teruggekregen. [benadeelde 1] heeft tijdens haar dienstverband één vrije dag opgenomen. In december 2011 heeft [benadeelde 1] naar eigen zeggen [medeverdachte] laten weten dat ze weg wilde. Zij verklaart dat [medeverdachte] haar zei dat ze dan 3.000 euro moest betalen wegens gemaakte kosten. [benadeelde 1] is eind januari, begin februari 2012 vertrokken.
[benadeelde 2] heeft van 10 mei 2012 tot en met oktober 2012 bij [medeverdachte] en [verdachte] gewerkt. Zij heeft het salaris van drie maanden uitbetaald gekregen. Het geld is – op verzoek van [benadeelde 2] - betaald aan een vriendin in Indonesië. De overige maanden heeft zij niet uitbetaald gekregen. Tijdens haar tewerkstelling heeft zij een maand samen met een tante voor de kinderen gezorgd. [benadeelde 2] heeft voorts ook een periode gelijktijdig met [benadeelde 1] gewerkt. Zij is in oktober 2012 vertrokken na een ruzie met [verdachte] . Later heeft [medeverdachte] haar gevraagd of ze weer wilde komen werken. Dat heeft ze gedaan, in december 2013. Ze werkte daar toen gelijktijdig met de hierna te noemen [benadeelde 3] .
[benadeelde 3] heeft bij [medeverdachte] en [verdachte] verbleven en gewerkt in de periode van augustus 2013 tot december 2013. Zij heeft ongeveer 130 euro betaald gekregen. [benadeelde 3] heeft verklaard dat dit geld voor extra gewerkte dagen betrof. Het geld is gestort op de rekening van de ouders van [benadeelde 3] . Verder heeft ze geen geld ontvangen. In een gedeelte van de periode dat [benadeelde 3] bij [medeverdachte] en [verdachte] werkte, werkte er ook een andere oppas.
[benadeelde 4] en [benadeelde 5] hebben gelijktijdig bij [medeverdachte] en [verdachte] gewoond en gewerkt. Zij zijn samen in maart 2014 begonnen en hebben daar gewerkt tot aan het moment van de aanhouding van de verdachten op 29 april 2014. Zij hebben het salaris voor de maand maart 2014 uitbetaald gekregen. [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] hebben geen vrije dagen gehad of opgenomen.
Oordeel van het hof
De aangeefsters zijn allen afkomstig uit Indonesië. Zij zijn op een toeristenvisum of een transitvisum naar Nederland gereisd. Door (zich voor te nemen) te gaan werken bij aankomst waren zij vanaf binnenkomst en tijdens hun verblijf illegaal in Nederland.De aangeefsters bevonden zich in een land waarvan zij de taal niet spraken en de cultuur niet kenden. Zij waren afhankelijk van [medeverdachte] en [verdachte] voor inwoning en inkomsten en zij hadden niet de beschikking over hun eigen paspoort, omdat [medeverdachte] dit onder zich had genomen. Dat de aangeefsters zich in een kwetsbare en afhankelijke positie ten aanzien van [medeverdachte] en [verdachte] bevonden staat voor het hof vast. Voor het antwoord op de vraag of [medeverdachte] en [verdachte] van deze kwetsbare positie en uit de feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht misbruik hebben gemaakt is toereikend dat zij zich bewust moeten zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de aangeefsters waaruit dit overwicht voortvloeide, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hen aanwezig was (HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rov. 2.5.1). Het hof is van oordeel dat in ieder geval [medeverdachte] wist van feitelijke omstandigheden waaruit het overwicht voortvloeide. [medeverdachte] woonde immers al geruime tijd in Nederland en is gehuwd met de verdachte, een Nederlandse man. Zij heeft enige tijd in Nederland gewerkt en kan dus bekend worden verondersteld met de arbeidsmarkt en werkomstandigheden die in Nederland de norm zijn. Voorts heeft zij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij wist dat vrouwen die als kinderoppas werken het in Indonesië niet breed hebben. Tot slot wist [medeverdachte] dat de aangeefsters zich wederrechtelijk de toegang tot Nederland hadden verschaft en aldus een illegale status hadden (waarop bij de bespreking van het onder 2 en 3 tenlastegelegde nader terug wordt gekomen). Kortom, het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat in ieder geval [medeverdachte] misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie waarin de aangeefsters zich in bevonden. Ook voor [verdachte] kan worden vastgesteld dat hij bekend was met de gebruikelijke arbeidsomstandigheden in Nederland, dat hij wist dat de aangeefsters afkomstig waren uit Indonesië en de Nederlandse taal niet spraken, en hij redelijkerwijs moest vermoeden dat zij illegaal in Nederland waren, terwijl zij – nu zij inwoonden in de woning van de verdachten – afhankelijk waren van de verdachten.
