HR, 11-07-2014, nr. 13/05231
ECLI:NL:HR:2014:1619, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2014
- Zaaknummer
13/05231
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑07‑2014
ECLI:NL:HR:2014:1619, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑07‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2013:4307, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
Belastingblad 2014/344 met annotatie van J.P. Kruimel
V-N 2014/36.28 met annotatie van Redactie
BNB 2014/199 met annotatie van J.A. MONSMA
NTFR 2014/2027 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Beroepschrift 11‑07‑2014
Betreft: beroepschrift in cassatie namens Vereniging Schutterij [X] te [Z] tegen de uitspraak van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 20 september 2013 met het nummer 12/00837
Edelhoogachtbaar College,
Hierbij stel ik als gemachtigde beroep in cassatie in tegen de hiervoor vermelde en in kopie bijgevoegde uitspraak van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 20 september 2013.
De gronden van het beroep in cassatie
In de bestreden uitspraak is het recht geschonden en de motivering, oordelen en de beslissing zijn onbegrijpelijk. Dit blijkt uit de hierna te bespreken rechtsoverwegingen van de bestreden uitspraak.
Rechtsoverweging 3.1
Het gerechtshof gaat uit van de vraagstelling: ‘Zijn de schietbomen/masten met de kogelvangers terecht betrokken bij de waardering van de onroerende zaak?’ Daartoe overweegt het Hof: ‘Belanghebbende is van mening dat de in geschil zijnde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.’
Het Hof gaat hier uit van een onjuiste veronderstelling. Indien het Hof immers gevolgd wordt bij de beantwoording van de vraag, had het hoger beroep, alsmede de uitspraak, niet kunnen luiden, zoals deze thans luidt. Belanghebbende heeft immers gesteld dat de schietbomen/masten met de kogelvangers, onterecht bij de waardering van de onroerende zaak zijn betrokken. De Heffingsambtenaar heeft bepleit dat de schietbomen/masten met de kogelvangers, wel terecht bij de waardering zijn betrokken, weshalve dus niet van een bevestigend antwoord zijdens belanghebbende, zoals het Hof ten onrechte aanneemt, uit kan worden gegaan, maar juist van een ontkennend antwoord zijdens belanghebbende.
Rechtsoverwegingen 4.7 en 4.8
Ten aanzien van de werktuigenvrijstelling, overweegt het gerechtshof: ‘Nu het begrip werktuigen in de Uitvoeringsregeling niet gedefinieerd is, dient het naar het spraakgebruik te worden opgevat. Het spraakgebruik verstaat onder een werktuig een voorwerp (of een geheel van voorwerpen) dat gebruikt wordt om zekere krachten te overwinnen met behulp van andere krachten; een hulpmiddel bij het bewerken, vervaardigen of verplaatsen van iets. Het heeft een functie in een (productie)proces. Naar het oordeel van het Hof is de gehele installatie geen werktuig in de zin van de Uitvoeringsregeling en de Verordening. Het proces van schieten is uitsluitend gericht op het met precisie raken van schietbolletjes teneinde te winnen. Het is niet gericht op het opvangen van kogels en van geluiden. De installatie vormt daarom geen hulpmiddel bij het bewerken en vervaardigen van iets. Het geheel is er naar het oordeel van het Hof ook niet op gericht kogels te verplaatsen: dat doet alleen het geweer waarmee geschoten wordt. De kogelvangers sec vangen de kogels slechts op. Zij hebben daarmee geen zelfstandige functie binnen het proces van schieten en winnen. Het resultaat wordt er niet anders door en het is er ook niet op enigerlei wijze afhankelijk van. Anders gezegd, het ‘proces’ kan ook plaatsvinden zonder opvangbak en kap, zij het dat daarbij de wet zou worden overtreden.’
Ten aanzien van de kogelvangers sec, oordeelt het Hof: ‘Belanghebbende betoogt voor dat geval dat de kogelvangers sec van de schietbomen te verwijderen zijn en afzonderlijk beschouwd werktuigen zijn. Voor zover zij daarmee bedoelt te stellen, dat de vrijstelling daarop van toepassing is, kan haar die stelling niet baten. Naar het oordeel van het Hof geldt hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de gehele installatie evenzeer van toepassing voor de kogelvangers sec. Ook die zijn daarom naar het oordeel van het Hof geen werktuig(en) in de zin van de aan de orde zijnde vrijstelling’.
