Hof 's-Gravenhage, 10-06-2009, nr. 200.024.183/01
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5115
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
10-06-2009
- Magistraten
Mrs. Mink, Van Nievelt, Hulsebosch
- Zaaknummer
200.024.183/01
- LJN
BJ5115
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5115, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 10‑06‑2009
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL7043, Niet ontvankelijk
Uitspraak 10‑06‑2009
Mrs. Mink, Van Nievelt, Hulsebosch
Partij(en)
[appellant],
geboren [in 1993] te [geboorteplaats],
in rechte vertegenwoordigd door
mr. A.H. van Haga,
kantoorhoudende te 's‑Gravenhage,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over deze minderjarige,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [J.],
advocaat mr. A.H. van Haga,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoorhoudende te Gouda,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- 1.
[belanghebbenden],
beiden wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de ouders, dan wel ieder afzonderlijk: de vader respectievelijk de moeder;
- 2.
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te 's‑Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als degene, wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, worden aangemerkt:
de grootouders moederszijde,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders, dan wel ieder afzonderlijk: de pleegvader en de pleegmoeder.
Procesverloop in hoger beroep
Bij beschikking van 4 februari 2009 heeft de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda, mr. A.H. van Haga tot bijzonder curator benoemd over [J.], teneinde [J.] in en buiten rechte te vertegenwoordigen bij het hof, meer in het bijzonder in de procedure tussen [J.] en Jeugdzorg.
[J.] is op 4 februari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 november 2008 van de kinderrechter in de rechtbank 's‑Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 23 april 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van [J.] zijn bij het hof op 11 februari 2009, 1 mei 2009, 8 mei 2009 en 14 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 14 mei 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: [J.], bijgestaan door de bijzondere curator, die tevens als advocaat in deze procedure optreedt. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw J. Kradolfer en de heer J. Pappers. Namens de raad is verschenen: de heer V. van den Berg. Voorts is de pleegvader verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van [J.] onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Procesverloop in eerste aanleg en vaststaande feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat — voor zover in hoger beroep van belang — tussen partijen het volgende vast.
Uit het huwelijk van de ouders zijn acht kinderen geboren. De bestreden beschikking heeft betrekking op de navolgende minderjarigen:
[J.], geboren [in 1993] te [geboorteplaats],
[L.], geboren [in 1995] te [geboorteplaats],
[S.], geboren [in 1996] te [geboorteplaats],
[T.], geboren [in 1998] te [geboorteplaats],
[A.], geboren [in 2000] te [geboorteplaats],
[D.], geboren [in 2001] te [geboorteplaats], en
[R.], geboren [in] 2003 te [geboorteplaats];
hierna gezamenlijk verder: de kinderen.
Het jongste uit het huwelijk van de ouders geboren kind, [H.], geboren [in 2006], verblijft sedert juni 2006 in een pleeggezin krachtens een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.
De kinderen zijn onder toezicht gesteld van Jeugdzorg met ingang van 24 september 2008 tot 15 augustus 2009.
Bij verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de rechtbank op 8 oktober 2008, heeft Jeugdzorg de kinderrechter in de rechtbank 's‑Gravenhage verzocht om haar te machtigen om de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Bij de bestreden beschikking is — uitvoerbaar bij voorraad — Jeugdzorg gemachtigd de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 4 november 2008 tot 15 augustus 2009, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van de aangehechte indicatiebesluiten van 13 oktober 2008 en 14 oktober 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
1.
In geschil is de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg.
2.
[J.] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen.
3.
Jeugdzorg bestrijdt zijn beroep en verzoekt het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
4.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep overweegt het hof als volgt. [J.] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen zowel ten aanzien van hemzelf als ten aanzien van zijn broers en zussen. Het hof is van oordeel dat [J.] alleen ten aanzien van zichzelf vernietiging van de bestreden beschikking kan verzoeken. Immers, op grond van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt in het familierecht onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks van toepassing is. De uithuisplaatsing is een maatregel die rechtstreeks ingrijpt in de rechten en verplichtingen van de minderjarige die uit huis wordt geplaatst en de (gezaghebbende) ouders. Naar het oordeel van het hof raakt de uithuisplaatsing van [J.] niet rechtstreeks de rechten en verplichtingen van zijn broers en zussen of andersom. [J.] kan dan ook, voorzover de beslissing zijn broers en zussen betreft, niet worden aangemerkt als belanghebbende. Voorts is de bijzondere curator uitsluitend over [J.] als zodanig benoemd en niet over de andere kinderen, zodat zij niet geacht kan worden, deze in rechte te vertegenwoordigen. Het hof is dan ook van oordeel dat [J.] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn appel, voor zover het gericht is tegen de uithuisplaatsing van zijn broers en zussen.
Beoordeling van het hoger beroep
5.
[J.] stelt zich op het standpunt dat er geen enkele grond is voor een uithuisplaatsing en voert daartoe het volgende aan. De ouders zijn zeer wel in staat de kinderen een stabiele en veilige opvoedingssituatie te bieden. Het heeft [J.] alle jaren, ook in de jaren dat de vader besloot zich te wijden aan het predikantschap, geenszins ontbroken aan basisbehoeften. Het enkele feit dat eenmaal het gas en de elektra afgesloten zijn geweest, maakt dit niet anders. Ook in die situatie was er een warme maaltijd, werd er gezorgd voor warm water om zich te wassen en werd kleding gewassen. Een tijdelijk ongemak rechtvaardigt allerminst een ingrijpende maatregel als een uithuisplaatsing. De ondertoezichtstelling moet geacht worden voldoende waarborgen te bieden om toezicht te houden op het gezin. De nagestreefde doelen, onderzoek van de vader en zicht houden op het voorzien in de basisbehoeften, zijn mogelijk zonder de kinderen uit huis te plaatsen. Ter terechtzitting is namens [J.] gesteld dat Jeugdzorg niet concreet heeft aangegeven welke omstandigheden een uithuisplaatsing rechtvaardigen. Gelet op het voorgaande is [J.] van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing ten onrechte is verleend.