Zoals hiervoor aangegeven levert het enkele aanwenden van (dwang)middelen op zich zelf beschouwd niet reeds (het oogmerk van) uitbuiting op. Het hof is van oordeel dat er gelet op de aard van de tewerkstelling, de (relatief geringe) beperkingen die de tewerkstelling voor de aangeefsters heeft meegebracht en het gebrek aan economisch voordeel dat daarmee door [medeverdachte] en [verdachte] zou zijn behaald, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting. Weliswaar maakten de aangeefsters lange dagen, maar de werkzaamheden bestonden uit het verrichten van huishoudelijk werk en oppassen op een of twee kinderen, waarbij de kern van de werkzaamheden bestond uit het beschikbaar zijn voor de kinderen. Het betrof geen uitzonderlijk zwaar of gevaarlijk werk en de werkzaamheden werden over het algemeen steeds over twee personen verdeeld, waardoor gedurende de lange werkdagen niet steeds een beroep werd gedaan op de aangeefsters. Dit brengt het hof tot de conclusie dat de door de aangeefsters verrichte werkzaamheden van beperkte zwaarte waren. De aangeefsters verdienden weliswaar een, naar Nederlandse maatstaven, laag salaris (dat overigens ook in samenhang moet worden gezien met de verschaffing van kost en inwoning, en het betalen van de (voorbereiding van de) reis naar Nederland door de verdachten) en het salaris werd niet altijd uitbetaald, maar dit is op zichzelf onvoldoende zwaarwegend om te kunnen spreken van uitbuiting.
Ten aanzien van de beperkingen die de werkzaamheden voor de aangeefsters met zich mee brachten overweegt het hof als volgt. Zoals gezegd bestond de kern van het werk van de aangeefsters uit het beschikbaar zijn voor de kinderen, maar werd niet steeds een beroep gedaan op de aangeefsters. Zij beschikten dus geregeld over tijd voor zichzelf. De aangeefsters beschikten allen over een telefoon met beltegoed en uit het dossier komt naar voren dat zij allen (veel) contacten hadden met de buitenwereld. De aangeefsters maakten gebruik van de computer in de woning en één van de aangeefsters heeft op die manier ook veel contacten met anderen gelegd. Enkele aangeefsters hadden veelvuldig contact met hun echtgenoten in Indonesië. [benadeelde 1] is samen met haar neef naar Nederland gekomen. Zij had tijdens haar tewerkstelling contact met hem en haar neef heeft haar ook opgevangen toen zij bij [medeverdachte] en [verdachte] is weggegaan. Daarbij werkten de aangeefsters in bijna alle gevallen samen met een andere oppas met een Indonesische achtergrond die dezelfde taal sprak, en die niet altijd bij de verdachten in huis woonde. De aangeefsters konden de woning op elk gewenst moment verlaten, hetgeen [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] ook hebben gedaan. Dat zij niet over hun paspoort beschikten heeft hen daarvan aldus niet weerhouden. [benadeelde 4] en [benadeelde 5] hebben verklaard niet in hun bewegingsvrijheid te zijn beperkt.
Tot slot kan niet worden vastgesteld of [medeverdachte] en [verdachte] duidelijk economisch voordeel hebben behaald met het tewerkstellen van de aangeefsters, omdat alle aangeefsters een relatief korte periode voor hen hebben gewerkt en [medeverdachte] en [verdachte] de kosten van de voorbereiding van en de reis naar Nederland en de kosten van de inwoning hebben gedragen.