Ten onrechte merkt het Hof de schietbomen/masten met kogelvangers, alsook de kogelvangers sec, niet aan als zijnde ‘werktuig’. Het Hof verwijst daartoe naar het proces van schieten en zoekt aansluiting bij het spraakgebruik. Naar de mening van belanghebbende heeft het Hof bij de beoordeling of de schietbomen/masten met kogelvangers, alsmede de kogelvangers sec ten onrechte een onjuiste aansluiting bij het spraakgebruik gehanteerd. Evenmin heeft het Hof uitgelegd, hoe zij tot de beoordeling is gekomen, of de schietbomen/masten met kogelvangers, dan wel de kogelvangers sec werktuigen zijn. Enkel een verwijzing naar het spraakgebruik is daartoe immers onvoldoende, nu het spraakgebruik ook een andere uitleg daaraan kan geven.
Het oordeel van het Hof dat het proces uitsluitend is gericht op het met precisie raken van schietbolletjes teneinde te winnen, en derhalve niet gericht is op het opvangen van kogels en van geluiden, getuigt evenzeer van een onjuiste (rechts)opvatting. Eveneens is het oordeel van het Hof dat de kogelvangers sec geen zelfstandige functie binnen het proces van ‘schieten en winnen’, onnavolgbaar.
Ten aanzien van het ontbreken van een zelfstandige functie, miskent het Hof dat dit bij de kogelvangers sec wel degelijk aanwezig is. De kogelvangers dienen namelijk ter opvanging (en zijn daartoe N.B. wettelijk verplicht gesteld) van de loden kogels.
Daarmee is de zelfstandige functie van de kogelvangers reeds gegeven, weshalve de beslissing van het Hof ten aanzien hiervan, van een onjuiste (rechts)opvatting getuigt.
Dat het resultaat niet anders wordt door de kogelvangers, noch het resultaat op enigerlei wijze afhankelijk is van de kogelvangers, doet aan het vorenstaande niet af. Dat het Hof daarbij overweegt dat, nu de kogelvangers wettelijk verplicht zijn gesteld, dit hieraan niet afdoet, kan evenmin gevolgd worden.
Het Hof gaat bij de beoordeling c.q. omschrijving van het ‘proces’ eveneens uit van een onjuiste opvatting. Zo oordeelt het Hof dat het proces enkel en alleen is gericht op het met precisie raken van schietbolletjes teneinde te winnen. De uitleg die het Hof geeft aan ‘het proces’ is te kort door de bocht, alsmede onjuist. Het proces is namelijk niet enkel en alleen, zoals het Hof ten onrechte veronderstelt, gericht op het met precisie raken van schietbolletjes teneinde te winnen, echter behelst een veel groter doelt. Zo dient het proces o.a. een groot cultureel belang, alsmede behelst het een zeer oude (sedert 1876 in groepsverband georganiseerde) traditie.
Rechtsoverweging 4.11
Met betrekking tot de hoger beroepsgronden ter zake de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, oordeelt het Hof: ‘…Zij stelt dat de Heffingsambtenaar voor het aanslagjaar 2012 geen kogelvangers meer heeft opgenomen in de waardering voor de WOZ, doch lichtmasten, en dan voor een veel lagere waarde dan de kogelvangers in 2011. Het taxatieverslag voor het aanslagjaar 2012 vermeldt overigens voor de onroerende zaak als geheel nagenoeg het zelfde bedrag (€ 253.000) als de waarde vastgesteld voor het onderhavige jaar (€ 255.000). De Heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift en ter zitting van het Hof geloofwaardig uiteengezet, dat het oorspronkelijk aan belanghebbende verzonden taxatieverslag 2012 foutieve gegevens bevatte en niet verzonden had mogen worden, omdat het nog niet gefiatteerd was. Hij heeft de correcte taxatiekaart 2012, die inmiddels ook aan belanghebbende was uitgereikt, aan het Hof overgelegd. Daaruit blijkt dat de kogelvangers voor een bedrag van € 165.087 zijn gewaardeerd: nagenoeg hetzelfde bedrag — rekening houdend met afschrijving — als in 2011. Het beroep van belanghebbende op de bovengenoemde beginselen kan niet slagen, nu het bij de WOZ-waardering om de waarde van de onroerende zaak als geheel gaat en niet om de onderdelen, en het totale bedrag waarvoor de onroerende zaak in 2012 is gewaardeerd, nagenoeg gelijk is aan de waarde toegekend voor het jaar 2011. Dat de onderdelen van de onroerende zaak oorspronkelijk een andere code/naam kregen (lichtmasten in plaats van schietbomen/kogelvangers) maakt het oordeel van het Hof niet anders…’
