Deze zaak hangt samen met de zaak tegen verdachte met het nummer 13/03050, in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 06-01-2015, nr. 13/03049
ECLI:NL:HR:2015:2
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-01-2015
- Zaaknummer
13/03049
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑01‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2444, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2444, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2, Gevolgd
- Wetingang
art. 414 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0007
NbSr 2016/38
Uitspraak 06‑01‑2015
Inhoudsindicatie
HR ambtshalve: verjaring. HR vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter in de rechtbank is vernietigd en verklaart de OvJ alsnog n-o in de vervolging.
Partij(en)
6 januari 2015
Strafkamer
nr. 13/03049
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 maart 1998, nummer 23/003629-96, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging.
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
2.1.
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte – zakelijk weergegeven – tenlastegelegd diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, begaan op of omstreeks 12 januari 1996.
Het Hof heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
2.2.
Het hiervoor vermelde feit is bij art. 311, eerste lid, Sr strafbaar gesteld als misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren is gesteld.
2.3.
De aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is op 12 juli 2013 aan de verdachte betekend. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat gedurende twaalf jaren daaraan voorafgaand enige daad van vervolging is verricht. De in art. 70, eerste lid aanhef en onder 3º, Sr bepaalde termijn van verjaring is dus verstreken, zodat het recht tot strafvordering is vervallen.
3 Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank is vernietigd;
verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2015.
Conclusie 04‑11‑2014
Inhoudsindicatie
HR ambtshalve: verjaring. HR vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter in de rechtbank is vernietigd en verklaart de OvJ alsnog n-o in de vervolging.
Nr. 13/03049 Zitting: 4 november 2014 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 16 maart 1998 verdachte wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.1.
3. Namens verdachte heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Ambtshalve beoordeling van het bestreden arrest
4.1. Ambtshalve merk ik ten aanzien van de verjaring van de aan verdachte tenlastegelegde feiten het volgende op.
4.2. Aan verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
“primair
hij op of omstreeks 12 januari 1996 te Wijk bij Duurstede, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1]) heeft weggenomen een (gouden) horloge en/of een (gouden) ketting en/of twee, althans een of meer (gouden) ring(en) en/of drie, althans een of meer (zilveren) ketting(en) en/of een of meer geldbedrag(en) met een totaal van 575 gulden, in elk geval enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een raam van die woning te forceren/verbreken;
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 12 januari 1996 te Wijk bij Duurstede, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1]) heeft weggenomen een (gouden) horloge en/of een (gouden) ketting en/of twee, althans een of meer (gouden) ring(en) en/of drie, althans een of meer (zilveren) ring(en) en/of (een) geldbedrag(en) van 575 gulden in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die dader(s) en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die dader(s) en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op/verbreking van een raam in die woning, bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op de uitkijk te staan teneinde die dader(s) te (kunnen) waarschuwen bij (naderend) onheil.”
4.3. Uit de stukken van het geding blijkt dat de inleidende dagvaarding, nadat getracht is de dagvaarding uit te reiken op het adres [b-straat 1] te Utrecht2., op 5 juli 1996 aan de griffier van de Rechtbank te Utrecht is betekend en dat op diezelfde datum een afschrift van de dagvaarding is verstuurd naar bovengenoemd adres. De terechtzitting in eerste aanleg heeft plaatsgevonden op 11 september 1996. Op diezelfde datum heeft de Rechtbank te Utrecht vonnis gewezen en verdachte bij verstek veroordeeld. Tegen dit vonnis is op 15 oktober 1996 namens verdachte hoger beroep ingesteld. De terechtzitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 2 maart 1998. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft op 16 maart 1998 arrest gewezen en verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.3.Namens verdachte is op 11 juni 2013 beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest. Uit het dossier blijkt niet dat in de periode van 16 maart 1998 tot 11 juni 2013, een periode van meer dan vijftien jaar, door het openbaar ministerie is getracht om aan verdachte het verstekarrest te betekenen.
4.4. De aan verdachte tenlastegelegde feiten zijn strafbaar gesteld bij art. 311 lid 1 Sr (juncto art. 48 Sr). Op het misdrijf strafbaar gesteld bij art. 311 lid 1 Sr stond ten tijde van de tenlastegelegde feiten een gevangenisstraf van zes jaren. Ingevolge art. 70 eerste lid onder 3° Sr vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in twaalf jaren voor misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld. Ingevolge art. 78 Sr geldt voor medeplichtigheid aan een bepaald feit dezelfde verjaringstermijn als voor het hoofddelict.
4.5. Zoals hiervoor reeds is weergegeven, blijkt uit het dossier dat tussen het wijzen van het arrest en het instellen van het cassatieberoep een periode van meer dan vijftien jaren is gelegen en dat in die periode door het openbaar ministerie niet is getracht om aan verdachte het verstekarrest te betekenen. Dit betekent dat de verjaringstermijn van twaalf jaren in die periode is verstreken en dat het recht op strafvordering voor het primair en het subsidiair tenlastegelegde feit door verjaring is komen te vervallen.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑11‑2014
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 25 januari 1996 stond ingeschreven op dit adres.
Uit de gedingstukken blijkt niet dat de appeldagvaarding de verdachte in persoon is betekend. Uit het arrest kan worden afgeleid dat de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd, maar uit het – ontbrekende – proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat de raadsman aldaar heeft verklaard dat hij bepaaldelijk gevolmachtigd was, terwijl het arrest vermeldt dat het bij verstek gewezen is. Het zal er daarom voor moeten worden gehouden dat ter terechtzitting door de raadsman geen volmachtverklaring is afgelegd (art. 279 Sv was destijds amper een maand van kracht), zodat het arrest niet in kracht van gewijsde is gegaan.