Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 11.
Rb. Midden-Nederland, 12-04-2019, nr. 16/708087-16 en 99/000730-31 (herroeping v.i.) (P)
ECLI:NL:RBMNE:2019:1509
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
12-04-2019
- Zaaknummer
16/708087-16 en 99/000730-31 (herroeping v.i.) (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2019:1509, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 12‑04‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2019-0644
Uitspraak 12‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Onderzoek Marsman: liquidatie te Almere. Bewijslevering ontkennende/zwijgende verdachte. Verweer rechtmatigheid, bruikbaarheid en betrouwbaarheid voor het bewijs van met een technisch hulpmiddel opgenomen vertrouwelijke communicatie (art. 126l Sv). Overwegingen straftoemeting. Vorderingen benadeelde partij: shockschade en gederfd levensonderhoud.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/708087-16 en 99/000730-31 (herroeping v.i.) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1982] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd te Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn
1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 en 29 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie mrs. J. Plooij en E.M. van der Burg (hierna gezamenlijk te noemen: de officier van justitie) en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam, alsmede door mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar voren is gebracht.
2 TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is op de terechtzitting van 10 augustus 2018 nader omschreven. Die nader omschreven tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 15 december 2015 in Almere samen met (een) ander(en) [slachtoffer] heeft vermoord;
feit 2:
op 15 december 2015 in Almere samen met (een) ander(en) brand heeft gesticht in een BMW M5, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
feit 3:
op 15 december 2015 in Almere samen met (een) ander(en) schuren, lantaarnpalen en stoeptegels heeft beschadigd;
feit 4:
in de periode van 27 september 2015 tot en met 15 december 2015 in Almere samen met (een) ander(en) een BMW M5 (opzettelijk) heeft geheeld.
3 VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen die bij gelegenheid van het requisitoir zijn voorgedragen.
Daarbij heeft de officier van justitie benadrukt dat de stelling van verdachte dat hij in het geheel geen betrokkenheid heeft bij de tenlastegelegde feiten geen verankering vindt in de stukken van het strafdossier, waarbij komt dat hij niets tegenover de voor hem bezwarende feiten en omstandigheden heeft gesteld.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat direct bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde ontbreekt. Verdachte kan niet als gebruiker van het PGP-toestel met IMEI-nummer eindigend op [IMEI-nummer] (hierna: # [IMEI-nummer] ) worden geïdentificeerd. Bovendien kan op basis van telecomonderzoek niet worden vastgesteld dat de gebruiker van de # [IMEI-nummer] op enigerlei wijze betrokken is bij de moord op [slachtoffer] . Daarbij komt dat verdachte niet past in de door de getuigen opgegeven signalementen, hetgeen een contra-indicatie oplevert voor de stelling dat verdachte een van de uitvoerders is geweest.
Voorts is betoogd dat sprake is van een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. Door [A] (hierna ook te noemen: [A] ) is met anderen vertrouwelijk gecommuniceerd. Deze communicatie is door de politie heimelijk onderschept en opgenomen en de vruchten daarvan zijn aan het dossier toegevoegd (hierna ook te noemen: de OVC [A] ). De OVC [A] komt niet voor bewijsgebruik in aanmerking, op grond van zowel de onrechtmatige verkrijging als de inhoudelijke onbetrouwbaarheid daarvan. Immers, de wet biedt geen toereikende grondslag voor het van overheidswege plaatsen van een technisch middel op de persoon noch voor een daaraan gelijk te stellen plaatsing. Het moge zo zijn dat dat opsporingsmiddel niet in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte is ingezet, dit verweer kan in het licht van de door de raadsman waargenomen recente rechtsontwikkeling niet meer worden gepareerd met een beroep op de ‘Schutznorm’.
Daarnaast is de OVC [A] naar de inhoud daarvan onbetrouwbaar, omdat sterke aanwijzingen bestaan dat de inhoud van wat door [A] tegen een of meer anderen is gezegd zijn directe oorsprong vindt in wat de politie hem eerder bij gelegenheid van zijn verhoor feitelijk heeft meegedeeld. In zoverre heeft [A] niet uit eigen wetenschap verklaard.
Bovendien kleeft volgens de raadsman aan de OVC [A] nog een andere beperking. De verdediging is niet in staat gesteld om aan even genoemde [A] als getuige vragen te stellen over de OVC [A] . Daarom brengt de zogenoemde Vidgen-jurisprudentie mee dat die OVC [A] ook op die grond niet voor bewijsgebruik in aanmerking komt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Verweren ten aanzien van de OVC [A]
Inleidend
De rechtbank verbindt – anders dan door de raadsman is bepleit – aan de door hem aangehaalde uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (Güner vs. Turkije d.d. 4 september 2018, 28338/07; Lambert vs. Frankrijk, 24 augustus 1998, NJCM-bulletin 1998, p. 1058 e.v.) niet de gevolgtrekking dat die rechtspraak voor de nationale rechter als regel meebrengt dat deze bij het onderzoek naar een door de verdediging geponeerd onherstelbaar vormverzuim voorbij zou hebben te gaan aan het in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) neergelegde kader, voor zover hier van belang inhoudend dat zo’n verzuim slechts voor sanctionering in aanmerking komt wanneer dat is begaan bij het voorbereidend onderzoek (in de verdachte betreffende strafzaak). De rechtbank zal niettemin de gegrondheid van het verweer beoordelen omdat weliswaar de inzet van de OVC [A] heeft plaatsgehad in het voorbereidend onderzoek tegen een andere verdachte (namelijk [B] ), doch het daarmee nagestreefde doel valt in belangrijke mate samen met wat in het voorbereidend onderzoek in de zaak van verdachte ter beoordeling voorligt.
Rechtmatigheid
Op grond van artikel 126l Sv kan de officier van justitie bevelen dat een opsporingsambtenaar vertrouwelijke communicatie opneemt met een technisch hulpmiddel. Het wettelijk systeem van toedeling van de bevoegdheid tot het bevelen van opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel houdt in dat die bevoegdheid aan de officier van justitie is verleend, maar dat de rechter-commissaris tevoren een schriftelijke machtiging dient te hebben verstrekt. Aan de zittingsrechter ten slotte staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling.
In artikel 126g Sv is bepaald dat de officier van justitie kan bevelen dat een opsporingsambtenaar stelselmatig een persoon volgt of stelselmatig diens aanwezigheid of gedrag waarneemt. Hierbij kan een technisch hulpmiddel worden aangewend. Een technisch hulpmiddel mag niet op een persoon worden geplaatst, tenzij met diens toestemming. Een machtiging van de rechter-commissaris is voor een bevel stelselmatige observatie niet vereist.
In de onderhavige zaak heeft de rechter-commissaris op 7 februari 2018 op vordering van de officier van justitie een machtiging verleend - op de gronden, op de wijze en onder de voorwaarden als in die vordering omschreven - tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie voor een periode van ten hoogste 24 uur, ingaande op het moment van invrijheidstelling van [A] (naar verwachting op 16 februari 2018). In de vordering is omschreven dat het mogelijk communicatie betreft op een besloten plaats, te weten de woning aan het [adres] te [woonplaats] , en op/bij een openbare plaats/ruimte. Ook staat in het bevel vermeld dat daartoe een technisch hulpmiddel in de onmiddellijke nabijheid van [A] zal worden geplaatst. Op 16 februari 2018 heeft de rechter-commissaris een aanvullende machtiging verleend voor communicatie op andere besloten plaatsen. Deze machtiging is op 20 februari 2018 schriftelijk geformaliseerd.
In de vorderingen staat niet omschreven op welke manier een technisch hulpmiddel in de onmiddellijke nabijheid van [A] zal worden geplaatst. Op basis van het dossier is niet uit te sluiten dat dit is gebeurd door plaatsing van een technisch hulpmiddel op of aan het lichaam van [A] .
Naar het oordeel van de rechtbank sluit - anders dan de raadsman stelt - het strafvorderlijk systeem zoals neergelegd in de artikelen 126g Sv en 126l Sv het plaatsen van een technisch hulpmiddel op een persoon niet uit. Een uitdrukkelijke bepaling inhoudende dat een technisch hulpmiddel niet op een persoon mag worden geplaatst tenzij met diens toestemming ontbreekt in artikel 126l Sv. De betreffende zinsnede is - anders dan andere delen van artikel 126g Sv - in artikel 126l Sv ook niet van overeenkomstige toepassing verklaard. De wettekst sluit een dergelijke plaatsing dus niet uit. Daar komt bij dat in artikel 126g Sv, derde lid, eerste volzin, de scheiding met het opnemen van communicatie, waaronder gesprekken, is gegeven. Het opnemen van communicatie is een vorm van informatieverzameling die een verdergaande inbreuk oplevert dan stelselmatige observatie. De bevoegdheid daartoe is apart geregeld in artikel 126l Sv en aan strengere eisen onderworpen, aldus de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden (Kamerstukken 25 403, nr. 3, p. 71). Een van die eisen is het vereiste van een machtiging van de rechter-commissaris, die in het onderhavige geval zoals gezegd is verleend. Van een vormverzuim dat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting is aldus geen sprake.
Bruikbaarheid
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het zogenoemde Vidgen-verweer het volgende.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ontleent verdachte aan artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) aanspraak om een getuige die een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd te (doen) ondervragen. De rechtbank stelt in dat kader vast en voorop dat de vruchten van de OVC [A] niet op één lijn kunnen worden gesteld met een (de verdachte belastende) verklaring van een getuige. In zoverre ziet de zogenoemde Vidgen-jurisprudentie reeds daarom niet op deze situatie. Bovendien is - zoals uit het hiernavolgende zal blijken - geen sprake van een situatie dat de OVC [A] het enige en beslissende (“sole and decisive”) bewijs vormt in de zin van de op artikel 6 EVRM gestoelde (Straatburgse) jurisprudentie.
De rechtbank verwerpt daarom ook dit onderdeel van het verweer.
Betrouwbaarheid
[A] is op 15 en 16 februari 2018 als verdachte door de politie gehoord. Blijkens het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal is bij die gelegenheid door de met het verhoor belaste ambtenaren aan [A] ook feitelijke informatie prijsgegeven die voor verdachte belastend is. Die informatie is in onderdelen van de van de OVC [A] opgestelde verslagen terug te lezen, en in zoverre heeft de raadsman een punt. In het bestek van dit onderdeel van het verweer is evenwel slechts relevant of de potentieel voor het bewijs te bezigen redengevende onderdelen van die OVC gesprekken louter zijn te herleiden tot die prijsgegeven informatie, of dat de inhoud van die gesprekken/uitlatingen naar de inhoud daarvan verder strekt dan wat door de politie kort tevoren aan hem is prijsgegeven.
Bij nauwkeurige lezing van die onderdelen van de OVC gesprekken waarin kennelijk wordt gesproken over de betrokkenheid van verdachte bij de moord op [slachtoffer] blijkt, dat [A] verdachte aanwijst als verantwoordelijk voor die moord en dat hij gevoelens van bezorgdheid uit over het al dan niet boven water komen van voor verdachte belastende informatie. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de volgende passages in de naar aanleiding van de OVC [A] opgestelde schriftelijke verslagen:
- “ “[A] : [bijnaam] ik zou die klus gaan klaren toch? [bijnaam] hun hebben al die gesprekken wat ik met [bijnaam] (fon) praat.[…]”1.[…] al die gesprekken wat ik en [bijnaam] (fon) had weetje.
[C] : tjaaa.
[A] : en daarna.. daarna.. zie je dat hij praat met die andere man..en hij praat ook met [naam] (fon) en hij praat daarna met [bijnaam] (fon) .. die man..[…][..] [A] : Hun weten wel dat zogenaamd de [bijnaam] is ingevallen voor mij.. maar ik weet niet of hun telefoon zijn gevonden of wat je weet toch.. ik hoop het niet voor ze”;2.
