Hof Den Haag, 27-12-2016, nr. 22-004057-16, nr. 10-750245-15
ECLI:NL:GHDHA:2016:3902
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-12-2016
- Zaaknummer
22-004057-16
10-750245-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:3902, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑12‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1545, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 27‑12‑2016
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van een middel van de bij de Opiumwet behorende lijst I. Tevens heeft hij zich schuldig gemaakt aan vernieling van een slagboom, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Rolnummer: 22-004057-16
Parketnummer: 10-750245-15
Datum uitspraak: 27 december 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
13 december 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 22 oktober 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een (grote) hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2:hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2015 tot en met 28 oktober 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te (doen) plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- ( een) ontmoeting(en) met zijn mededader(s) gehad, en/of - telefonisch en/of via de email en/of via SMS contact onderhouden met zijn mededader(s), en/of
- geld (ongeveer 10.000 euro) ontvangen, en/of
- zijn toegangspas tot de APM-terminal en/of de ECT-Delta terminal beschikbaar gesteld, en/of
- zich en/of zijn mededader(s) met voornoemde toegangspas (onbevoegd) de toegang verschaft tot het terrein van de APM- terminal en/of de ECT-Delta terminal, en/of
- ( vervolgens) met een bestelauto het terrein van de APM-terminal en/of de ECT-Delta terminal opgereden, en/of
- het zegel van container met nummer [nummer] verbroken en/of de deuren van die container geopend, en/of
- ( vervolgens) 17, althans één of meer, tassen met cocaïne, althans met een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, overgezet vanuit die container in voornoemde bestelauto, en/of
- ( vervolgens) met die bestelauto een slagboom van het terrein kapot gereden en/of (aldus) die tassen met cocaïne, althans met een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, weggevoerd, en/of
- een slijptol en/of een slijpschijven en/of lood en/of een accu pack en/of een antenne en/of een hulpstuk van een slijptol voorhanden gehad en/of gebruikt.
3:hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom (van een bedrijfsterrein gelegen aan de [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ECT Delta Terminal, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2: hij op 28 oktober 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen door
- zich en anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit heeft verschaft, en
- voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- ( een) ontmoeting(en) met zijn mededader(s) gehad, en
- zich en/of zijn mededader(s) met zijn toegangspas (onbevoegd) de toegang verschaft tot het terrein van de APM- terminal en/of de ECT-Delta terminal, en
- vervolgens met een bestelauto het terrein van de APM-terminal en/of de ECT-Delta terminal opgereden, en
- het zegel van container met nummer [nummer] verbroken en de deuren van die container geopend, en
- vervolgens 17 tassen met een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, overgezet vanuit die container in voornoemde bestelauto, en
- vervolgens met die bestelauto een slagboom van het terrein kapot gereden en (aldus) die tassen met een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, weggevoerd, en
- een slijptol en een slijpschijven en lood en een accu pack en een antenne en een hulpstuk van een slijptol voorhanden gehad en/of gebruikt.
3:hij op 28 oktober 2015 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom van een bedrijfsterrein gelegen aan de [adres] toebehorende aan ECT Delta Terminal, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Hiertoe is aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte wist dat het om een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I ging. De verdachte heeft hiertoe ter terechtzitting verklaard dat hij dacht behulpzaam te zijn bij het ontvreemden en/of vervoeren van kippenpoten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Gezien de omstandigheden waaronder het vervoeren van de goederen plaats vond, waaronder:
- de omstandigheid dat de toegangspas van verdachte nodig was om op en van het haventerrein af te komen;
- het gegeven dat de lading kennelijk buiten alle normale procedures om uit een container moest worden gehaald;
- het geldbedrag van € 3.000,- dat verdachte naar zijn zeggen in het vooruitzicht was gesteld voor zijn hulp, welk bedrag in geen enkele verhouding staat tot de waarde van de gestelde te vervoeren kippenpoten, maar veeleer past bij de grote waarde van een lading van op lijst 1 van de Opiumwet vermelde stoffen;
- alsmede het feit van algemene bekendheid dat er met grote regelmaat verdovende middelen (en in het bijzonder cocaïne) via (containers in) de haven van Rotterdam Nederland binnen worden gevoerd, hetgeen de verdachte naar eigen zeggen wist van vergaderingen op zijn werk, acht het hof de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig en verwerpt het verweer.
Uit voormelde feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van het hof bovendien dat de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat hij door het brengen, via zijn toegangspas toegang verschaffen en vervolgens weer meenemen van zijn mededaders naar en van een containerlokatie, zou meewerken aan het voorbereiden en bevorderen van de verlengde invoer van op lijst 1 van de Opiumwet genoemde stoffen. In zoverre is dan ook sprake van opzet van de verdachte op de bewezenverklaarde gedragingen in relatie tot op die lijst voorkomende stoffen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door zich en anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit te verschaffen en voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van een middel van de bij de Opiumwet behorende lijst I. Tevens heeft hij zich schuldig gemaakt aan vernieling van een slagboom, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich bezig hield met de voorbereiding van invoer van een dergelijk middel. De internationale handel in verdovende middelen vormt een ernstige inbreuk op de nationale en internationale rechtsorde en een gevaar voor de volksgezondheid. De verdachte heeft aldus een aandeel gehad in het op de markt kunnen komen van verdovende middelen. Daarbij heeft hij zich slechts laten leiden door financieel gewin en geen oog gehad voor de aanzienlijke risico’s voor de volksgezondheid en de ernstige schade voor de samenleving die uit de handel in en het gebruik van dergelijke middelen kan voortvloeien.
Het hof neemt bij het bepalen van de strafduur echter wel in overweging dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen, terwijl de door de advocaat-generaal aangehaalde oriëntatierichtlijnen zien op invoer van een middel van de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 november 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
In de door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de bij de ernst van de bewezen verklaarde feiten passende straf.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. A. Kuijer en mr. J.T.F.M. van Krieken,
in bijzijn van de griffier mr. L.E.A. Jonkers.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 december 2016.