Rb. Rotterdam, 17-02-2012, nr. 394318 / HA RK 12-43
ECLI:NL:RBROT:2012:BV6682
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
17-02-2012
- Zaaknummer
394318 / HA RK 12-43
- LJN
BV6682
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2012:BV6682, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 17‑02‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 17‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek toegewezen. De wrakingskamer acht de beslissing van de rechters, waarbij (de beslissing op de verzoeken van de verdediging niet is aangehouden tot de inhoudelijke behandeling van de strafzaak ter zitting, maar) alle onderzoekswensen zijn afgewezen met daarbij de motivering als hiervoor geciteerd, onbegrijpelijk in het licht van de eerdere beslissing van 17 februari 2011 en de implicaties daarvan. De wrakingskamer is van oordeel dat de door de verdediging aangewezen aanknopingspunten in de verklaring van [H] - met name dat aan [naam verzoeker] inhoudelijke vragen zijn gesteld zonder dat hem de cautie was gegeven en dat [H] op aanwijzing van [S] geen proces-verbaal moest opmaken van tijdens zijn controle-activiteiten geconstateerde overtredingen - voorshands kunnen worden aangemerkt als omstandigheden die een begin van eerderomschreven vermoeden vormen. Een andere opvatting op dat punt is denkbaar, maar deze hadden de rechters dan ter dege moeten toelichten, hetgeen zij op 16 januari 2012 niet en ter zitting van de wrakingskamer evenmin hebben gedaan. Door die (kennelijk bij de rechters bestaande) andere opvatting en het ontbreken van die toelichting heeft bij verzoeker de vrees post gevat dat de rechters niet meer openstonden voor enig verder onderzoek ter zake, dat zij zich in dat opzicht reeds een oordeel hadden gevormd en dat het in een later stadium van het onderzoek ter zitting nogmaals aandringen op dat nadere onderzoek in dat opzicht geen zin meer zou hebben. Die vrees van verzoeker is onder de gegeven omstandigheden naar objectieve maatstaven ook gerechtvaardigd.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 17 februari 2012
Zaaknummer: 394318
Rekestnummer: HA RK 12-43
Parketnummer: 10/996505-08
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [namen gewraakte rechters], rechters in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 16 januari 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, welke kamer werd gevormd door bovengenoemde rechters, is behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met opgemeld parketnummer, welke behandeling alstoen is geschorst voor bepaalde tijd.
Bij brief van 17 januari 2012 heeft de raadsman van verzoeker de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van vorenomschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevinden:
- -
de dagvaarding van verzoeker als verdachte voor de terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 28 juli 2008 en
- -
processen-verbaal van de in de strafzaak gehouden zittingen van de meervoudige strafkamer op 28 juli 2008, 17 februari 2011 en 16 januari 2012.
Verzoeker, zijn advocaat mr. S.Ph.Chr. Wester, de rechters, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 16 februari 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen:
de rechters, mr. Wester voornoemd, alsmede de officier van justitie mr. P. van de Kerkhof.
Zij hebben alle hun standpunt uiteengezet en/of (nader) toegelicht, mr. Wester mede aan de hand van pleitaantekeningen, die door hem in het geding zijn gebracht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
2.1.1
Het verzoek tot wraking van de rechters is tijdig ingediend. Het verzoek had aanstonds ter zitting van 16 januari 2012 gedaan kunnen worden, maar het gaat hier om een complexe fraudezaak. Wraking is bovendien een uiterste middel. De verdediging heeft voor het al dan niet aanwenden van dat middel en het vervolgens opstellen van een gemotiveerd verzoek tot wraking een dag tijd genomen en die termijn is niet te lang.
2.1.2
2.1.2
Tijdens de regiezitting van 16 januari 2012 is door de verdediging verzocht de navolgende personen als getuige te horen en de navolgende documenten aan het dossier toe te voegen.
- I.
- getuigen
1. De heer [T] (pagina 1320), ambtenaar Belastingdienst (FIOD-ECD);
2.
De heer [V] (pagina l320), opsporingsambtenaar Belastingdienst FIOD-ECD;
3.