- “ “weet je wat mijn geluk was? Voor ik die torie zou doen toch.. was ik gepakt toch.. en [bijnaam] is in mijn plaats gegaan toch?”;3.
- “ “ze moeten gewoon blijven ontkennen […] maar als ze DNA op plaats delict hebben gelaten, wo owww loso….zijn kwijt!”.4.
Deze kennelijke bezorgdheid, door [A] verwoord terwijl hij zich onbespied waande, gaat onmiskenbaar verder dan het slechts delen van informatie die kort tevoren door de politie aan hem is prijsgegeven. [A] maakt gewag van wetenschap bij de politie van de via PGP-toestellen gewisselde berichten over de moord en wie de opengevallen plaats van [A] bij het plegen van de moord heeft ingenomen. In het verlengde daarvan spreekt hij als zijn hoop uit dat hun telefoons niet worden gevonden en dat ze geen DNA op de plaats delict hebben achtergelaten. Deze bezorgdheid is in redelijkheid slechts verklaarbaar in het geval van eigen - en ondertussen ook door de politie opgedane - wetenschap bij [A] over de betrokkenheid van onder anderen verdachte bij de moord. Daarbij verdient opmerking dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook te noemen: [medeverdachte] ) in de maand februari van 2018 nagenoeg gelijktijdig in hechtenis zijn genomen als verdachten van de moord op [slachtoffer] .5.
Dat de mededelingen van [A] over de betrokkenheid van o.a. verdachte kennelijk feitelijk juist zijn, vindt bovendien bevestiging in het gegeven dat [A] bij gelegenheid van het voeren van deze gesprekken op geen moment de feitelijke betrokkenheid van verdachte heeft betwijfeld, weersproken of gerelativeerd. Zijn gesprekspartners hebben dat evenmin gedaan. Daarnaast vinden ook andere delen van de OVC [A] (die gebaseerd zijn op eigen wetenschap) verankering in andere onderzoeksbevindingen. Zo zegt één van de gesprekspartners van [A] : “de mannen hebben die dinges weggegooid want ik heb hem gevraagd….. wat heb je met de telefoon gedaan…. hij zei tegen mij dat hij hem had weggegooid.”6.Deze mededeling vindt bevestiging in de bevindingen van de politie dat zowel de # [IMEI-nummer] als de # [IMEI-nummer] voor het laatst in het netwerk actief zijn geweest op 21 december 2015.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de voor het bewijs redengevende onderdelen van de OVC [A] niet louter zijn te herleiden tot door de politie aan [A] prijsgegeven informatie, welke informatie [A] op zijn beurt kleurloos ten overstaan van een of meer derden – als ware hij een papegaai – zou hebben gereproduceerd. Integendeel, [A] is bezorgd over de loop der dingen die is gevolgd op de moord op [slachtoffer] , terwijl uit de vorm en inhoud van interactie blijkt dat de gesprekspartners – onder wie [A] – wetenschap hebben van de (inhoud van het) door [A] besproken onderwerp. De door de verdediging aan de OVC [A] gegeven duiding houdt daarom geen stand, zodat de rechtbank ook dit onderdeel van het verweer verwerpt.
Conclusie OVC [A]
Gelet op wat hiervoor is overwogen over achtereenvolgens de rechtmatigheid, bruikbaarheid en betrouwbaarheid staat niets in de weg aan het bewijsgebruik van de OVC [A] .
4.3.2 Bewijsmiddelen
Met het oog op het belang van leesbaarheid van het vonnis zijn de bewijsmiddelen niet op deze plaats, maar als bijlage 2 daaraan gehecht. De bewijsmiddelen dienen op deze plaats als ingelast te worden beschouwd.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen geldt dat zij steeds worden gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.3.3 Bewijsoverwegingen
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
Feit 1
De moord op [slachtoffer]
Op 15 december 2015 omstreeks 06.50 uur is een man, genaamd [slachtoffer] , voor zijn woning aan de [adres] in [woonplaats] neergeschoten, waarna hij als gevolg daarvan is overleden. De mannelijke schutter is van het slachtoffer weggelopen en vervolgens als passagier in een auto gestapt, die meteen met gedoofde lichten wegreed. Uit camerabeelden blijkt dat de auto een donkerkleurige BMW betreft.
Uit het berichtenverkeer in het PGP-toestel waarvan het gebruik aan [A] is toegeschreven blijkt dat op 15 november 2015 is gecommuniceerd over een zogenoemd klusje in Almere. Dat klusje is volgens de gebezigde bewoordingen gericht op iemand die moet gaan slapen en voor zijn werk iets doet met elektro, die rijdt in een wit busje met [naam] erop, en een simpel mannetje met een gezin is. Deze berichten gaan wat de rechtbank betreft onmiskenbaar over [slachtoffer] als beoogd slachtoffer.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de gewelddadige dood van [slachtoffer] een moord is in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De daarvoor onder meer vereiste ‘voorbedachten rade’ volgt niet alleen uit wat hierboven is verwoord, maar ook uit de voorbereiding van de moord zoals daarvan blijkt uit het berichtenverkeer, opgeslagen in dat PGP-toestel van [A] , als ook uit de feitelijke gang van zaken onmiddellijk voorafgaand, tijdens en na het plegen van de tevoren in die berichten besproken moord.
Het gebruik van PGP-toestellen door bij de moord betrokken personen
Op de met behulp van camera’s opgenomen en vastgelegde beelden van de [adres] en de [adres] is op 11, 14 en 15 december 2015 telkens in de vroege ochtend een door de straat rijdende donkerkleurige BMW te zien, waarvan in ieder geval op 11 en 15 december 2015 de lichten waren gedimd/gedoofd. Daarnaast blijkt uit berichten in een PGP-toestel van [A] dat door de daders mogelijk gebruik is gemaakt van een schuilplaats (‘osso’) in [woonplaats] . Uit onderzoek is gebleken dat er twee PGP-toestellen passen in de hierboven geschetste samenhang van de aanwezigheid van de BMW op de drie dagen en tijdstippen in combinatie met het schuilen in een schuilplaats te [woonplaats] na de moord. Deze toestellen blijken de # [IMEI-nummer] en de # [IMEI-nummer] te zijn. Deze beide toestellen zijn op 21 december 2015 voor het laatst actief in het netwerk geweest en zijn daarin niet weer teruggekeerd.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat het gebruik van de PGP-toestellen # [IMEI-nummer] en # [IMEI-nummer] in een betekenisvol verband kan worden gebracht met de moord op [slachtoffer] . Daarmee is nog niet zonder meer gegeven dat de gebruikers van die toestellen ook de dader(s) zijn van die moord. De rechtbank zal daarom hierna ingaan op de vraag of verdachte de gebruiker is van (een van) de toestellen en of het sterke vermoeden van betrokkenheid van de toestellen wordt bevestigd door andere feiten of omstandigheden.
De gebruiker van PGP-toestel # [IMEI-nummer]
Het e-mailadres van de # [IMEI-nummer] en tapgesprekken verdachte
Het e-mailadres [e-mailadres] @pgpsafe.net (hierna: [e-mailadres] ) was gekoppeld aan de # [IMEI-nummer] . Dit e-mailadres is onder de naam ‘[naam]’ in het PGP-toestel van [A] vermeld. Daarnaast stond [e-mailadres] onder de naam ‘ [bijnaam] ’ in het PGP-toestel van [naam] . Verder stond [e-mailadres] in meerdere PGP-toestellen als contact opgeslagen onder de namen ‘[bijnaam] !!!’, ‘[bijnaam]’ en ‘[naam] ´.
Uit afgeluisterde en opgenomen gesprekken blijkt dat verdachte zichzelf [bijnaam] noemt. Op 23 oktober 2016 belt verdachte uit naar een onbekend gebleven man en zei verdachte ‘met [bijnaam] , met het grote lichaam’. Daarnaast belde verdachte op 28 november 2016 uit naar een onbekende man en vroeg ‘Weet je met wie?’, waarop de onbekende man antwoordde ‘[bijnaam]’.
Uit onderzoek in de beschikbare politiesystemen komt één persoon naar voren die roep/bijnamen heeft die lijken op [bijnaam] en [naam] , namelijk [bijnaam] en [bijnaam] . Dit betreft verdachte.
Reisbewegingen # [IMEI-nummer] en verdachte
Uit vergelijking van de enkelbandgegevens van verdachte en de historische gegevens van de # [IMEI-nummer] blijkt dat verdachte opvallend vaak in hetzelfde tijdsbestek thuis kwam als dat de # [IMEI-nummer] van masten buiten [woonplaats] zich blijkens het aanstralen daarvan verplaatste naar masten binnen dit gebied. In de periode van 4 augustus 2015 tot en met 17 augustus 2015 bleken de enkelbandgegevens en de historische gegevens van de # [IMEI-nummer] op twee momenten niet overeen te komen. Voor de overige dagen straalde de # [IMEI-nummer] niet buiten [woonplaats] aan op het moment dat verdachte thuis was. Daarbij komt dat de # [IMEI-nummer] de meeste dagen de mast aan de [wijk] in [woonplaats] aanstraalt en de meeste activiteit van de # [IMEI-nummer] over een mast in de wijk [wijk] in [woonplaats] komt. Dit is de omgeving waar verdachte woont.
Daarnaast vraagt verdachte op 11 december 2015 om 16.20 uur in een Whatsappchat of iemand hem even op en neer naar Purmerend kan brengen. Uit de historische gegevens blijkt dat de # [IMEI-nummer] kort daarna op en neer is geweest naar Purmerend.
Ook stuurt verdachte op 26 november 2015 in een groepschat dat hij met de verjaardag van ‘[bijnaam]’ in uitgaansgelegenheid Hardersplaza in Harderwijk was. In diezelfde groepschat wordt ‘[bijnaam]’ op 26 september 2015 door verschillende personen gefeliciteerd. Uit de historische gegevens van de # [IMEI-nummer] blijkt dat het toestel in de nacht van 26 op 27 september 2015 een mast aanstraalde in Harderwijk.
Verder stuurt verdachte op 23 november 2015 om 14.39 uur ‘Ja ben nu west weer’ en straalt de # [IMEI-nummer] op dat moment een mast aan de op de Sloterweg in Amsterdam West.
Tussenconclusie: verdachte is de gebruiker van de # [IMEI-nummer]
De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld dat het aan de # [IMEI-nummer] gekoppelde e-mailadres in de richting van verdachte wijst en de reisbewegingen van verdachte op verschillende momenten gedurende een langere en in het licht van de tenlastelegging relevante periode overeenkomen met de locaties van de # [IMEI-nummer] . Op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - concludeert de rechtbank dat verdachte de gebruiker is geweest van de # [IMEI-nummer] .
De gebruiker van PGP-toestel # [IMEI-nummer]
Reisbewegingen Volkswagen Polo in vergelijking met historische gegevens van de # [IMEI-nummer]
Aan de Verkeers Informatie Dienst (hierna: VID) is de uitlevering gevorderd van MAC-adressen die passen bij historische telecommunicatiegegevens van de # [IMEI-nummer] op achtereenvolgens 19 november 2015, 28 november 2015 en 11 december 2015. Door de VID werd één aldus passend versleuteld MAC-adres aangeleverd, namelijk de versleuteling [MAC-adres] .
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de # [IMEI-nummer] meereist met het versleutelde MAC-adres, omdat dit toestel op verschillende kenmerkende momenten op dezelfde plaats aanwezig is als het versleutelde MAC-adres.