6.
Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter juist heeft beslist zoals hij heeft gedaan. De ouders vertrouwen erop dat God voor hen en de kinderen zal zorgen. Zij leven van giften van anderen. Zij leggen de verantwoordelijkheid voor de kinderen buiten zichzelf en zijn hierdoor niet in staat een veilige en stabiele leefomgeving voor de kinderen te creëren. Het staat de ouders weliswaar vrij om hun geloof te belijden zoals zij dat kiezen, maar het is van belang acht te slaan op het effect ervan op de basisbehoeften en de ontwikkeling van de kinderen. Sinds de voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken heeft Jeugdzorg intensief contact gehad met de ouders en geprobeerd hen tot verandering te motiveren teneinde een uithuisplaatsing te voorkomen. Dit heeft helaas geen effect gehad. Doordat de ouders de afgelopen periode niet zijn veranderd, heeft Jeugdzorg besloten dat de kinderen zullen opgroeien in een pleeggezin. De ouders laten niet zien dat zij willen, zullen of kunnen veranderen en zijn volgens Jeugdzorg dan ook niet in staat om voor de kinderen te zorgen.
Ter terechtzitting is namens Jeugdzorg aanvullend gesteld dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen daarin bestaat, dat de ouders niet in staat zijn onverwijld beslissingen te nemen.
7.
Namens de raad is verklaard dat Jeugdzorg zorgvuldig heeft gehandeld; zij heeft alle opties bekeken. Er is weinig mogelijk door de strenge geloofsovertuiging van de ouders.
8.
De grootvader moederszijde heeft verklaard dat het op zich goed gaat met de kinderen. Hij respecteert de mening van [J.] dat hij naar huis wil, maar kan daar niet achter staan.
9.
Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat een machtiging tot uithuisplaatsing slechts mag worden verleend indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, aanwezig zijn. Het hof dient daartoe te onderzoeken of de minderjarige bij het uitblijven van de verzochte machtiging zodanig verder zal opgroeien dat zijn zedelijke of geestelijke belangen dan wel zijn gezondheid ernstig zullen worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging, naar is te voorzien, zullen falen.
10.
De vader heeft enkele jaren geleden zijn goedverdienende baan als [beroep] opgezegd, nadat hij zich door God geroepen voelde om als boodschapper voor God te gaan werken. De moeder steunt deze beslissing van de vader. Sindsdien leeft het gezin van giften.
Op zich zelf beschouwd heeft deze situatie gevolgen voor de kinderen. Zij kunnen niet langer profiteren van een ruim gezinsbudget zoals dit voorheen aanwezig was.
Alhoewel de situatie waarin de ouders verkiezen te leven niet als een gebruikelijke situatie valt aan te merken, is bepalend, zoals reeds opgemerkt, of dientengevolge de gronden voor een uithuisplaatsing aanwezig zijn.
11.
Het hof is onvoldoende gebleken dat de zedelijke of geestelijke belangen dan wel de gezondheid van [J.] ernstig worden bedreigd in de thuissituatie. Niet is gebleken dat er onvoldoende voedsel aanwezig was, zodanig dat [J.] ondervoed dreigde te raken. Op enig moment is de gas- en elektriciteitslevering onderbroken geweest, maar deze is weer hervat, terwijl niet is aangetoond dat [J.] door de onderbreking daarvan in zijn gezondheid werd bedreigd. Voorts ging het met [J.] goed op school en behaalde hij goede leerresultaten, hetgeen door de school is bevestigd.
[J.] spreekt met warmte over zijn ouders en is lovend over de betrokkenheid, steun en liefde die hij van de ouders ervaart. Ook hieromtrent is het tegendeel niet gebleken, noch aannemelijk geworden.
De vader heeft inmiddels een onderzoek ondergaan. Alhoewel het onderzoek zou hebben uitgewezen dat sprake is van een extreme geloofsovertuiging, zijn er geen aanwijzingen voor een psychische stoornis gevonden.
12.
Het hof acht voorts van belang dat [J.] inmiddels zestien jaar oud is. Alhoewel nog een kind, lijkt hij in staat een goede inschatting te maken van zijn belangen. Het hof is van oordeel dat [J.], mede gezien zijn leeftijd in staat zal zijn voor zich zelf op te komen, indien dit noodzakelijk mocht blijken. Daarbij is van belang dat [J.], indien een weigering van de ouders zich op dat punt zou voordoen, op grond van de wet zelf kan beslissen dat ten aanzien van hem medische handelingen worden verricht. In dit opzicht is dan ook geen gevaar voor zijn gezondheid te duchten.
13.
Op grond van het vorenoverwogene komt het hof tot het oordeel dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet aanwezig waren dan wel zijn, zodat de bestreden beschikking ten aanzien van hem zal worden vernietigd en het inleidende verzoek van Jeugdzorg zal worden afgewezen.
Beslissing op het hoger beroep
Het hof:
verklaart [J.] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voorzover dit betrekking heeft op de in de bestreden beschikking genoemde kinderen 2 tot en met 7;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [J.] betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van Jeugdzorg ten aanzien van [J.] af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van Nievelt en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2009.