Alles overziend waren de aard van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor aangeefsters meebrachten en het economisch voordeel voor de verdachten naar het oordeel van het hof niet van een dusdanige aard, dat vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie, ook niet bezien in samenhang met de overige inhoud van het dossier. Dat sprake was van zeer slecht werkgeverschap is niet voldoende om (het oogmerk van) uitbuiting te kunnen vaststellen.
Al het voorgaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat (het oogmerk van) uitbuiting niet bewezen kan worden.
Gelet hierop komt het hof aan een bespreking van het verweer van de verdediging, voor zover inhoudende dat de verklaringen van de aangeefsters en de sms-berichten van het bewijs dienen te worden uitgesloten, en de vraag of de verdachte als medepleger aan mensenhandel kan worden aangemerkt, niet toe.
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Met de verdediging is het hof van oordeel dat op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is vast te stellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] bij het onder 2 tenlastegelegde. Weliswaar had de verdachte ernstige redenen om te vermoeden dat het onder de ten laste gelegde omstandigheden naar Nederland laten afreizen van de aangeefsters ten einde hen voor zijn gezin te laten werken strafbaar was, maar het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte enig aandeel had in de onder 2 ten laste gelegde feitelijkheden, of anderszins handelingen heeft verricht die een voldoende bijdrage opleveren. Dat de verdachte, zoals het hof vaststelt, aanwezig was bij het ophalen van [benadeelde 1] op Schiphol en [benadeelde 5] en [benadeelde 4] in Brussel, is niet voldoende om te concluderen dat de verdachte een dusdanige intellectuele en/of materiële bijdrage heeft geleverd dat sprake is van medeplegen.
Bewijsmotivering ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Het hof stelt vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde.
Zoals vastgesteld zijn de aangeefsters middels een toeristenvisum of een transitvisum naar Nederland afgereisd, terwijl het doel van inreis in Nederland arbeid was. Hun toegang tot en verblijf in Nederland was dus wederrechtelijk. Voorts hebben de aangeefsters allemaal op enig moment in de ten laste gelegde periode voor de verdachte [verdachte] (en de medeverdachte [medeverdachte] ) gewerkt.
Het hof is van oordeel dat de verdachte ernstige redenen had om te vermoeden dat de aangeefsters zich wedderrechtelijk de toegang tot Nederland hadden verschaft en wederrechtelijk in Nederland verbleven. Daarvoor is redengevend dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat de aangeefsters uit Indonesië kwamen, dat hij geacht wordt op de hoogte te zijn van de in Nederland geldende voorschriften voor legaal verblijf en - aangezien hij mensen voor zich liet werken - legale arbeid, en dat hij niet heeft geverifieerd of de aangeefsters aan de voorschriften voldeden.
Bij het vaststellen of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een gewoonte komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. Hier gaat het om het arbeid laten verrichten door vier (deels elkaar opvolgende) personen, in een periode van enkele jaren, waarbij, als weer behoefte bestond aan een (nieuwe) werkneemster, dezelfde gang van zaken met betrekking tot inreis en verblijf werd gevolgd. Op grond van deze omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat de verdachte van de gedragingen een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover de verdediging heeft bedoeld ook ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde het verweer te voeren dat de verklaringen van de aangeefsters dienen te worden uitgesloten van het bewijs overweegt het hof dat de verklaringen van de aangeefsters slechts voor het bewijs worden gebezigd voor zover de voor het bewijs te bezigen onderdelen steun vinden in de verklaringen van de verdachten zelf.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft naar voren gebracht dat, mocht het hof bij de beraadslagingen menen dat het belastend bewijs jegens de verdachten wenst te gebruiken, de verdediging dan uitdrukkelijk alsnog verzoekt de voor de regiezitting van 8 augustus 2018 door de verdediging verzochte en door het hof afgewezen getuigen te doen horen.