[medeverdachte] als gebruiker van de VW Polo
Het versleutelde MAC-adres hoort bij een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] (hierna: de VW Polo). Dit leidt tot de conclusie dat wanneer het MAC-adres met die versleutelingscode een VID-kastje passeert, het ervoor moet worden gehouden dat het de VW Polo is die dat kastje rijdend passeert.
Uit registraties in de politiesystemen is gebleken dat [medeverdachte] in de periode mei 2015 tot en met juni 2016 meer keren door de politie is gecontroleerd, ook als bestuurder van de VW Polo. Daarnaast is de VW Polo op vrijdag 24 juni 2016 omstreeks 10:49 uur het VID-kastje nabij de afrit A6 bij Lelystad gepasseerd. Op vrijdag 10 en vrijdag 17 juni 2016 verbleef de VW Polo ongeveer gedurende een uur in Lelystad, want daarna werd de VW Polo weer gesignaleerd op VID-kastjes in de omgeving van Almere. Uit de van bezoeken geregistreerde gegevens van de Penitentiaire Inrichting in Lelystad is gebleken dat [medeverdachte] op 24 juni 2016 om 10:57 uur heeft ingecheckt om zijn broer te bezoeken. Ook op 10 en 17 juni 2016 heeft hij zijn in die inrichting gedetineerde broer bezocht. Op 17 juni 2016 was hij de enige bezoeker van zijn broer.
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte] in een voor het bewijs relevante periode regelmatig de VW Polo heeft gebruikt.
Politiecontrole [medeverdachte] en locatie # [IMEI-nummer]
Op 9 december 2015 omstreeks 14.30 uur ter hoogte van het August Allebéplein in Amsterdam is [medeverdachte] gecontroleerd als bestuurder van de VW Polo. De # [IMEI-nummer] straalde op dat moment de mast aan de [adres] in [woonplaats] aan. De afstand tussen de mast en het August Allebéplein is hemelsbreed ongeveer één kilometer.
Tussenconclusie: [medeverdachte] is de gebruiker van de # [IMEI-nummer]
De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld dat de # [IMEI-nummer] meereist met het versleutelde MAC-adres, welk adres behoort bij de VW Polo. Daarnaast reed [medeverdachte] regelmatig in die VW Polo. Bovendien wordt [medeverdachte] gecontroleerd in de VW Polo, terwijl de # [IMEI-nummer] in de nabije omgeving aanstraalt. Op basis van die feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – concludeert de rechtbank dat [medeverdachte] moet worden aangemerkt als zijnde de gebruiker van de # [IMEI-nummer] gedurende de voor het bewijs relevante periode.
PGP-berichten
[A] en een ander, namelijk [B] , hebben onderling contact onderhouden, door onderling berichten uit te wisselen door middel van PGP-toestellen. [B] heeft aan [A] een bericht verzonden, inhoudend dat hij een klusje heeft voor hem. Met dit klusje wordt – zoals hiervoor onder ‘De moord op [slachtoffer]’ al vastgesteld – onmiskenbaar gedoeld op de moord op [slachtoffer] . Het is de bedoeling dat de klus wordt uitgevoerd door twee personen. Een van die twee personen (“[bijnaam]”) heeft berichten over de klus aan [B] verzonden, die deze berichten doorzendt aan [A] . De rechtbank leidt uit deze berichten af dat het voornemen bestond om de moord feitelijk uit te laten voeren door [A] en de persoon, wiens berichten [B] heeft doorgestuurd.
Over de nadere uitvoering moet [A] in contact komen met de andere beoogde uitvoerder. In dat kader bericht [B] aan [A] dat hij niet tegen die andere uitvoerder mag zeggen dat hij al eens met “[bijnaam]” is aangehouden, omdat de andere uitvoerder dan zal denken dat [A] “heet is”. Met “[bijnaam]” wordt [D] bedoeld. Deze vaststelling vindt bevestiging in de omstandigheid dat [A] medeverdachte van [D] is inzake diefstal dan wel heling van een scooter in april 2015 en om die reden “heet is”.
Over de identiteit van de tweede beoogde uitvoerder vraagt [B] aan [A] of hij “die mokro matie van G kent” en dat ze hem “[naam]” noemen. [A] antwoordt dat hij bekend is met diegene, dat diegene misschien weet dat hij “heet” is en dat hij zijn mail al heeft. Vervolgens verzendt [A] berichten naar het e-mailadres [e-mailadres] @pgpsafe.net (hierna: [e-mailadres] ), dat onder de naam “ [e-mailadres] . [naam] ” als contact in het toestel van [A] is opgeslagen. [A] krijgt echter enkele dagen geen antwoord en bericht daarover aan [B] dat “[naam]” niet reageert. De rechtbank leidt uit dit berichtenverkeer af dat de tweede uitvoerder de bijnamen “[naam]” danwel “[naam]” heeft, onder de naam “[naam]” als contact is opgeslagen in de telefoon van [A] en een contact is van [D] .
Tussenconclusie: [medeverdachte] is een beoogd uitvoerder
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] en [D] een keer terwijl zij samen waren door de politie zijn gecontroleerd en dat [medeverdachte] en [D] samen op foto’s zijn afgebeeld. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat [D] een contact is van [medeverdachte] . Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte] over zichzelf in een telefoongesprek zegt “ik ben die [naam] , [naam] ”. Deze omstandigheden komen overeen met de omschrijving die [B] over de tweede (beoogde) uitvoerder van de moord geeft, namelijk een contact van [D] die “[naam]” wordt genoemd. Hieruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte] de tweede (beoogde) uitvoerder van de moord is. Bovendien is de omstandigheid dat [medeverdachte] en [D] elkaar kennen een logische verklaring voor de boodschap van [B] aan [A] dat hij niet mag zeggen dat hij door de politie met [D] is aangehouden.
Bovenstaande conclusie, inhoudend dat [medeverdachte] de tweede (beoogde) uitvoerder van de moord is, vindt bevestiging in het gegeven dat het hiervoor besproken e-mailadres [e-mailadres] in meerdere PGP-toestellen was opgeslagen onder vermelding van (onder andere) de namen “[naam]” en “[naam]”. Bovendien wordt [medeverdachte] in een sms bericht “[naam]” genoemd, noemt verdachte zichzelf in telefoongesprekken “ ” en “[naam] ” en noemt hij zichzelf in sms-berichten “[naam]” en “[naam]”. [naam] en [naam] komen overeen met de naam waaronder het e-mailadres [e-mailadres] in het PGP-toestel van [A] stond.
Uit al het voorgaande concludeert de rechtbank dat [medeverdachte] voorafgaand aan de moord als een beoogd uitvoerder van de moord aangemerkt is geweest.
OVC [A]
heeft verschillende voor het bewijs relevante gesprekken gevoerd. De rechtbank constateert dat in deze gesprekken onmiskenbaar wordt gesproken over de moord op [slachtoffer] . Zo spreekt [A] onder andere over een ‘kiri’ van ‘ [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: Almere) …. Van 2015 van die Turk’. Daarnaast bespreekt [A] dat zijn eigen betrokkenheid bij de voorbereiding van de moord uit de uitgewisselde PGP-berichten blijkt en dat hij geluk heeft gehad dat hij in detentie is geraakt, waardoor hij de moord niet kon hebben gepleegd. [A] bevestigt daarmee de inhoud van de eerder besproken PGP-berichten.
De gesprekken gaan ook over degenen die de moord feitelijk hebben gepleegd. [A] legt namelijk in de gesprekken een verband tussen het kraken van zijn PGP-toestel en dat “ze daarheen zijn gegaan”. Deze uitlatingen kunnen niet anders worden opgevat dan dat het via zijn PGP-toestel besproken plan om iemand te vermoorden ook is uitgevoerd. Bovendien noemt [A] de bijnaam ‘[naam]’, waarna zijn gesprekspartner die bijnaam koppelt aan [E] . Dit levert een extra bevestiging op dat het [medeverdachte] is die met de in de PGP-berichten genoemde bijnaam ‘[naam]’ is aangeduid. [A] zegt tevens in de OVC [A] dat ‘[bijnaam]’ in zijn plaats is gegaan. In een ander gesprek noemt [A] de naam ‘[bijnaam]’ als een van de personen die is opgepakt. [F] vraagt vervolgens ‘[bijnaam] , die van [wijk] toch, die grote?’, waarna [A] bevestigt dat het om hem gaat. Deze passages bevestigen dat [A] met ‘[bijnaam]’ verdachte bedoelt.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt al het voorgaande tot de conclusie dat [medeverdachte] degene is waarover in de fase van voorbereiding is bericht en gesproken als beoogd uitvoerder, terwijl uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte, naast [medeverdachte] , een van degenen is die de voorgenomen moord heeft gepleegd.
Medeplegen
De rechtbank stelt bij wijze van maatstaf voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met een of meer anderen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt – zoals hiervoor beschreven – dat is beoogd dat de moord door twee personen zou worden gepleegd. Vervolgens is uitvoering gegeven aan dat voornemen. Eén van hen was de schutter en de ander was de bestuurder van de vluchtauto. Verdachte was een van die twee en heeft met betrekking tot de voor het bewijs redengevende en voor verdachte in hoge mate belastende omstandigheden niet een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven waaruit een andere toedracht naar voren komt. De rechtbank gaat er bij gebreke van aanwijzingen in een andere richting vanuit dat de rollen van de uitvoerders zo bezien onderling inwisselbaar zijn.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is geweest van een voor het bewijs van medeplegen voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de uitvoerders van de moord die in de kern heeft bestaan uit de gezamenlijke uitvoering daarvan. De rechtbank acht aldus dat het ten laste gelegde medeplegen voor bewezenverklaring in aanmerking komt.
Conclusie feit 1
De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld dat [slachtoffer] door twee personen in vereniging is vermoord en dat het sterke vermoeden is gerechtvaardigd dat de gebruikers van de # [IMEI-nummer] en # [IMEI-nummer] betrokken zijn geweest bij de moord. Dit sterke vermoeden vindt bevestiging in de daarna door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden. Zo is gebleken dat verdachte de gebruiker was van de # [IMEI-nummer] en [medeverdachte] de gebruiker van de # [IMEI-nummer] . Daarnaast is gebleken dat [medeverdachte] een van de beoogde uitvoerders was. Bovendien blijkt uit de OVC [A] in combinatie met het eerder vastgestelde dat verdachte in de plaats van de andere beoogde uitvoerder [A] is gegaan en, naast [medeverdachte] , daadwerkelijk een van de plegers van de moord is geweest.
Tot slot overweegt de rechtbank dat door de verdediging nog is aangevoerd dat de door getuigen opgegeven signalementen niet passen bij het uiterlijk van de verdachte(n). In de aard van de door een getuige gegeven persoonsbeschrijving ligt in het algemeen subjectiviteit besloten. Daarmee zijn discrepanties, zowel tussen de door getuigen gegeven persoonsomschrijvingen als discrepanties tussen die door getuigen gegeven omschrijvingen enerzijds, en anderzijds de uiterlijke persoonskenmerken van de verdachte(n) gegeven. De rechtbank heeft deze aspecten vanzelfsprekend onder ogen gezien. Die omschrijvingen, ook als de verschillen worden onderkend, staan niet in de weg aan wat hiervoor ten aanzien van het bewijs is overwogen.
