Hof 's-Hertogenbosch, 22-02-2011, nr. HV 200.078.296
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP7373
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-02-2011
- Zaaknummer
HV 200.078.296
- LJN
BP7373
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP7373, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑02‑2011
Uitspraak 22‑02‑2011
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 22 februari 2011
Zaaknummer: HV 200.078.296/01
Zaaknummer eerste aanleg: 102228 / JE RK 10-986 en 102230 / JE RK 10-987
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.H.J. Plass,
tegen
Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond en mede kantoorhoudende te Venray,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Roermond van 8 september 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 december 2010, heeft de moeder verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en het verzoek van de stichting af te wijzen.
2.2.
De stichting heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 december 2010, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar hoger beroep ongegrond te verklaren onder bekrachtiging van de bestreden beschikkingen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de moeder, bijgestaan door mr. Plass;
- -
de stichting, vertegenwoordigd door de heer J.P.A. Trutmans en de heer W.G.B. Janssen.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), is hoewel behoorlijk opgeroepen, eveneens niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
de inleidende verzoeken van de stichting, ingekomen ter griffie op 4 januari 2011.
3. De beoordeling
3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader, zijn geboren:
- -
[dochter] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
- -
[zoon] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
De moeder oefent het gezag over [dochter] en [zoon] uit.
3.2.
[dochter] en [zoon] staan sinds 14 september 2006 onder toezicht van de stichting. [dochter] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 27 mei 2009 uit huis geplaatst in een accommodatie van een zorgaanbieder voor jeugd- en geestelijke gezondheidszorg. Zij verblijft sedert 27 mei 2009 bij de Mutsaertstichting.
3.2.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikkingen, heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [dochter] en [zoon] verlengd tot 14 september 2011 als ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [dochter] verlengd tot uiterlijk 14 september 2011.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Volgens de moeder zijn de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling ten aanzien van zowel [dochter] als [zoon] niet meer aanwezig. De uithuisplaatsing van [dochter] wordt, aldus de moeder, slechts in stand gehouden in afwachting van gezinsbehandeling bij de Klinische Psychiatrische Gezinsverzorging (hierna: KPG) te [vestigingsplaats]. Volgens de moeder is [dochter] uitbehandeld. Nu een uithuisplaatsing een ultimum remedium is, is de grondslag aan de uithuisplaatsing komen te ontvallen. De moeder geeft aan het met voornoemde plaatsing bij de KPG niet (langer) eens te zijn, nu zij er reeds zelf voor heeft gezorgd dat zowel [dochter] als [zoon] onderzocht zullen worden opdat de specifiek op hen aangepaste zorg gezocht kan worden. De gezinsbegeleiding kan in de thuissituatie geboden worden door Praktische Pedagogische Gezinsbegeleiding (hierna: PPG) en KLEUR. Er is slechts sporadisch contact met de gezinsvoogd en de moeder stelt dat zij zelf allerlei initiatieven aangaande de zorg voor de kinderen ontplooit. De door de stichting omschreven opvoedingsstijl is achterhaald en ook het omschreven probleemgedrag van de kinderen is niet juist omschreven. Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat zij enige tijd geleden heeft ingestemd met de plaatsing van [zoon] bij de Mutsaertstichting, hetgeen volgens haar blijk geeft van de bereidheid om vrijwillig mee te werken aan de hulpverlening van de kinderen.
Nu de kinderen volgens de moeder een slechte invloed hebben op elkaar en niet goed op elkaar reageren en [zoon] thans uit huis is geplaatst, is het mogelijk dat [dochter] weer thuis komt wonen.
3.5.
De stichting heeft ter zitting aangegeven dat de moeder zeer ambivalent is in haar houding jegens de hulpverlening. De stichting heeft de indruk dat, zodra de moeder het niet eens kan zijn met de door de stichting gehanteerde strategie of behandelkoers, zij zich terug trekt en niet meer meewerkt met de hulpverlening. [zoon] verblijft sinds twee weken middels een crisisplaatsing bij de Mutsaertstichting op vrijwillige basis, echter de stichting is voornemens deze plaatsing te formaliseren met een machtiging uithuisplaatsing wegens voornoemde wisselende houding van de moeder. De stichting geeft aan dat behandeling van de moeder en de kinderen bij KPG nog steeds geïndiceerd is, nu het noodzakelijk is dat de moeder leert om te gaan met de forse kindeigen problematiek van [dochter] en [zoon]. De stichting acht het hiervoor van wezenlijk belang dat de moeder bereid is om haar pedagogisch handelen ter discussie te stellen, teneinde dit handelen specifiek af te kunnen stemmen op de opvoedingsbehoeften van beide kinderen. Momenteel kan hier door de weigerachtige houding van de moeder niet aan gewerkt worden en kan van vrijwilligheid ten aanzien van hulpverlening dan ook feitelijk niet gesproken worden.
