Hof Arnhem, 13-07-2010, nr. 09-00285
ECLI:NL:GHARN:2010:BN4112
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
13-07-2010
- Zaaknummer
09-00285
- LJN
BN4112
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BN4112, Uitspraak, Hof Arnhem, 13‑07‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 13‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Proceskosten. Wegingsfactor ‘zeer licht’ voor proceskosten in de bezwaarfase is terecht in aanmerking genomen.
Partij(en)
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 09/00285
Uitspraakdatum: 13 juli 2010.
Eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 14 juli 2009, nummer AWB 08/5029, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is bij beschikking van 7 juli 2008, nummer 01.W.70.7, teruggaaf ver-leend van de inkomensafhankelijke bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) voor het jaar 2007.
1.2.
Het bezwaar van belanghebbende is door de Inspecteur gegrond verklaard. Bij de uitspraak op het bezwaar heeft de Inspecteur een vergoeding van de kosten van het bezwaar toegekend van € 41 (1 punt voor bezwaarschrift, waarde per punt € 161, wegingsfactor 0,25).
1.3.
Het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift inge-diend.
1.5.
Bij het onderzoek ter zitting op 20 mei 2010 te Arnhem is de Inspecteur gehoord. Belangheb-bendes gemachtigde is daar met schriftelijke kennisgeving van 4 mei 2010 aan het Hof niet versche-nen.
1.6.
Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.7.
De notities van het pleidooi dat de Inspecteur ter zitting heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2.
Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende heeft in het jaar 2007 uitkeringen genoten van acht inhoudingsplichtigen en daarbij is steeds een bijdrage ingehouden. Nadien is gebleken dat te veel is ingehouden. De Inspecteur heeft het bedrag van de te veel ingehouden bijdrage Zvw berekend op € 609, de in verband daarmee te vergoeden heffingsrente op € 18 en de teruggaaf bijgevolg op € 627.
2.2.
Bij deze beschikking, genomen op de voet van artikel 50 van de Zvw, heeft de Inspecteur geen rekening gehouden met de uitkering van Fortis ASR Levensverzekering N.V. te Utrecht ten bedrage van € 90. Deze uitkering is door de Inspecteur na bezwaar alsnog in de teruggaaf ver-werkt.
2.3.
De Inspecteur erkent dat het aan ontoereikende gegevensverwerking door de Belasting-dienst te wijten is dat bij de beschikking geen rekening was gehouden met de onder 2.2 genoem-de uitkering.
3.
Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Partijen houdt verdeeld, of de Inspecteur bij de forfaitaire vergoeding van de kosten van de bezwaarfase terecht de wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak heeft toegepast.
3.2.
Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.3.
Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4.
Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de Inspecteur te veroordelen tot een kostenver-goeding voor de bezwaarfase van € 161.
3.5.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.
Beoordeling van het geschil
4.1.
De Inspecteur heeft de wegingsfactor van 0,25, genoemd in onderdeel C1 van de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Staatsblad 1993, 763; hierna: het Besluit), toegepast omdat het gewicht van de zaak volgens hem als ‘zeer licht’ is aan te merken. Volgens de Inspec-teur heeft de gemachtigde van belanghebbende kunnen volstaan, zoals hij heeft gedaan, met één eenvoudige brief.
4.2.
Blijkens de nota van toelichting op het Besluit wordt het gewicht van een zaak bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid. Dit is niet anders geworden toen het Besluit is gewijzigd in verband met de inwerkingtreding van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures (Staatsblad 2002, 55). Blijkens de nota van toelichting op het laatst-bedoelde Besluit (Staatsblad 2002, 113, blz. 6) dient de uitkomst steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband hou-dende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener.
4.3.
Met de Inspecteur en de Rechtbank kent het Hof aan het bezwaarschrift zelf alsmede aan het voor het opstellen daarvan vereiste onderzoek geen hogere wegingsfactor toe dan die welke behoort bij ‘zeer licht’. Het bezwaarschrift is gedagtekend 9 juli 2008, twee dagen na de dagteke-ning van de beschikking. Hiermee valt niet te rijmen dat, zoals belanghebbende in beroep heeft aangevoerd, men na ontvangst van de teruggaafbeschikking geruime tijd nodig zal hebben om vast te stellen waar een opgemerkt verschil in zit. Bovendien staan de zeven inhoudingsplichtigen met wier bijdragen wel rekening was gehouden, met de bijbehorende bedragen vermeld op de achterzijde van het beschikkingsbiljet, dat in kopie is overgelegd als bijlage 1 van het verweer-schrift in eerste aanleg. Het kon de gemachtigde derhalve vrijwel onmiddellijk duidelijk zijn dat er een inhoudingsplichtige in die vermelding ontbrak en welke dat was.
4.4.
Belanghebbende beroept zich vergeefs op het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst geen identieke gevallen aan waarin de Inspecteur niettemin de wegingsfactor 1 heeft toegepast. Bovendien zou beleid van andere inspecteurs in het algemeen en die van de Belastingdienst/Q in het bijzonder, de Inspecteur niet zonder meer binden. Belanghebbende wijst evenmin bepaalde ‘beleidsregels van overheidsorganen ter zake van bezwaarkostenvergoedingen’ aan volgens welke standaard de gemiddelde zwaarte wordt gewogen met de factor 1. Een daarop gericht beleid van de Inspecteur is gesteld noch gebleken, laat staan enige beleidsregel die de Inspecteur toepassing van een wegingsfactor van (ten minste) 1 zou voorschrijven. Zodanig voorschrift komt evenmin voor in het ‘Besluit Fiscaal Bestuursrecht’ van de Staatssecretaris van Financiën van 7 januari 2008, nr. CPP2007/3207M (Staatscourant 16 januari 2008, nr. 11, blz. 13).
5.
Slotsom
Het hoger beroep is, evenals het beroep, ongegrond.
6.
Kosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
7.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. J.B.H. Röben in tegen-woordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2010.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 juli 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.