De voorgaande feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – maken dat de rechtbank van oordeel is dat de aan verdachte ten laste gelegde moord op [slachtoffer] wettig en overtuigend is bewezen, in de zin dat hij die tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
Feiten 2 en 3
De brandstichting en beschadiging
Kort na die moord in de [adres] krijgt de politie omstreeks 6.57 uur een melding dat er een voertuig in brand staat in de Wodanstraat in Almere. Er lopen twee manspersonen weg bij het voertuig, waarvan één persoon een voorwerp in de richting van de auto gooit waarna deze in brand vliegt. Verdachte en zijn medeverdachte worden door de opgegeven signalementen niet uitgesloten als zijnde deze twee manspersonen. Verbalisanten constateren dat de vlammen uit het zwarte voertuig slaan en dat de auto zeer nabij een schuur stond. Omdat de brand zomaar zou kunnen overslaan, besluiten de verbalisanten tot ontruiming van de aangrenzende woningen over te gaan. Door de brand zijn een schuur, een lantaarnpaal en stoeptegels beschadigd. Uit onderzoek blijkt dat de in de brand gestoken auto van het merk BMW, type M5 is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de BMW opzettelijk in brand is gestoken. Bovendien blijkt uit het voorgaande dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Dit gevaar heeft zich ook gerealiseerd, nu een schuur, een lantaarnpaal en stoeptegels zijn beschadigd. Daarmee is het bewijs van de aan de verdachte verweten brandstichting en beschadiging gegeven.
Verband moord, brandstichting en beschadiging
Gelet op achtereenvolgens:
de onderscheiden plaatsen delict,
het korte tijdsbestek tussen de moord en de melding van de autobrand,
het feit dat in beide gevallen sprake is van eenzelfde kleur en type BMW,
het feit dat op beide plaatsen delict sprake is van twee personen,
de reisbewegingen van de # [IMEI-nummer] en de # [IMEI-nummer] en
de inhoud van het berichtenverkeer over een schuilplaats in [woonplaats] ,
concludeert de rechtbank dat de twee daders die ter plaatse de moord hebben gepleegd ook de plegers van de brandstichting en de beschadiging zijn.
Medeplegen
Ten aanzien van het bewijs van het medeplegen van de brandstichting en de beschadiging geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen ten aanzien van het bewijs van het medeplegen van de moord. Vastgesteld kan worden dat er een plan heeft bestaan, terwijl aan dat plan uitvoering is gegeven. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van het bewijs van deelneming aan de brandstichting en beschadiging sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering daarvan. De rechtbank acht daarom ook het onder 2 en 3 ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie feiten 2 en 3
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 2 en 3 in deelneming ten laste gelegde brandstichting en beschadiging wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Criminele herkomst BMW
De blauwe BMW M5 heeft een misdadige herkomst. Immers is deze BMW gestolen op 27 of 28 september 2015. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de BMW was voorzien van gestolen kentekenplaten en dat de BMW is gebruikt bij de bewezen te verklaren moord, brandstichting en beschadiging. De rechtbank kan deze feiten en omstandigheden niet anders duiden dan dat verdachte de BMW voorhanden heeft gehad met het kennelijke doel om als vluchtauto te dienen bij de moord op [slachtoffer] . De rechtbank leidt daaruit af dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ten tijde van zijn voorhanden krijgen daarvan wist dat de BMW een misdadige herkomst had.
Periode
De BMW is op 27 of 28 september 2015 gestolen, terwijl die BMW op 15 december 2015 brandend is aangetroffen. Verdachte heeft in die periode de beschikking gekregen over de BMW. Daarnaast is vast komen te staan dat verdachte op meerdere momenten in die periode de beschikking heeft gehad over de BMW, omdat - zoals uit de bewijsmiddelen - die BMW met verdachte op meerdere momenten voorafgaand aan de moord op [slachtoffer] in [woonplaats] is geweest.
Medeplegen
Ten aanzien van het medeplegen geldt wat eerder ten aanzien van het bewijs van de feiten 1, 2 en 3 is overwogen. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat deze feiten door verdachte samen met een ander zijn begaan, in de betekenis van een voor het bewijs van medeplegen voldoende nauwe en bewuste samenwerking die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank acht op dezelfde grondslag ook ten aanzien van feit 4 het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Conclusie feit 4
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het onder 4 ten laste gelegde medeplegen van heling wettig en overtuigend bewezen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 15 december 2015 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een kogel door het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij daardoor is overleden;feit 2:
op 15 december 2015 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een personenauto (merk/type BMW/M5), ten gevolge waarvan voornoemde personenauto is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de nabijgelegen schuur, stoeptegels en een lantaarnpaal te duchten was;
feit 3:op 15 december 2015 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk één schuur en één lantaarnpaal en stoeptegels, telkens toebehorend aan een ander, te weten aan respectievelijk [benadeelde 3] en/of de vereniging van eigenaren [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en woningstichting [benadeelde 6] , heeft beschadigd;
feit 4:
in de periode van 27 september 2015 tot en met 15 december 2015 te Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een goed, te weten een personenauto (merk/type/oorspronkelijk kenteken: BMW/M5/ [kenteken] ) heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6 STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1: medeplegen van moord;
feit 2 en 3: de eendaadse samenloop van:
telkens medeplegen van
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten isenopzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 4: medeplegen van opzetheling.
7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 OPLEGGING VAN STRAF
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.2 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Op de ochtend van 15 december 2015 is [slachtoffer] voor zijn woning neergeschoten, met één gericht schot van dichtbij door het hoofd. Op hetzelfde moment bevonden zijn echtgenote en zoon zich in die woning. Die dag begon voor zijn toen 17-jarige zoon in zijn slaapkamer doordat hij werd gewekt door het lawaai van sirenes, die kamer door het schijnsel van zwaailichten verlicht. Moeder en zoon zijn door ongeloof en grote ontreddering bevangen, terwijl hun echtgenoot en vader zwaargewond op straat lag. Reanimatie en medische zorg mochten niet baten, [slachtoffer] is korte tijd later aan de schotwond overleden. Dat deze gebeurtenis in het leven van echtgenote en zoon een diepe tragedie heeft ingeluid behoeft geen nadere toelichting. Verdachte heeft het onherstelbare verlies van [slachtoffer] , als echtgenoot en vader, op zijn geweten.
Voor de uitvoering van deze koelbloedig uitgevoerde moord - gepleegd volgens het inmiddels gebruikelijke patroon van schieten, vluchten en het elders achterlaten van een brandende vluchtauto - is verdachte naast ook een ander verantwoordelijk. Samen met zijn tegelijkertijd berechte mededader heeft hij de moord zowel feitelijk voorbereid als gepleegd. Een andere relatie tussen verdachte en [slachtoffer] dan die van dader en slachtoffer is niet gelegd. Zij waren volstrekt onbekenden voor elkaar. Reeds met deze vaststelling is het uiterst kille karakter van dit gepleegde misdrijf gegeven.
Een aan deze zaak verbonden aspect dat niet onvermeld kan blijven is dat niet is gebleken van enige verbinding van het slachtoffer bij leven aan het reguliere criminele milieu. De daardoor ontstane verbazing dat hij niettemin door dit noodlot is getroffen is in enige mate weggenomen doordat de officier van justitie heeft gewezen op bestaande vermoedens dat vanuit Iran de politieke achtergrond van [slachtoffer] van betekenis en zelfs bepalend is geweest. Echter, wat dat betreft is niets vastgesteld kunnen worden, aldus de officier van justitie.
Wat er van die vermoedens ook zij, op grond van de resultaten van het opsporingsonderzoek is komen vast te staan dat verdachte bereid en in staat is gebleken om deze moord op bestelling te plegen, naar mag worden aangenomen tegen (het vooruitzicht op) betaling. In zoverre lijkt de wijze van uitvoering van de moord naadloos aan te sluiten op verdachtes motief: het uit financieel gewin berekenend en koelbloedig elimineren van een medemens, onverschillig waarom. Dat van onverschilligheid moet worden gesproken is in deze zaak op grond van de inhoud van onderschept en ontsleuteld berichtenverkeer van zijn mededader zelfs woordelijk vastgesteld. Het waarom van deze moord, ook daaraan heeft verdachte in het geheel geen boodschap gehad. Kortom, volslagen gewetenloosheid aan de zijde van verdachte.
De persoon van verdachte
Zijn deze vaststellingen op zichzelf beschouwd al somber stemmend, het in het bestek van deze procedure van de persoon van verdachte verkregen beeld versterkt die stemming onmiskenbaar. In dat verband stelt de rechtbank vast dat het verdachte kennelijk ontbreekt aan enig normbesef, omdat hij geen antwoord heeft willen geven op aan hem door de politie en rechtbank gestelde vragen. Naar de rechtbank aanneemt calculeert verdachte zowel in vrijheid als in detentie zijn kansen en meent hij dat stelselmatig zwijgen in plaats van het beantwoorden van vragen zijn kans vergroot op het ontspringen van de strafrechtelijke dans.
Aan het van verdachtes persoon verkregen beeld draagt ook zijn strafrechtelijk verleden bij. Volgens het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële documentatie van 12 februari 2019 is hij vanaf jeugdige leeftijd zeer vaak met de strafrechter in aanraking geweest, veelal ter zake van misdrijven waaraan een geweldscomponent is verbonden. Van alle strafrechtelijke veroordelingen tot gevangenisstraf springt in het bijzonder de veroordeling door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in 2012 in het oog: een gevangenisstraf van 10 jaren en 11 maanden ter zake van doodslag, volgens de door de officier van justitie gegeven toelichting door hem gepleegd in het criminele milieu. Door in 2015 en nota bene tijdens de detentiefasering van de voor die doodslag opgelegde straf andermaal en zeer ernstig in de fout te gaan, terwijl hij weigert daarover enige opening van zaken te geven, ontbreekt het de rechtbank aan een redelijk aanknopingspunt voor het belichten van meer of andere aspecten van verdachtes persoon. De rechtbank kan daarom, waar het gaat om de persoon van verdachte niet meer of anders dan het bij de straftoemeting slechts in zijn nadeel betrekken van dit strafrechtelijk verleden. De rechtbank waardeert de vordering van de officier van justitie in zoverre als onvoldoende evenwichtig, gelet op zijn uiteenzetting daarvan. Dit door de rechtbank gereleveerde strafrechtelijk verleden leidt de officier van justitie tot een strafverhoging van twee jaren, gerekend vanuit zijn uitgangspunt van een op te leggen gevangenisstraf van twintig jaren. De rechtbank zal de officier van justitie daarin niet zonder meer volgen, omdat daarmee onvoldoende recht wordt gedaan aan dat verleden, zoals zal blijken uit de hierna te bepalen strafmaat.
De oplegging van straf
Waar het gaat om de met bestraffing van verdachte nagestreefde doelen geldt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie de voorbije jaren in staat is gebleken om een aanzienlijk aantal soortgelijke zaken - de zogenoemde liquidatiezaken: moorden op bestelling waaraan geld wordt verdiend - aan de strafrechter ter beoordeling en beslissing voor te leggen. Is vanzelfsprekend geen enkele zaak identiek aan een andere, de grote gemene deler is dat de daders van moorden van deze buitencategorie worden bestraft met zeer langdurige gevangenisstraffen. Daarmee wordt niet slechts beoogd om aangedaan leed te vergelden en de samenleving voor herhaling door middel van detentie te beschermen, maar ook om te markeren dat eigenrichting kan rekenen op zware vergelding door de overheid. Met die vergelding beoogt de strafrechter ook anderen die zich reeds in of in de nabijheid van dat criminele milieu bevinden ervan te weerhouden zich met het plegen van dit soort misdrijven in te laten. De rechtbank kan de officier van justitie volgen in zijn beredeneerde uitgangspunt van twintig jaren gevangenisstraf. De andere bewezen geachte misdrijven rechtvaardigen op zichzelf beschouwd strafverhoging, doch het hoeft geen nader betoog dat het soortelijk gewicht daarvan in het licht van de bewezen geachte moord nagenoeg is verdampt. Zoals hierboven is aangekondigd en uiteengezet zal de rechtbank verdachte zwaarder straffen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat die vordering onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
De rechtbank is daarom - alles overwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
9 BENADEELDE PARTIJEN
Voor aanvang van de terechtzitting hebben de nabestaanden van [slachtoffer] , te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd en vorderingen ingediend ter vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. Zij zijn hiertoe vertegenwoordigd en bijgestaan door mr. R. Korver, die de vorderingen ter terechtzitting heeft toegelicht.