Het Hof miskent in deze rechtsoverweging, dat de aanslag WOZ voor 2012, aan belanghebbende is verzonden. Belanghebbende heeft uit mogen gaan van de aan haar toegezonden aanslag. Uit het proces-verbaal van de zitting, blijkt voorts dat het verweerder pas op de zitting in beroep(!) duidelijk is geworden dat er sprake was van een onjuist toegezonden aanslag. Het Hof had derhalve vast moeten stellen dat verweerder niet eerder dan nadat daartoe door belanghebbende in beroep tegen de onderhavige aanslag was geprotesteerd, althans deze aangehaald is, tot de ‘ontdekking’ is gekomen dat er een niet gefiatteerde aanslag zou zijn verzonden. Belanghebbende bestrijdt de gang van zaken hieromtrent en vermeent dat het Hof ten onrechte van de uiteenzetting door verweerder ter zitting, uitgaat. Niet eerder dan ter zitting in beroep, is verweerder immers opgevallen dat de aanslagen 2011 en 2012, dusdanig van elkaar afweken, ongeacht of het totaal bedrag aan WOZ vrijwel gelijk was. Dat de schietbomen op lichtmasten zouden lijken, indien de kogelvangers omlaag waren dan wel verwijderd werden, zoals door verweerder eveneens ter zitting betoogd, kan verweerder daartoe evenmin baten. Het Hof gaat derhalve dan ook uit van een onjuiste veronderstelling ten aanzien van de uitlatingen door verweerder, als gedaan ter zitting.
Rechtsoverweging 4.12
Ten aanzien van de uitlatingen als gedaan door de Waarderingskamer, waar zowel door belanghebbende, als verweerder naar verwezen is, oordeelt het Hof: ‘Voor zover belanghebbende een beroep doet op de uitlatingen van de Waarderingskamer, die gesteld zou hebben dat de kogelvangers wel vrijgesteld zijn, overweegt het Hof, dat uit de tot de stukken van het geding horende correspondentiewisseling met de Waarderingskamer blijkt, dat de Waarderingskamer oorspronkelijk een ander soort kogelvanger bedoelde: de roerende kogelvanger die niet als een op zichzelf gebouwd eigendom kan worden aangemerkt. De door belanghebbende gebezigde schietbomen/masten met daarop bevestigde kogelvangers zijn, zoals overwogen hierboven onder 4.7, wel onroerend en vormen op zichzelf een gebouwd eigendom.’
Bij de beoordeling door het Hof, is zij aan de uitlatingen door de Waarderingskamer voorbijgegaan. Het Hof oordeelt immers niet anders dan dat het ging om een andersoortige kogelvanger, dan welke in onderhavige procedure in het geding is. Het Hof is echter, met bijvoeging van de uitlatingen door de Waarderingskamer aan de uitspraak, voorbijgegaan aan de stelling door de Waarderingskamer, dat die kogelvangers (weliswaar andere kogelvangers dan in het geding) als hulpmiddel of instrument zijn aan te merken en dienstbaar zijn aan het productieproces, alsook — ongeacht of deze zich binnen dan wel buiten het gebouw bevinden — buiten de waardebepaling gelaten dienen te worden in verband met de waarderingsuitzondering van werktuigen.
De Waarderingskamer geeft middels de gedane uitlatingen, expliciet aan dat een kogelvanger wel degelijk, anders dan het Hof in r.o. 4.7 en 4.8 betoogt, een werktuig is.
Dat er sprake is van een andersoortige kogelvanger, kan naar belanghebbende verstaat, hieraan niet afdoen. Eveneens oordeelt het Hof dat de kogelvanger dienstbaar is aan het productieproces. Dat het sec om een andersoortige kogelvanger gaat, doet ook aan de dienstbaarheid, anders het Hof van mening is, niet af.
Uit onderhavige uitspraak van het Hof, is dan ook niet gebleken dat er geen, al dan niet gedeeltelijke, toepassing kan worden gegeven aan de werktuigenvrijstelling, althans heeft het Hof niet voldoende inzichtelijk gemaakt dat toepassing van de werktuigenvrijstelling geheel, dan wel gedeeltelijk, achterwege dient te blijven.
Conclusie
De uitspraak van het Hof is dan ook onjuist, althans in strijd met het recht en ontoereikend gemotiveerd. Ik verzoek uw College daarom om deze uitspraak te vernietigen, althans zodanige voorziening te treffen als uw College juist zal achten, met veroordeling van de wederpartij in de proceskosten van het beroep in alle instanties.
Hoogachtend,
Uitspraak 11‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 18, lid 4, Wet woz; art. 1, letter e, Uitv.reg. uitgezonderde objecten Wet woz. Werktuigenvrijstelling. Een kogelvanger is een werktuig.