De heer [S] (2209), opsporingsambtenaar Belastingdienst FIOD-ECD;
4.
De heer [R] (pagina 1850), opsporingsambtenaar Belastingdienst FIOD-ECD;
5.
De heer [Y] (pagina l339), ambtenaar Belastingdienst Rijnmond-Rotterdam;
6.
De heer [Z] (pagina 1340) ambtenaar Belastingdienst Rijnmond-Dordrecht;
7.
De heer [U] (pagina 1317), opsporingsambtenaar Belastingdienst FIOD-ECD;
8.
De heer [Q] (pagina 1317), opsporingsambtenaar belastingdienst FIOD-ECD.
- II.
- stukken
1. journaal/notities [H] en
2. BPS mutaties.
Voor de onderbouwing van bovengenoemde onderzoekswensen verwijst verzoeker naar de pleitaantekeningen.
Ter terechtzitting van 16 januari 2012 heeft de rechtbank alle verzoeken van de verdediging afgewezen, wegens onvoldoende verdedigingsbelang.
De rechtbank heeft door die beslissing en de motivering daarvan blijk gegeven van een opstelling welke - ten minste ogenschijnlijk - het opsporingsapparaat c.q. het openbaar ministerie in de kaart speelt. De rechtbank onthoudt de verdediging - en daarmee tevens zichzelf - de mogelijkheid inzicht te verwerven in de wijze waarop aan onderhavig strafrechtelijk onderzoek voorafgegaan onderzoek is ontwikkeld en opgetuigd. Het geeft geen pas daarmee genoegen te nemen, door te stellen dat het voortraject niet van enige invloed is op (voorbereidend) strafrechtelijk onderzoek in die zin dat beoordeling van (de
rechtmatigheid van) dit onderzoek niet valt onder de rechtelijke verplichting voortvloeiend uit het bepaalde bij artikel 348 Sv.
Tegen deze achtergrond levert de beslissing van de rechtbank - in nauwe samenhang beschouwd met de daaraan ten grondslag gelegde redenering c.q. overweging - jegens cliënt tenminste de schijn op dat sprake is (geweest) van enige vorm van vooringenomenheid, waardoor de vereiste rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Bovendien is de rechtbank met haar beslissing vooruitgelopen op de inhoud van mogelijk af te leggen verklaringen door de verlangde getuigen, alsmede op de inhoud van de naar de wens van de verdediging aan het dossier toe te voegen stukken. De rechtbank heeft aldus de verzoeken van de verdediging afgewezen zonder daadwerkelijk compleet inzicht te hebben in hetgeen zich heeft afgespeeld en stelt daarbij aan beschikking over dat inzicht geen behoefte te hebben. Hiermee wordt de verdediging op achterstand gezet.
De rechtbank heeft de schijn gewekt geen belang te hechten aan de uitkomsten van een nog uit te voeren onderzoek, door het verzoek tot nader onderzoek af te wijzen op de manier waarop zij dit heeft gedaan. Hiermee heeft de rechtbank de objectief gerechtvaardigde schijn gewekt vooringenomenheid jegens cliënt te koesteren.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechters kan opleveren. De rechters verwijzen daarbij naar de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 januari 2012, met daarin de beslissingen waartegen de wraking zich richt.
De verzoeken van de verdediging tot het horen van opsporingsambtenaren als getuige is 'grosso modo' aan de orde gekomen in het kader van een mini-instructie in de zaak van de verzoeker als verdachte en zijn later, ter zitting van de meervoudige strafkamer van 17 februari 2011, een zogenaamde regie-zitting, herhaald. Het verzoek van de verdediging tot het horen van [H] als getuige is toen door die rechtbank, in een andere samenstelling, zonder nadere motivering, toegewezen, zodat op een volgende zitting beoordeeld moest worden wat daar uit zou zijn gekomen. Het bleek een belangrijke verklaring te zijn.