De vordering van [benadeelde 1]
De hoogte van de door [benadeelde 1] geleden schade wordt door haar begroot op:
Materiële schade:
Reis- en parkeerkosten eerste aanleg € 205,36
Toekomstige reiskosten € 500,00
Toekomstige medische kosten (psycholoog) € 1.000,00
Gederfd levensonderhoud € 212.285,00
Kosten lijkbezorging/overlijden € 7.375,95
Kosten grafsteen € 2.246,00
Kosten factuur [expertisebureau] € 2.354,92
Kosten eigen risico de heer [slachtoffer] (rit ambulance naar AMC) € 296,25
Totaal materiële schade € 226.263,48
Immateriële schade:
Shockschade € 25.000,00
Totaal: € 251.263,48
De vordering van [benadeelde 2]
De hoogte van de door [benadeelde 2] geleden schade wordt door hem begroot op:
Materiële schade:
Toekomstige reiskosten € 100,00
Toekomstige medische kosten € 1.000,00
Gederfd levensonderhoud € 21.281,00
Totaal materiële schade € 22.381,00
Immateriële schade:
Shockschade € 25.000,00
Totaal: € 47.381,00
9.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd. De gevorderde reis- en parkeerkosten zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, maar als proceskosten, zodat dit deel van de vorderingen moet worden afgewezen. Deze kosten kunnen echter wel bij afzonderlijke beslissing ex artikel 592a Sv worden vergoed. Ten aanzien van de toekomstige reiskosten en toekomstige medische kosten moeten de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze kosten nog niet zijn gemaakt.
De gevorderde kosten voor het opstellen van het rapport door [expertisebureau] , van het eigen risico van de heer [slachtoffer] en van lijkbezorging en grafsteen kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de posten gederfd levensonderhoud geldt dat de beoordeling van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. De officier van justitie stelt zich daarom op het standpunt dat de rechtbank de omvang daarvan dient te schatten en de vorderingen voor dat deel toe te wijzen, en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast kunnen de immateriële schadevergoedingen, bestaande uit shockschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte hoofdelijk met zijn mededader wordt veroordeeld tot betaling van de toegewezen schadevergoedingen en dat de toegewezen schadevergoedingen worden vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de posten reis- en parkeerkosten eerste aanleg, kosten lijkbezorging/overlijden, kosten grafsteen, kosten factuur [expertisebureau] en kosten eigen risico de heer [slachtoffer] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige posten heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Het bestaan van shockschade blijkt niet zonder meer uit de stukken en ook de gevorderde hoogte kan hieruit niet worden afgeleid. Derhalve moet er nader onderzoek plaatsvinden, wat een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt. Om die reden dienen de benadeelde partijen in dit deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard. De beoordeling van de juistheid van de vorderingen ten aanzien van het gederfde levensonderhoud leveren eveneens een onevenredige belasting van het strafgeding op. Benadeelde partijen moeten om die reden ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van hun vorderingen. De raadsman heeft in dat kader gewezen op de korte voorbereidingsperiode tussen het indienen van de vordering op 1 maart 2019, het ontvangen van de medische stukken op 22 maart 2019 en de behandeling ter terechtzitting.
Daarnaast dienen de toekomstige kosten te worden afgewezen.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] voor zover betrekking hebbende op shockschade, gederfd levensonderhoud en toekomstige schade
Ten aanzien van de gevorderde shockschade stelt de rechtbank voorop dat zogenoemde shockschade op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgens vaste jurisprudentie voor vergoeding in aanmerking komt, indien als gevolg van de bewezen verklaarde feiten sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat voortvloeit uit een hevige emotionele schok door het waarnemen van het misdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan.
Vaststaat dat [benadeelde 1] zeer kort nadat haar echtgenoot is neergeschoten en als gevolg daarvan is overleden, is geconfronteerd met de aanblik van diens levenloze lichaam op straat voor hun gezamenlijke woning. Ook in het ziekenhuis is zij geconfronteerd met het lichaam van haar man. [benadeelde 1] heeft in deze procedure gesteld en met medische stukken onderbouwd dat zij als gevolg van deze gebeurtenis een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft ontwikkeld, waarvoor zij in behandeling is en EMDR-therapie ondergaat. Naar het oordeel van de rechtbank staat het causale verband daarmee voldoende vast. [benadeelde 2] bevond zich die bewuste dag in de woning, op een paar meter afstand van de plaats delict. Hij werd wakker van sirenes en zwaailichten en trof zijn moeder in paniek aan. Hij wilde naar buiten maar werd tegengehouden door de politie. Hij hoorde toen van zijn moeder dat zijn vader voor de woning op straat lag en later dat hij was neergeschoten. In het ziekenhuis werd hij geconfronteerd met het letsel van zijn vader. [benadeelde 2] heeft in deze procedure gesteld en met medische stukken onderbouwd dat hij als gevolg van deze gebeurtenis een persisterende complexe rouwstoornis heeft ontwikkeld. Deze stoornis kan in de DSM-5 worden geclassificeerd als een “andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis”. Naar het oordeel van de rechtbank staat het causale verband daarmee voldoende vast.
De rechtbank overweegt dat gelet op het voorgaande vaststaat dat sprake is van shockschade als rechtstreeks gevolg van de jegens verdachte bewezenverklaarde moord. De verdediging heeft de hoogte van de vorderingen als zodanig niet betwist. De rechtbank begroot deze schade in redelijkheid op de gevorderde bedragen ad € 25.000 en wijst de vorderingen tot dit bedrag toe.
Ten aanzien van de gevorderde schade bestaande uit gederfd levensonderhoud overweegt de rechtbank als volgt.
De benadeelde partijen baseren hun vorderingen op artikel 6:108, eerste lid BW. Voor de berekening van de gevorderde schade is aangesloten bij de door de Letselschaderaad en de Denktank Overlijdensschade opgestelde Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade. Deze richtlijn is een binnen de rechtspraak algemeen geaccepteerde rekenmethode voor de berekening van overlijdensschade. Op basis van deze richtlijn heeft het expertisebureau [expertisebureau] aan de hand van onderbouwde en verifieerbare uitgangspunten berekend wat de omvang is van het door de benadeelde partijen gederfde levensonderhoud.
De verdediging heeft daar tegenover enkel gesteld dat deze vordering te complex zou zijn en uitvoerig nader onderzoek nodig is, waarvoor gelet op de datum van indiening van de vordering geen tijd meer was. Om die reden zou de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen.
De rechtbank is van oordeel dat het tijdstip van indiening van de vordering (1 maart 2019) de verdediging voldoende tijd heeft gegeven om ter terechtzitting op zijn minst een begin van betwisting te formuleren, maar stelt vast dat daarvan in het geheel geen sprake is. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, bestaande uit gederfd levensonderhoud en dat verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden. De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot na te melden bedrag. De rechtbank acht het redelijk om de schade te begroten zoals die is berekend, zodat de totale schade van [benadeelde 1] € 212.285,00 bedraagt en die van [benadeelde 2] € 21.281,00.
Ten aanzien van de gevorderde toekomstige schade oordeelt de rechtbank dat ongewis is of en zo ja, in welke omvang deze zich zal voordoen. Overeenkomstig de standpunten van de benadeelde partijen, de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen in zoverre niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen.
De vordering van [benadeelde 1] voor het overige
Met betrekking tot de gevorderde schade die bestaat uit de schadevaststellingskosten van Expertisebureau [expertisebureau] overweegt de rechtbank dat deze eveneens voor vergoeding in aanmerking komt. Het bedrag van € 2.354,92, dat als zodanig door de verdediging niet is betwist, betreft immers redelijke kosten ter vaststelling van schade als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid onder b BW.
De gevorderde schade met betrekking tot de kosten van lijkbezorging/overlijden en de kosten van de grafsteen betreft schade die op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv in verbinding met artikel 6:108 BW in dit strafproces voor vergoeding in aanmerking komt. De hoogte van de vordering is door de verdediging niet betwist. De rechtbank acht de gevorderde bedragen van € 7.375,95 en € 2.246,00 toewijsbaar.
Wat betreft de kosten van het ambulancevervoer van [slachtoffer] op 15 december 2015 houdt de rechtbank het er gelet op de op dat punt overgelegde stukken en het standpunt van de verdediging voor dat die vordering onder algemene titel is overgegaan op de nabestaanden. Ook die schade is aldus gelet op artikel 51f, tweede lid, Sv toewijsbaar.
De benadeelde partij heeft voorts vergoeding van reis- en parkeerkosten gevorderd onder de noemer materiële schade. De rechtbank is van oordeel dat dit geen schade betreft die op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv in verbinding met artikel 6:108 BW in dit strafproces voor vergoeding in aanmerking komt, ook niet via de band van artikel 6:96 BW. Nu de benadeelde partij met een gemachtigde procedeert zijn dit gelet op de zowel limitatieve als exclusieve regeling die is neergelegd in de artikelen 237-240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook geen kosten waarin de partij die in het ongelijk wordt gesteld kan worden veroordeeld. De vordering zal op dit punt aldus worden afgewezen.
Samenvattend
De rechtbank waardeert de schade van [benadeelde 1] aldus op € 249.558,12 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 december 2015 tot de dag van volledige betaling.
De schade van [benadeelde 2] waardeert de rechtbank op een bedrag van € 46.281,00. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 december 2015 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partijen voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 249.558,12, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 december 2015 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 300 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 46.281,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 december 2015 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 65 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.
10 VORDERING HERROEPING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 augustus 2012 (parketnummer 21/003919-10) is verdachte veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en 10 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest. De periode van voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen: v.i.) bedraagt 1317 dagen en is verleend per 7 april 2016. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat op 7 april 2017 een herroeping v.i. voor een periode van 360 dagen is toegewezen. De resterende periode van de v.i. bedraagt daarom nog 957 dagen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 25 maart 2019 gevorderd de v.i.-periode van 957 dagen te herroepen. Daartoe is gesteld dat de veroordeelde de aan de v.i. gestelde algemene voorwaarde heeft overtreden, in die zin dat hij opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. De officier van justitie heeft ter zitting van 29 maart 2019 gepersisteerd bij de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot herroeping van de v.i. dient te worden afgewezen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat herroeping van de v.i. niet aan de orde kan zijn, omdat het delict is gepleegd op het moment dat er feitelijk nog geen v.i. was. Daarbij komt dat de parallel met een opgelegde voorwaardelijke straf niet op gaat.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 15a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling geschiedt onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Volgens artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht kan de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien de veroordeelde de daaraan verbonden voorwaarden niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Verdachte heeft immers de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten gepleegd en heeft zich daarmee niet gehouden aan de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Het verweer van de raadsman dat daarvoor nodig is dat die feiten gedurende de v.i. zijn gepleegd vindt geen steun in het recht.
De rechtbank zal de v.i. van de veroordeelde herroepen. Immers komen de consequenties van het niet naleven van de aan de v.i. verbonden voorwaarden geheel voor rekening en risico van de veroordeelde. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de v.i. toewijzen.
11 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 55, 57, 63, 157, 289, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 25 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 249.558,12;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2015 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering van [benadeelde 1] af voor zover deze ziet op de reis- en parkeerkosten ten bedrage van € 205,36;
verklaart [benadeelde 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat€ 249.558,12 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2015 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 300 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 46.281,00;
veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2015 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
verklaart [benadeelde 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 46.281,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2015 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 65 dagen hechtenis;
bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i.-nummer 99-000730-31
- wijst de vordering tot herroeping toe;
- gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 957 dagen, alsnog moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mrs. V.M.A. Sinnige en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Lootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2019.