Als ernstig zorgpunt geeft de stichting nog aan dat de school van [zoon] een schorsing overweegt vanwege de heftige gedragsproblematiek van [zoon] en de overlast die hiermee teweeg wordt gebracht. Een schorsing van een kind van zes jaar is een extreem zware maatregel, hetgeen naar de mening van de stichting aangeeft hoe ernstig het met de problematiek van [zoon] gesteld is. Beide kinderen vergen zeer veel van de opvoedingsvaardigheden van de moeder en de stichting acht de moeder hier op dit moment nog niet tegen opgewassen. Het uitgangspunt van de stichting is om de moeder onder begeleiding zover te krijgen dat zij zelfstandig in staat is om de kinderen een goede pedagogische ondersteuning te bieden. Een verandering in de houding van de moeder jegens begeleiding en hulpverlening is daarvoor echter voor de stichting wel een voorwaarde.
3.6.
De vader heeft in de vorm van een verweerschrift zoals vermeld onder 2.3. zijn mening over het onderhavig hoger beroep aan het hof kenbaar gemaakt. Ondanks dat de vader tot indiening van een verweerschrift is uitgenodigd bij griffiersbrief van 16 december 2010, kan het hof in navolging van jurisprudentie van de Hoge Raad van 21 mei 2010 (LJN: BL7043) de vader niet als belanghebbende aanmerken zodat door hem ook geen verweer gevoerd kan worden. Uiteraard kan de vader wel in zijn mening worden gehoord en zal het hof het namens de vader ingebracht schrijven dan ook als zodanig opvatten.
3.6.1.
De vader maakt als zijn mening kenbaar dat, gelet op de uitermate verstoorde relatie tussen hem en de moeder, noodzakelijk is dat de ondertoezichtstelling van beide kinderen in stand blijft. De omgang tussen hem en de kinderen verloopt slecht en ook wordt de vader door de moeder niet geïnformeerd over de kinderen. De vader vindt het opmerkelijk dat de moeder thans stelt het niet eens te zijn met de plaatsing van de kinderen in het kader van de KPG, nu zij in het verleden steeds zelf om deze plaatsing heeft verzocht. De vader betwist voorts dat de moeder initiatieven heeft genomen inzake hulpverlening buiten het kader van de ondertoezichtstelling, temeer nu de moeder hier geen bescheiden van heeft overgelegd. Anders dan de moeder stelt de vader dat de plannen van aanpak van de stichting niet achterhaald zijn, nu het laatste plan van aanpak dateert van 11 oktober 2010.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, onder toezicht stellen.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 van het BW kan de rechter een machtiging verlenen om een minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:254 BW als van artikel 1:261 BW en overweegt daartoe het volgende.
3.7.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat [dochter] en [zoon] kwetsbare kinderen zijn met forse kindeigen problematiek. Beide kinderen vertonen zowel op school als in de thuissituatie bij de moeder ernstige gedragsproblemen, waarbij sprake is van veelvuldige en heftige driftbuien. [zoon] kan zich zeer agressief gedragen en de kinderen reageren negatief versterkend op elkaar, waardoor het naar het oordeel van het hof voor de moeder te zwaar is om hen zonder de geïndiceerde hulpverlening zelfstandig in de thuissituatie op te kunnen voeden. Dit wordt in feite door de moeder ter zitting bevestigd door aan te geven dat zij de zorg over [zoon] niet meer zelfstandig aan kan vanwege zijn agressieve gedrag en hij momenteel middels een crisisplaatsing bij de Mutsaertstichting verblijft.
3.7.5.
De voornoemde kindeigen problematiek van zowel [dochter] als [zoon] vergen veel vaardigheden van de opvoedende ouder en de moeder beschikt, blijkens de voorhanden gegevens, tot op heden nog niet over voldoende pedagogische vaardigheden.
De moeder heeft weliswaar gesteld dat zij de nodige vrijwillige hulpverlening voor de kinderen accepteert, echter de uitlatingen van de moeder ter zitting en haar wisselende visie ten aanzien van gezinsbehandeling door de KPG geven het hof een ander beeld. Bovendien acht het hof het vooralsnog te voorbarig om vooruit te lopen op de resultaten van de door de moeder geïnitieerde onderzoeken naar de kinderen.
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de moeder zich actief inspant om haar pedagogisch handelen ter discussie te stellen en in samenwerking en samenspraak met hulpverlening díe vaardigheden aan te leren die voor de opvoeding van deze kinderen noodzakelijk zijn.
Zolang de moeder nog geen verandering in haar houding laat zien en zich ambivalent blijft opstellen jegens de stichting, is het hof van oordeel dat de kinderbeschermingsmaatregelen ten aanzien van beide kinderen in het belang van hun verzorging en opvoeding in stand dienen te blijven.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikkingen dienen te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Roermond van 8 september 2010;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Roermond en rechtbank Haarlem;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Brants, Lamers en Keizer en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2011.