Partij(en)
11 juli 2014
nr. 13/05231
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Vereniging [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 september 2013, nr. 12/00837, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Roermond (nr. AWB 12/128) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2011. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende, een schutterijvereniging, is gebruiker van een onroerende zaak die bestaat uit een oefenterrein met daarop een clubhuis en acht schietbomen. De schietbomen zijn masten waarop ‘telramen’ met schietbolletjes zijn geplaatst. Zij zijn verankerd in de grond door middel van een betonnen fundering en worden mede overeind gehouden door tuien.
2.1.2.
De schietbomen zijn voorzien van zogenoemde kogelvangers. De kogelvangers zijn constructies die bestaan uit een van een kap voorziene bak die is geplaatst op rails, zodat deze na het schieten omlaag kan worden getransporteerd teneinde de opgevangen kogels uit de bak te verwijderen. De constructies zijn aan de schietbomen bevestigd.
2.1.3.
De heffingsambtenaar heeft het geheel van de acht schietbomen met de kogelvangers gewaardeerd op € 170.118.
2.2.
Voor het Hof was in geschil of de kogelvangers bij de waardebepaling buiten aanmerking moeten worden gelaten op grond van artikel 18, lid 4, Wet waardering onroerende zaken in verbinding met artikel 1, letter e, Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de werktuigenvrijstelling).
2.3.
Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Het heeft hiertoe overwogen dat de gehele installatie van schietboom en kogelvanger tezamen geen werktuig is in de zin van de werktuigenvrijstelling, omdat de gehele installatie geen hulpmiddel vormt bij het bewerken en vervaardigen van iets. Het geheel is er niet op gericht kogels te verplaatsen en de kogelvangers vangen de kogels slechts op. Zij hebben daarmee geen zelfstandige functie in het proces van schieten en winnen, aldus het Hof.
Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat een en ander ook geldt voor de kogelvangers, zodat zij ook afzonderlijk niet als werktuigen kunnen worden beschouwd. Daarbij merkt het Hof op dat het proces niet is gericht op het opvangen van kogels en van geluiden.
2.4.1.
De tweede klacht is gericht tegen ’s Hofs oordelen dat de installaties van schietboom met kogelvanger noch de kogelvangers vallen onder de werktuigenvrijstelling.
2.4.2.
Voor zover de klacht is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de installaties van schietboom met kogelvanger niet zijn aan te merken als werktuigen, kan de klacht niet tot cassatie leiden. Het oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
2.4.3.
Wat de klacht voor het overige betreft heeft het volgende te gelden. De kogelvangers komen voor toepassing van de werktuigenvrijstelling in aanmerking indien zij als werktuigen zijn aan te merken, zij van de onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan de kogelvangers wordt toegebracht en zij voorts niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
2.4.4.
Het Hof heeft de kogelvangers niet als werktuigen aangemerkt omdat zij geen zelfstandige functie hebben binnen het proces van schieten en winnen en daarmee geen hulpmiddel vormen bij het bewerken en vervaardigen van iets. Hiertegen is de tweede klacht terecht gericht. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding laten immers geen andere conclusie toe dan dat het gaat om een aan de schietboom bevestigde constructie van rails waarlangs een bak met kap omhoog en omlaag kan worden bewogen, met welke bak de op de schietbolletjes afgevuurde kogels worden opgevangen en afgevoerd. De kogelvangers zijn daarmee instrumenten die een functie vervullen bij het opvangen, verzamelen en verplaatsen van de op de schietboom afgevuurde kogels in het proces van de beoefening van de schutterij-activiteiten, en dus werktuigen. Als onderdeel van de onroerende installatie als hiervoor in 2.1.1 en 2.1.2 beschreven, zijn de kogelvangers niet op zichzelf als gebouwde eigendommen aan te merken. De heffingsambtenaar heeft voorts erkend dat de kogelvangers van de schietbomen kunnen worden verwijderd zonder dat schade van betekenis wordt toegebracht. Dit een en ander betekent dat de werktuigenvrijstelling toepassing vindt op de kogelvangers.
2.4.5.
Gelet op het overwogene onder 2.4.4 slaagt klacht 2 derhalve in zoverre.
2.5.
De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.6. ’
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen om vast te stellen wat de – buiten aanmerking te laten – waarde van de kogelvangers is.
3. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 478, gelast dat de heffingsambtenaar van de gemeente Roermond aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 466 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 302, derhalve in totaal € 1246,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Roermond in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 730,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2014