Bijlage 1: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 december 2015 te Almere, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met
een vuurwapen een kogel door/in het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te schieten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (een) zodanige verwonding(en) heeft opgelopen
dat hij daardoor is overleden;
2.
hij op of omstreeks 15 december 2015 te Almere, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een
personenauto (merk/type: BMW/M5),
althans met een brandbare stof ten gevolge
waarvan voornoemde personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk
geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de nabijgelegen
schu(u)r(en) en/of stoeptegel(s) en/of lantaarnpa(a)l(en), in elk geval enig
straatmeubilair, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 15 december 2015 te Almere, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
en wederrechtelijk één of meer schu(u)r(en) en/of één of meer
lantaarnpa(a)l(en) en/of één of meer stoeptegel(s), in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 3] en/of de
vereniging van eigenaren [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of woningstichting
[benadeelde 6] en/of één of meer nog onbekend gebleven (rechts)perso(o)n(en)
toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 27 september 2015
tot en met 15 december 2015 te Almere en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of neer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een personenauto (merk/type/oorspronkelijk kenteken: Br1W/M5/ [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl
hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Bijlage 2: de bewijsmiddelen
Bewijsmiddelen7.
1. De dood van [slachtoffer]
Een proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer: PL0900-2015378256-3), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 december 2015 om 6.50 uur kregen de verbalisanten een melding om te gaan naar de [adres] in [woonplaats] . Ter plaatse zagen de verbalisanten een manspersoon liggen. Het slachtoffer droeg kleding met daarop het logo van “ [naam] ”. De verbalisanten zagen dat het slachtoffer vermoedelijk een schotwond had achter zijn linkeroor.8.
Een proces-verbaal van relaas forensisch onderzoek van 2 mei 2018 (BVH-nummer: 2015 378217/378265), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het slachtoffer bleek te zijn genaamd: [slachtoffer] . Zijn identiteit bleek uit het in zijn kleding aangetroffen identiteitsbewijs en werd nadien bevestigd middels een dactyloscopische identificatie.9.
Een rapport van het NFI “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood” van 4 januari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] wordt het overlijden verklaard door verwikkelingen ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld (doorschot hoofd).10.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 6 januari 2016 (proces-verbaalnummer: PL0900-2015378217-6), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Links van de bestelauto stond een personenauto. Links naast deze auto zagen wij een afgevuurde volmantel kogel liggen.
Tegen de trottoirband lag een 9 mm huls.11.
2. Verklaring getuige [adres]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] (documentcode: 20151217133017029), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 december 2015 hoorde ik een knal. Ik zag dat er in het verlengde van de [adres] in [woonplaats] een busje stond. Ik zag dat er iemand achter het busje langsliep, door het gras. Even verder zag ik de man in een auto stappen. Ik zag vervolgens dat de auto wegreed. Ik zag dat er iemand op de parkeerplaats lag.12.
De man stapte aan de passagierszijde in. Op het moment dat de man was ingestapt, reed de auto meteen weg. Ze reden weg zonder verlichting. Ik heb niet gehoord dat de auto werd gestart, dus ik ga er ook van uit dat de motor al draaide toen de man instapte.13.Ik heb om 06:50 uur 112 gebeld. Ik denk dat de man ongeveer 1 minuut daarvoor in de auto was gestapt en weggereden.14.
3. De betrokkenheid van PGP-toestellen bij de dood van [slachtoffer]
Een proces-verbaal uitkijken beelden [adres] van 7 januari 2016 (documentcode: 2015122812025282), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op de beelden is te zien dat er op 15 december 2015 omstreeks 06:02 uur een donkerkleurige personenauto over de rijbaan van de [adres] te [woonplaats] rijdt. Uit het model, vorm en onder andere de achterlichten, valt hier op te maken dat het hier gaat om een BMW. De BMW komt van rechts in beeld en rijdt in de richting van de Poëziestraat. Op het moment dat de BMW in beeld verschijnt, wordt de verlichting vermoedelijk van dimlicht/grootlicht op stadslicht geschakeld. De BMW verdwijnt links uit beeld.15.
Op de beelden is te zien dat, kennelijk dezelfde BMW op dinsdag 15 december 2015 omstreeks 06.49.22 uur vanaf links door het beeld rijdt. De BMW komt uit de richting van de Poëziestraat. De BMW voert geen verlichting. De BMW is ongeveer 2 seconden in beeld.16.
Uit de camerabeelden van 14 december 2015 blijkt dat eenzelfde BMW omstreeks 6:13 uur de [adres] in reed in de richting van de Poëziestraat. Op beelden is vervolgens (om 06:42:42 uur17.) te zien dat vanuit de Poëziestraat een witte bestelbus kwam aanrijden die in de richting van de A. Roland Holststraat reed. Ongeveer 23 seconden (om 06:43:05 uur18.) later kwam er (vermoedelijk dezelfde) BMW aanrijden uit de richting van de Poëziestraat, gaande in de richting van de A. Roland Holststraat. De BMW rijdt kennelijk met hoge snelheid.19.
Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres] december 2015 (documentcode: 2016012607545282), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op de beelden is te zien dat op 11 december 2015 omstreeks 06:12 uur, vermoedelijk dezelfde BMW als hierboven beschreven, met gedoofde lichten de [adres] inreed in de richting van de woning van [slachtoffer] . Omstreeks 8.00 uur reed de BMW weer met gedoofde lichten weg.20.
Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres] (documentcode: 2015010810195282), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op de beelden is op 15 december 2015 om 06:02 uur een BMW te zien die, op het moment dat hij de [adres] inrijdt, de dimlichten uitzet. Deze BMW rijdt omstreeks 06:48 uur met gedoofde lichten in de richting van de Herman Gorterstraat.21.
Een proces-verbaal van bevindingen (documentcode: 2016061014045282), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit de historische gegevens van het toestel met IMEI [IMEI-nummer] (hierna: # [IMEI-nummer] ) bleek dat dat toestel op 11 december 2015 omstreeks 03:11 en 03:12 uur zendmasten in Amsterdam aanstraalt, waarna het toestel van 03:58 uur tot en met 09:16 uur de zendmasten van de Trasistorstraat, Parkeerplaats Muiderzand, John Colstranestraat en de Neptunessingel in Almere aanstraalt.
Op 14 december 2015 kwam het toestel vanuit Amsterdam (01:57 uur) en straalde van 02:03 uur tot en met 09:35 uur de zendmasten van de Transistorstraat, Neptunissingel en Parkeerplaats Muiderzand in Almere aan. Omstreeks 09:41 uur straalde het toestel een mast in Diemen aan.22.
Op 15 december 2015 kwam het toestel vanuit Amsterdam (02:09 uur) en straalde van 02:25 uur tot en met 17:56 uur afwisselend de volgende masten in Almere aan: Parkeerplaats Muiderzand, Transistorstraat, Neptunessingel, Urkwal, John Coltranestraat, Homerushof, Pampushavenweg. Daarna ging het toestel via Rijswijk (20:05 uur) naar Rotterdam en daarna naar Amsterdam.
Zowel PD1 als PD 2 liggen binnen het bereik van de meeste zendmasten in Almere die hierboven zijn benoemd en werden aangestraald door de # [IMEI-nummer] .23.
Een proces-verbaal van bevindingen PGP-toestel met IMEI [IMEI-nummer] (# [IMEI-nummer] ) (documentnummer: 2016062108005282), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het toestel, voorzien van IMEI [IMEI-nummer] (hierna: # [IMEI-nummer] ) straalt op 11, 14 en 15 december 2015, voor of na de voorverkenningen of (poging) liquidatie masten in hetzelfde gebied aan als de # [IMEI-nummer] .24.Beide toestellen stralen gedurende de dag op 15 december 2015 masten aan die kunnen worden aangestraald vanaf [woonplaats] .25.De twee toestellen lijken in hetzelfde tijdsbestek [woonplaats] te verlaten.26.
Zowel de # [IMEI-nummer] als de # [IMEI-nummer] stralen voor het laatst een mast aan op 21 december 2015.27.
Een proces-verbaal van bevindingen PGP’s op zendmasten (documentcode: 2019020408035282), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Geen enkel overig toestel dan de # [IMEI-nummer] en # [IMEI-nummer] paste in het profiel van de drie verplaatsingen van de BMW in combinatie met het “safehouse”, dus het schuilen in [woonplaats] .28.
4. Locaties verdachte en # [IMEI-nummer]
Een proces-verbaal van bevindingen (documentcode: 20160831173010502), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het toestel # [IMEI-nummer] straalt de meeste dagen de mast aan die is gelegen aan het [wijk] in [woonplaats] . De mast waarover de meeste activiteit komt vanaf dit toestel; is de mast aan de [wijk] in de wijk [wijk] in [woonplaats] .29.
Een proces-verbaal van bevindingen (documentcode: 20161101150010502), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij het vergelijken van de enkelbandgegevens van verdachte met de historische verkeersgegevens van de # [IMEI-nummer] viel op dat verdachte [verdachte] opvallend vaak in hetzelfde tijdsbestek thuis kwam als dat het toestel # [IMEI-nummer] van masten buiten [woonplaats] zich verplaatste naar masten binnen dit gebied.
Daarnaast is gekeken of het toestel # [IMEI-nummer] masten aanstraalde buiten [woonplaats] op het moment dat verdachte [verdachte] thuis was. [verdachte] woont op de [adres] in [woonplaats] . In de periode van 4 augustus 2015 tot en met 17 augustus 2015 bleek dit op twee momenten na niet het geval te zijn geweest. Voor de overige dagen gold dat het toestel # [IMEI-nummer] niet buiten [woonplaats] masten aanstraalde op het moment dat verdachte [verdachte] thuis was.30.
Een proces-verbaal van bevindingen (documentcode: 20170106100010502), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op een laptop werd een back-up van een iPhone aangetroffen. In die back-up werd een chat aangetroffen met de naam ‘ [naam] ’. Eén van de deelnemers betrof het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat onder ‘ [bijnaam] App’ in de telefoon stond.31.‘ [bijnaam] App’ verstuurde meerdere audioberichten. De verbalisant herkende de stem als die van [verdachte] . Daarnaast werd in de chat een video verstuurd waarin een persoon te zien is die zichzelf filmt. Daarbij wordt de opmerking gemaakt ‘kijk [bijnaam] ze gekke broertje’. De verbalisant herkent de persoon op de video als [G] . [G] is een halfbroer van [verdachte] en is comedian. [bijnaam] App reageert met: ‘Oy s echt me broertje’ en ‘Hij comedian’.
Op vrijdag 11 december 2015 om 16:20 uur stuurt [verdachte] in de chat het bericht ‘Wie kan me ff snel op en neer naar purmerend brengen’. Uit de historische gegeven van toestel # [IMEI-nummer] blijkt dat de gebruiker van dat toestel kort daarna op en neer naar Purmerend is geweest.
Op 26 september 2015 wordt ‘ [bijnaam] ’ door verschillende personen gefeliciteerd. Verder wordt er gesproken over wat men die avond gaat doen. Daarbij stuurt ‘Ell 2’: Er s ook hardersplaza’. Hardersplaza is een uitgaansgelegenheid gevestigd in Harderwijk. Op 26 november 2015 gaat het weer over uitgaan. [verdachte] stuurt dan ‘Die harders s wel goed hoor’en ‘Toen [bijnaam] jarig was waren we daar ook’ en ‘Hardersplaza’. Uit de historische gegevens van de # [IMEI-nummer] blijkt dat het toestel in de nacht van 26 op 27 september 2015 een mast aanstraalt in Harderwijk.
