Einde inhoudsopgave
Resolutie aanvulling standaardvoorwaarden (artikelen 14 en 29a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 31-08-1995
- Bronpublicatie:
31-08-1995, Financiën 1995, 000 (uitgifte: 01-01-1995, regelingnummer: DB95/279M)
- Inwerkingtreding
31-08-1995
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-08-1995, Financiën 1995, 000 (uitgifte: 01-01-1995, regelingnummer: DB95/279M)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting (V)
Met ingang van 1 januari 1995 is artikel 9b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in werking getreden. Op basis van deze bepaling dient de jaarlijkse waardering van pensioenverplichtingen en andere soortgelijke verplichtingen voortaan op actuariële grondslag plaats te vinden. Voor de behandeling van de op 1 januari 1995 bestaande — lineair opgebouwde — pensioenen en andere soortgelijke verplichtingen voorziet de wet in een overgangsregeling ( artikel 70a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 juncto artikel 24 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990). Deze regeling, de zgn. bevriezingsmethode, houdt in dat vanaf 1 januari 1995 aan een bestaande — lineair opgebouwde — pensioen- of andere verplichting niet mag worden gedoteerd zolang de boekwaarde daarvan uitgaat boven die van een op actuariële wijze opgebouwde verplichting. Het teveel opgebouwde bedrag behoeft ingevolge deze methode derhalve niet direct aan de winst te worden toegevoegd. Krachtens het bepaalde in artikel 31b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is de regeling eveneens van toepassing voor de heffing van vennootschapsbelasting.
Bij de invoering van bovenomschreven overgangsregeling is aangekondigd dat onder meer de standaardvoorwaarden die gelden voor de toepassing van de artikelen 14 en 29a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zullen worden aangepast. Volledigheidshalve verwijs ik in dit verband naar de toelichting bij artikel 24 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (Aanschrijving van 23 december 1994, nr. WDB 94/432M, IB '65-1270). In verband met het vorenstaande heb ik de desbetreffende standaardvoorwaarden als volgt aangevuld.
Artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Aan de standaardvoorwaarden voor de toepassing van artikel 14, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 1 juli 1993, nr. 122, is —onder vernummering van standaardvoorwaarde 1 in 1.a.— de volgende voorwaarde toegevoegd:
1.b
‘Indien tot het vermogen van de overgedragen onderneming een verplichting behoort als bedoeld in artikel 70a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 juncto artikel 24 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990, treedt voor de toepassing van deze bepalingen de overnemer ten aanzien van die verplichting in de plaats van de overdrager.’
Artikel 29a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Aan Onderdeel A van de standaardvoorwaarden voor de toepassing van artikel 29a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 1 augustus 1994, nr. 144 is —onder vernummering van standaardvoorwaarde 1.b. in 1.c.— de volgende voorwaarde toegevoegd:
1.b
‘Indien tot het vermogen van een verdwijner een verplichting behoort als bedoeld in artikel 70a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 juncto artikel 24 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990, treedt voor de toepassing van deze bepalingen de verkrijger ten aanzien van die verplichting in de plaats van deze verdwijner.’