Het hof is van oordeel dat het horen van deze achttien door de verdediging verzochte getuigen niet noodzakelijk is, gelet op de vrijspraak van het onder 1 (en 2) ten laste gelegde. Voor zover de verdediging heeft bedoeld de voorwaardelijke verzoeken ook te doen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde acht het hof het horen van de aangeefsters evenmin noodzakelijk, nu de verklaringen van de aangeefsters slechts voor het bewijs worden gebezigd voor zover deze bevestiging vinden in verklaringen van de verdachten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.hij de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 te Uithoorn, anderen, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte, ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was, terwijl hij, verdachte, van dit bovenomschreven feit een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen onder 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage is aan het arrest gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
van het in artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit een gewoonte maken.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde in 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk.
De raadsman heeft verzocht een eventueel op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest en deze te combineren met een voorwaardelijke geldboete, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feit en de omstandigheden waaronder dit zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tewerkstellen van vijf vrouwen (waarvan slechts vier in de tenlastelegging zijn opgenomen) die zich wederrechtelijk de toegang tot en verblijf in Nederland hadden verschaft. Zij hebben allen op enig moment binnen de bewezenverklaarde periode bij de verdachte in huis gewoond en zij hebben werkzaamheden voor de verdachte verricht, terwijl hij ernstige reden had te vermoeden zij zich wederrechtelijk de toegang tot en verblijf in Nederland hebben verschaft. Het gebruikmaken van illegale arbeidskrachten is een misdrijf tegen het openbaar gezag en levert een bijdrage aan de instandhouding van een verboden toestand, namelijk het illegaal in Nederland verblijven van deze personen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van27 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof zal de vordering van de advocaat-generaal niet volgen al omdat de verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde mensenhandel en mensensmokkel. Het hof is van oordeel dat op het bewezenverklaarde feit in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met (in ieder geval) een taakstraf. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking de rolverdeling tussen de verdachte en zijn medeverdachte bij het bewezenverklaarde, de ouderdom van het feit, de omstandigheid dat de verdachte samen met zijn echtgenote de zorg draagt voor zijn drie minderjarige kinderen, alsook de omstandigheid dat de verdachte first offender is en sinds het begaan van het onderhavige feit niet met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Redelijke termijn
De verdachte is op 29 april 2014 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft op 29 juni 2017 vonnis gewezen. Hieruit volgt dat al in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 4 juli 2017. Op 24 oktober 2017 is het dossier door de griffie van het hof ontvangen. Het hof wijst arrest op 9 december 2021, derhalve meer dan vier jaar na het aanwenden van het rechtsmiddel. Het hof constateert dat ook in hoger beroep sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Het hof ziet aanleiding de gestelde overschrijdingen – de totale schending van de redelijke termijn bedraagt drie en een half jaar - te verdisconteren in de strafsoort en -maat.
Gelet op het voorgaande zou zonder schending van de redelijke termijn een taakstraf voor de duur van80 uren met aftrek van voorarrest passend en geboden zijn. Vanwege de geconstateerde schending van die redelijke termijn bij de berechting in eerste aanleg en in hoger beroep zal het hof als strafmodaliteit een geldboete opleggen, en wel ter hoogte van 1.500 euro. Het hof zal daarbij geen aftrek van het voorarrest bepalen.
Benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.051,80 ter vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.119,00 ter vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.833,25 ter vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.333,25.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat [benadeelde 3] inmiddels is overleden. Dat betekent dat de vordering is overgegaan op haar erfgenamen. De advocaat heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts kenbaar gemaakt dat de vordering wordt gehandhaafd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het strafgeding voorziet echter niet in de mogelijkheid dat in geval van overlijden van de benadeelde partij de erfgenaam zich in het geding voegt en de (proces)positie van benadeelde partij overneemt. Dat betekent dat de vordering voor het gedeelte dat in eerste aanleg is toegewezen kan worden beoordeeld, omdat deze op grond van het bepaalde in artikel 421, tweede lid, Sv in hoger beroep van rechtswege voortduurt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
De benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt voor beiden € 1.807,10 ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partijen kunnen daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 197c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. C.J. van der Wilt en mr. M. Lolkema,in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 december 2021.
mr. V.M.A. Sinnige en mr. C.J. van der Wilt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]