Op 23 november 2015 om 14:39 uur stuurt [verdachte] ‘Ja ben nu west weer’. Het toestel # [IMEI-nummer] straalt voor en na dat moment een mast aan op de Sloterweg 1045 in Amsterdam West.32.
5. E-mailadres gekoppeld aan de # [IMEI-nummer] en tapgesprekken verdachte
Een proces-verbaal van bevindingen identificatie/veredeling [e-mailadres] @ ennetcom.biz (documentcode: 2018012614355282), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het e-mailadres [e-mailadres] @pgpsafe.net was gekoppeld aan de # [IMEI-nummer] . Het e-mailadres [e-mailadres] @pgpsafe.net stond onder de naam “[naam]” in het PGP-toestel van [A] .33.Het e-mailadres [e-mailadres] @pgpsafe.net stond als contact onder de naam “ [bijnaam] ” in het PGP-toestel van [naam] .
Het e-mailadres [e-mailadres] @pgpsafe.net stond in meerdere PGP toestellen als contact opgeslagen onder de volgende namen:34.[bijnaam] !!!, [bijnaam] en [naam].
Op 23 oktober 2016 belt [verdachte] uit naar een NNman. NNman vroeg met wie hij sprak. [verdachte] zei: “Met [bijnaam] , met het grote lichaam”.
Op 28 november 2016 belde [verdachte] uit naar een NNman. [verdachte] vroeg: “Weet je met wie?”, waarop NNman zei: “[bijnaam]”.35.
Een proces-verbaal van bevindingen (documentcode: 2018012607585282) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit politiesystemen kwam één persoon naar voren, die roep/bijnamen heeft die op [bijnaam] en [naam] lijken, namelijk [bijnaam] en [bijnaam] . Dit betreft [verdachte] .
Tevens is in het politiesysteem BVI-IB gezocht naar andere personen met een (bij)naam of roepnaam die op voornoemde namen lijkt. Er is gezocht op [bijnaam] , [bijnaam] en [bijnaam] . Hieruit bleek dat personen zijn met deze bijnamen. Daarnaast is gezocht op [bijnaam] , [bijnaam] , [bijnaam] , [bijnaam] , [bijnaam] , [naam] en [bijnaam] . Daaruit is naar voren gekomen dat er personen zijn met de naam [bijnaam] . Er zijn naar (de rechtbank begrijpt: naast) [verdachte] echter geen personen die beide namen (of één van de varianten) als (bij)naam of roepnaam hebben.36.
6. Reisbewegingen VW Polo, # [IMEI-nummer] en [medeverdachte]
Een proces-verbaal van bevindingen koppeling MAC-adres aan IMEI # [IMEI-nummer] (documentcode: 2016062009295282), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aan de Verkeers Informatie Dienst (hierna: VID) werden gegevens gevorderd om MAC-adressen (de versleuteling hiervan) aan te leveren, die overeen kwamen met de historische gegevens van de # [IMEI-nummer] , waarbij gelet werd op unieke locaties in deze historische gegevens. De vraagstelling aan de VID luidde als volgt:37.
Welk Mac-adres komt op
- -
19 november 2015 tussen/omstreeks 05.52 uur t/m 06.46 uur
- -
En op 28 november 2015 omstreeks 18.29 uur in Almere
- -
En op 28 november 2015 omstreeks 18.49 in Lelystad
- -
En op 28 november 2015 omstreeks 19.02 uur in Almere
- -
En op 11 december 2015 tussen/omstreeks 01.05 t/m 09.16 uur
op een VID kastje in Almere.
Door de VID werd naar aanleiding van de vraagstelling 1 versleuteld MAC-adres aangeleverd dat op de hierboven genoemde data en tijdstippen langs een VID kastje kwam, omstreeks dezelfde data/tijdstippen/locaties. Dit betrof de volgende versleuteling: [MAC-adres] (hierna te noemen: MAC-adres).
Uit historische gegevens van het MAC-adres bleek dat het MAC-adres op de volgende data in Almere was:
- -
19 november 2015 05:56 uur tot en met 06:15 uur Almere
- -
28 november 2015 18:33 uur tot en met 18:39 uur Almere
- -
28 november 2015 18:51 uur Lelystad
- -
28 november 2015 19:05 – 19:06 uur Almere
- -
11 december 2015 00:55 uur Almere38.
Een proces-verbaal van bevindingen (documentcode: 2016070509005282), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit gegevens van de VID bleek dat het MAC-adres met versleuteling [MAC-adres] (hierna: MAC-adres) op vrijdag 24 juni 2016 omstreeks 10:49 uur het VID-kastje (N302 thv 86.2) bij Lelystad passeerde. Dit kastje is geplaatst nabij de afrit A6 Lelystad. Het MAC-adres was op vrijdag 10 en vrijdag 17 juni 2016 ook in Lelystad geweest. Het MAC-adres verbleef dan ongeveer een uur in Lelystad, want daarna werd het MAC-adres weer gesignaleerd op de VID-kastjes in de omgeving van Almere.39.
Verdachte [medeverdachte] bleek op 24 juni 2016 omstreeks 10:57 uur in de P.I. in [woonplaats] te hebben ingecheckt voor bezoek aan zijn broer [H] . Diezelfde dag checkte hij omstreeks 11:44 uur weer uit.
Uit de gegevens van de P.I. bleek dat verdachte [medeverdachte] ook op 10 juni 2016 en 17 juni 2016 een bezoek heeft gebracht aan zijn broer.40.
Bij een meting bij genoemde Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] werd het MAC-adres 00:22:4D:34:50:92 geregistreerd. Dit MAC-adres werd vervolgens doorgegeven aan de VID, met de vraag welke versleuteling er aan dit MAC-adres is gekoppeld. Dit bleek de eerder genoemde versleuteling te zijn: [MAC-adres] .41.
Een proces-verbaal van bevindingen (documentcode: 2016070512004258), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 17 juni 2016 was [medeverdachte] , geboren op [1989] , de enige bezoeker van gedetineerde [H] (de rechtbank begrijpt: [H] in de P.I. in [woonplaats] .42.
Een proces-verbaal bevindingen mail PGP [A] (documentcode: 2016070611054625), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 9 december 2015 omstreeks 14.30 uur werd [medeverdachte] ter hoogte van het August Allebéplein in Amsterdam gecontroleerd in de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] . De # [IMEI-nummer] straalde op dat moment de mast aan de [adres] in Amsterdam aan. De afstand tussen de aangestraalde mast aan de [adres] en het August Allebéplein in Amsterdam is hemelsbreed 1 kilometer.43.
Een proces-verbaal van bevindingen (documentcode: 2016070513250075), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit de zoekapplicatie Blueview blijkt het volgende:
Op 1 mei 2016 is door politieambtenaren gezien dat [medeverdachte] zich verplaatste in een Volkswagen Polo, voorzien van het kenteken [kenteken] .
Op 9 december 2015 wordt [medeverdachte] door een politieambtenaar staande gehouden terwijl hij als bestuurder optreedt van de Volkswagen Polo, voorzien van het kenteken [kenteken] .44.
Op 22 december 2015 ziet een politieambtenaar dat de Volkswagen Polo, voorzien van het kenteken [kenteken] wordt bestuurd door [medeverdachte] .
Op 7 juni 2016 wordt [medeverdachte] staande gehouden terwijl hij als bestuurder optreedt van de Volkswagen Polo, voorzien van kenteken [kenteken] .
Op 9 juni 2016 ziet een politieambtenaar dat de Volkswagen Polo, voorzien van het kenteken [kenteken] , wordt bestuurd door [medeverdachte] .45.
7. PGP-berichten
Een proces-verbaal van verdenking (documentcode: 2018020110305282.27pv2), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In e-mailberichten bleek dat [A] “ [bijnaam] ” genoemd werd. “[bijnaam]” werd geïdentificeerd als [B] .46.
Op 15 november 2015 worden (onder andere) de volgende berichten verstuurd:
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] : “Heb mooien klusje voor je”;
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] : “Torie in almeren gek 130 die man heeft hem al gepost 7 uur in ochtend gaat ie nar werek”;
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] (doorgestuurd bericht van [bijnaam] ): “Oke bro kijk of je osso kan regelen die is belangrijkste”;47.
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] : “Graag of niet ratt en die jongen wilt 2 mans gaan he dat je weet dan spreken we goede boesans met zwagertje af”;
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] : “Welke zwagertje bedoel je.”
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] : “Van vies gekk maar ken jij iemand gekk in ale die toro is [woonplaats] of kan ook secend naar B rijden beter toch?;
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] : “Nee b rijden is moe is maar een uit gaan naar b toch.”;
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] : “oke afff en deze gozer is afffff soldaat ook en super scherp was goeie matie ban G ook!!”;48.
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] : “je weet moet ook weten wie bro dan weet ik wt ik moet doen”;
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] : “Wat wie moet gaan slapen bedoel je?”;
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] (doorgestuurd bericht van [bijnaam] ): “Bro een turk ij werkt gewoon alles elctro shit ofo hij rijd witte busje met [naam] erop waar hij moet slapen weet ik niet en wil ik niet eens weten hahaha simpele mannetje in de 40 gezin gewoon alles”;49.
- -
[bijnaam] naar [bijnaam] : “oke afffff ik ga die jongen je mail geven dan gaat ie je mailen oke spreek met hem af […] en niet tegen die jongen zeggen dat je al eerder x met [bijnaam] bent aangehouden dan gaat ie denken dat je heet bent snap je”;
- -
[bijnaam] aan [bijnaam] : “Oke morgen dan zie ik hem geeft me mail aan hem.”;
- -
[bijnaam] aan [bijnaam] : “Jee kent die mokro matie van [bijnaam] ze noemen hem [naam] ?”;50.
- [bijnaam] aan [bijnaam] : “Oke ken hem hij weet meschien ik moe maar ga gewoon met hem heb zijn mail al.”;
[D] (alias “ [bijnaam] ”) is medeverdachte van [A] inzake diefstal/heling van een scooter in april 2015.51.
Op 16 november 2015 stuurt [A] naar [e-mailadres] . [naam] de volgende berichten:
- -
(vermoedelijke daadwerkelijke tijd) 12:21 uur: “Ewa hoe is ht.”
- -
(vermoedelijke daadwerkelijke tijd) 13:23 uur: “ewa”52.
- -
(vermoedelijke daadwerkelijke tijd) 21:47 uur: “Broer ewa”
- -
(vermoedelijke daadwerkelijke tijd) 23:05 uur: “Broer ewa”53.
Het e-mailadres [e-mailadres] @pgpsafe.net staat als contact in de PGP van [A] onder de naam [e-mailadres] . [naam] .54.
Op 18 november 2015 om (vermoedelijke daadwerkelijke tijd) 22:18 uur stuurt [A] aan [e-mailadres] . [naam] : “Broer ewa dan.”55.
Op 22 november stuurt [A] aan [B] ): “[…] en die [naam] reageert ook niet.”56.
Een proces-verbaal BlackBerry [naam] (proces-verbaalnummer: LERAB15019-1356), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Met betrekking tot de identiteit van de verschillende personen die berichten hebben verzonden/ontvangen blijkt dat volgende identiteit kan worden vastgesteld: [bijnaam] = [D] .57.
Een proces-verbaal van bevindingen [e-mailadres] @pgpsafe.net (documentcode: 2017032411085282), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het e-mailadres [e-mailadres] @pgpsafe.net stond in meerdere PGP-toestellen als contact opgeslagen onder de volgende namen: [naam] en [naam].
Een proces-verbaal bevindingen mail PGP [A] (documentcode: 2016070611054625), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 26 juli 2015 is [D] gecontroleerd door de politie in Amsterdam. [D] zat samen met [medeverdachte] in een auto.
