RCR 2015/17
Ongedaanmakingsverplichting. Hoe moet de te vergoeden waarde worden vastgesteld bij een ongedaanmakingsverplichting op de voet van art. 6:210 lid 2 BW?
HR 05-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3532
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
5 december 2014
- Magistraten
Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spapens, G. de Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek
- Zaaknummer
13/05427
- Conclusie
A-G mr. J. Spier
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS920266:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Ruimtelijk bestuursrecht / Ruimtelijke ordening
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overige verbintenissen
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:3532, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑12‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑10‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:2251, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑08‑2014
- Wetingang
Art. 6:101, 6:210 lid 2 BW; art. 42 WRO (oud)
Essentie
Ongedaanmakingsverplichting.
Hoe moet de te vergoeden waarde worden vastgesteld bij een ongedaanmakingsverplichting op de voet van art. 6:210 lid 2 BW?
Samenvatting
Tussen eiser en gemeente is een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin de gemeente onder meer de verplichting op zich heeft genomen om een perceel bouw- en woonrijp te maken. Eiser heeft zich tegenover de gemeente verplicht om een exploitatiebijdrage te betalen. Eiser heeft later geweigerd deze bijdrage te betalen op grond dat de gemeente niet aan alle verplichtingen uit hoofde van de exploitatieovereenkomst heeft voldaan.
HR: Als bij een exploitatieovereenkomst waarin een gemeente een ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.