Tijdens een doorzoeking van de woning van [D] is onder andere een BlackBerry aangetroffen. In deze telefoon werd ook een mini SD-kaart aangetroffen met daarop diverse foto’s. Op een aantal foto’s staat [D] met [medeverdachte] .58.
8. Taps [medeverdachte]
Een proces-verbaal van bevindingen (documentcode: 170307.1315.16353), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 20 augustus 2016 ontvangt verdachte [medeverdachte] een sms van een NN-persoon: “[naam] can u send me the number of semih please ?”
Op 29 augustus 2016 belt verdachte [medeverdachte] uit naar een NN-man en noemt zichzelf “[naam]” en “[naam]”.
Op 11 september 2016 belt verdachte [medeverdachte] naar een NN-man en zegt: “Ik weet niet of ik je ken, maar ik ben die [naam] , [naam]”.
Op 25 september 2016 stuurt verdachte [medeverdachte] een sms naar een NN-man en noemt zichzelf “[naam] ” in dit bericht.59.
Op 28 november 2016 stuurt verdachte [medeverdachte] een sms naar een NN-persoon en hij noemt zichzelf in dit bericht “[naam]”.60.
9. OVC [A]
Een proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC (pv-nummer: LERAB16003-58), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vrijdag 16 februari gesprek 144000:
: [bijnaam] ik zou die klus gaan klaren toch? [bijnaam] hun hebben al die gesprekken wat ik met [bijnaam] (fon) praat.[…]61.
[…] al die gesprekken wat ik en [bijnaam] (fon) had weetje.
[C] : tjaaa.
: en daarna.. daarna.. zie je dat hij praat met die andere man..en hij praat ook met [naam] (fon) en hij praat daarna met [bijnaam] (fon) .. die man..62.
Vrijdag 16 februari gesprek 181000:
[A] : […] weet je wat mijn geluk was? Voor ik die torie zou doen toch .. was ik gepakt toch.. en [bijnaam] (fon) is in mijn plaats gegaan toch? ..63.
[…] [A] : […] ze moeten gewoon blijven ontkennen.. nu gaat sowieso twee maanden beperking…..maar als ze DNA op plaats delict hebben gelaten wo owwww loso..zijn kwijt!64.
Vrijdag 16 februari gesprek 183500:
[A] : Door dat ding van mij dat gekraakt is zijn ze erachter gekomen toch…dat ze daarheen zijn gegaan…. …ze zijn toch naartoe gegaan
NNM27: Ik begrijp je…….ik begrijp je dat ze daarheen zijn gegaan…..maar kijk……dan nog…kijk, ze hebben van jou…de man…
jij bent zeker (dat van jou is zeker)…..jij bent zeker, snap je? Of bedoel misschien je dat ze via jouw ding hun code eruit hebben gehaald…en hun dingen gingen lezen?
[A] : Ja toch…dat is wat ik bedoel
NNM27: Maar dan nog..hoe kunnen ze weten wie ze zijn (om wie het gaat)…dat is wat ik bedoel…hoe kunnen ze weten wie achter de telefoon zit…als ze de telefoons niet aangetroffen hebben[…]
NNM27: Ja maa…NTV…de mannen hebben die dingen weggegooid want ik heb hem gevraagd………wat heb je met die telefoon gedaan……hij zei tegen mij dat hij hem had weggegooid.65.
Zaterdag 17 februari gesprek 005000:
[…] [A] : Ey, weet je wat die hele tori was [bijnaam] ?[…]
[…] Deze is die actie van Almere [bijnaam] , die man.
[F] : oh, die…ja? […]
[…] [A] : Dinges is ook geveegd toch […]
[…] [A] : Dinges ehnn…. Ehmmm.. [bijnaam] (fon) toch.
[F] : Wie?
[A] : [bijnaam] toch.
[F] : O. jajaja
[A] : [bijnaam] en nog iemand.
[F] : [bijnaam] , die van [wijk] toch, die grote?
[A] : Dus wij, ja wij, wij drieën zijn gepakt voor die tori nu toch[…]
[A] : […] maar die telefoon van mij kunnen ze 100% zeggen is van hem omdat ze hebben het in mijn zak gevonden[…]66.
Zaterdag 17 februari gesprek 134000:
[A] : […] want ze hebben mij opgepakt met die ene in mijn zak en ze konden mij koppelen dat dei van mij is
[C] : ehm ehm
[A] : Begrijp je? Dat ik de naam [bijnaam] (fon) gebruik die ze hebben gebruikt […]
[..] [C] : ja ja. En degenen die nu binnen zijn …… is de [bijnaam] ( [bijnaam] ) en wie zei je dat de andere was?
[A] : Nu is [naam] (fon) binnen…
. [naam]
[C] : (fluistert) [naam] (fon) …… [E] (fon) […]67.
Zaterdag 17 februari gesprek 141000
[A] : […] zij mij gepakt in cafée, op een kiri (moord)
[…]
[F] : van welk, van welke komen ze
[A] : die van [slachtoffer] (Almere)….. van 2015 van die Turk je weet toch, kanker gek,
[F] : ha ha ha ha
[A] : toen zat ik vast op beperking op die andere, hoe kan ik het hebben gedaan.
[F] : Ja klopt klopt klopt
[A] : Maar ze hebben die tori van me gekraakt toch, maar ik was bezig, je ziet gewoon hoe ik bezig was. Maar eindstand gelukkig ben ik vast gegaan, anders was ik geneukt […]68.
10. De autobrand
Een proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer: PL0900-2015378265-5), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er kwam om 06.57 uur een melding dat er een voertuig in de brand stond in de Wodanstraat in [woonplaats] . Ter plaatse zagen de verbalisanten een zwart voertuig geparkeerd staan. Het voertuig stond in de brand. De vlammen kwamen uit het voertuig.69.
Verbalisant hoorde de getuige (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 2] ) zeggen dat hij twee personen had zien wegrennen welke het voertuig in de brand hadden gestoken.70.Eén persoon was wat dikker dan de ander en ook groter.71.
De verbalisanten hoorden diverse explosies bij het voertuig en besloten om omstanders verder op afstand te houden. De verbalisanten zagen dat de auto tegen een schuur aan stond en schatten in dat de brand zomaar kon overslaan. Aangrenzende woningen werden daarom ontruimd.72.
Een proces-verbaal bevindingen camerabeelden freyjaplantsoen (documentcode: 2016010409255282), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er is (vaag) te zien dat er een persoon bij de auto staat, de auto in brand steekt en vervolgens wegrent in de richting van de Wodanstraat. De vlammen laaien kort op en vervagen weer.73.
Een proces-verbaal van bevindingen (documentcode: 2015122415004250), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[getuige 3] ziet dat de passagiersdeur van de auto open gaat en een man uitstapt. De man loopt in de richting van de Wodanstraat. Vervolgens ziet ze het bestuurdersportier van de auto open gaan. Ze ziet een persoon uit de auto stappen, welke laag bij de grond blijft. Ze ziet dat de man iets in zijn handen heeft wat ze schat op een grootte van ongeveer 25 a 30 centimeter. Vervolgens ziet ze de man iets richting de auto gooien. Daarna loopt de man weg achter de andere man aan, richting de Wodanstraat. Ze ziet dat beide portieren open blijven staan. Opeens hoort ze een harde knal en ziet ze de auto in brand staan.74.
11. Aangiftes van vernieling
Een proces-verbaal van aangifte (proces-verbaalnummer: PL0900-2015378340-1), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, [benadeelde 5] , ben de bewoner van het adres [adres] in [woonplaats] . Dit betreft een rijtjeswoning welke in eigendom is van Woningstichting [benadeelde 6] . Ik zag op 15 december 2015 een auto in brand staan achter mijn woning. De vlammen kwamen tegen de achterzijde van de schuur van mijn woning. De schuur heeft door deze brand schade op gelopen. De gehele breedte is zwart geblakerd.75.
Een proces-verbaal van aangifte (proces-verbaalnummer: PL0900-2015381903-1), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, [benadeelde 3] , ben voorzitter van de vereniging van eigenaren van de [adres] in [woonplaats] . De naam van deze vereniging is [benadeelde 4] .76.Ik zag dat de achterzijde van de schuren van het Freyjaplantsoen zwart waren. Ik zag dat de lantaarnpaal welke tussen de auto en de genoemde schuren stond beschadigd/vernield was. Door de hitte van de brand was de bovenkant van de lantaarnpaal gesmolten. Ik zag dat de stoeptegels waarop de auto had gestaan behoorlijk beschadigd/vernield waren. Ik zag dat de tegels helemaal zwart waren. Dit door de hitte van de brand.77.
12. De BMW
Een proces-verbaal van bevindingen (documentcode: 2015122408000075), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 december 2015 kom een melding binnen dat er een personenauto in Almere in de brand zou staan. De in brand gestoken auto blijkt te zijn van het merk BMW, type M5, kleur blauw.78.
In het voertuig werd een onderhoudsdocument aangetroffen waarin met de hand een voertuig identificatie nummer was geschreven: [nummer] . Het voertuig identificatie nummer [nummer] behoort toe aan een BMW, type M5, kleur blauw, voorzien van kenteken [kenteken] . De aangebrachte kentekenplaat was voorzien van lamineercode 6154128473. Uit onderzoek bleek dat die kentekenplaat afkomstig is van een inbraak bij automaterialenhandel [bedrijf] in [woonplaats] .79.
Een proces-verbaal van aangifte (proces-verbaalnummer: PL0900-2015293038-1), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaar van een personenauto van het merk BMW, type M5, donkerblauw, voorzien van kenteken [kenteken] . Op 27 september 2015 heb ik het voertuig geparkeerd op een parkeerplaats voor mijn woning. Toen ik op 28 september 2015 thuis kwam zag ik dat deze was weggenomen.80.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑04‑2019
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 12.
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 37.
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 38.
Proces-verbaal van aanhouding van [medeverdachte] , pagina 1848, en proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , pagina 1946.
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 44.
Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 mei 2018, genummerd 2015378217, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 2086. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Pagina 1.
Ordner “Forensisch Dossier”, pagina 4.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het NFI “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood” van 4 januari 2016, opgesteld door M. Buiskool, pagina 6.
Ordner “Forensisch Dossier”, pagina 20.
Pagina 172.
Pagina 173.
Pagina 174.
Pagina 45.
Pagina 47.
Pagina 50.
Pagina 51.
Pagina 48.
Pagina 53.
Pagina 66.
Pagina 362.
Pagina 363.
Pagina 737
Pagina 738.
Pagina 739.
Pagina 739.
Bladzijde 2.
Pagina 734.
Pagina 754.
Pagina 759.
Pagina 760.
Pagina 791.
Pagina 792.
Pagina 793.
Pagina 797.
Pagina 379.
Pagina 380.
Pagina 402.
Pagina 403.
Pagina 404.
Pagina 397.
Pagina 410.
Pagina 595.
Pagina 596.
Pagina 323.
Pagina 324.
Pagina 325.
Pagina 326.
Pagina 327.
Pagina 328.
Pagina 329.
Pagina 331.
Pagina 329.
Pagina 332.
Pagina 334.
Een proces-verbaal BlackBerry [naam] , met proces-verbaalnummer: LERAB15019-1356, pagina 287 (dossier Marsman II).
Pagina 409.
Pagina 685.
Pagina 686.
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 11.
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 12.
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 37.
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 38.
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 44.
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 92.
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 122.
Proces-verbaal beluisteren en verwerken van OVC van 4 juni 2018, met proces-verbaalnummer LERAB16003-58, bladzijde 132.
Pagina 11.
Pagina 11.
Pagina 12.
Pagina 12.
Pagina 115.
Pagina 217.
Pagina 92.
Pagina 94.
Pagina 95.
Pagina 133.
Pagina 134.
Pagina 124.