Bij die beslissing van 17 februari 2011 wordt door de verdediging nu de kanttekening geplaatst dat daarmee de rechtbank al heeft aangenomen dat er een (begin van een) aanwijzing was voor oneigenlijk gebruik van controle-bevoegdheden. De rechters in de nieuwe samenstelling van de kamer op 16 januari 2012 moeten het doen met het proces-verbaal van de zitting van 17 februari 2011. De reden van de toewijzing van dit verzoek hoeft niet te zijn dat de rechtbank destijds een aanwijzing zag voor misbruik van controle-bevoegdheden, maar kan ook zijn geweest dat [H] tot dat moment alleen was gehoord door de opsporingsambtenaren. Dat zou een reden kunnen zijn geweest om hem andermaal te doen horen in aanwezigheid van de verdediging.
2.3
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd:
2.3.1
De beslissingen zijn door de rechters uitgesproken ter zitting van 16 januari 2012. Een wrakingsverzoek moet ingediend worden zodra de feiten en omstandigheden, waarop de wraking is gegrond, aan verzoeker bekend zijn. Dat was op de zitting, dus had verzoeker de rechters op de zitting moeten wraken, niet een dag later. Het verzoek is niet tijdig gedaan en verzoeker moet om deze reden in het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3.2
Voor het geval de rechtbank verzoeker ontvankelijk acht in zijn verzoek, concludeert de officier van justitie tot afwijzing van het verzoek. Een rechter wordt uit hoofde van zijn functie geacht onpartijdig te zijn, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor een gebrek aan onpartijdigheid. Zelfs onjuiste beslissingen vormen niet direct grond voor het oordeel dat de rechter niet onpartijdig is. De van de zijde van verzoeker opgeworpen discussie over samenloop van controle en opsporing is volgens de officier van justitie vaker aan de orde in fraudezaken. Hij bespeurt een tendens, waarbij de verdediging daarover zoveel mogelijk informatie wil hebben. Dan is het daarbij gehanteerde criterium niet het verdedigingsbelang, maar: de stukken zijn er, de mensen zijn er, dus laten we ze gaan horen. De rechtbank heeft destijds, ter zitting van 17 februari 2011, zeer welwillend toegestaan dat [H] werd gehoord, terwijl de verzoeken tot het horen van alle overige opsporingsambtenaren werden afgewezen. Wat daarbij de gedachte was van de rechtbank is niet expliciet gemaakt.
De inhoud van de verklaring van [H] gaf geen reden voor verder onderzoek.
Ter zitting is aan de verdediging recht op de man af gevraagd: waar zit de fout. Aan verzoeker is ter zitting gevraagd welke vraag hem is gesteld, zonder dat hem vooraf de cautie was gegeven, waardoor zijn verdedigingsbelang is geschaad. Daarop wordt niets concreets genoemd. Dat er geen proces-verbaal is opgemaakt ter zake van mogelijke overtredingen van de Wet MOT en WID mag zo zijn, maar daar gaat het in deze strafzaak niet om. Dan valt niet in te zien in welk belang verzoeker in zijn verdediging is geschaad en de verdediging geeft dat ook niet aan.
De beslissing van de rechters op de verzoeken van de verdediging spoorde met de jurisprudentie ten aanzien van cumulatie. De beslissingen zijn niet onbegrijpelijk. De verdediging moet heel goed motiveren wil er aanleiding zijn voor onderzoek ter zake en dat is niet gebeurd.
3. De ontvankelijkheid van het verzoek
3.1
3.1
Ingevolge hetgeen is bepaald in artikel 513, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering moet het verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2
3.2
Vast staat dat de beslissingen van de rechters, welke voor verzoeker aanleiding waren tot zijn besluit de rechters te wraken, zijn uitgesproken ter zitting van 16 januari 2012 in aanwezigheid van de verdediging te omstreeks half vier in de middag. Voorts staat vast dat het faxbericht, met daarin opgenomen het wrakingsverzoek, is ingekomen ter griffie op 17 januari 2012 te 19.59 uur. Gezien deze termijn van indiening en mede gelet op de complexiteit van- en de ontwikkelingen tot dan toe in de achterliggende strafzaak, de veelheid van verzoeken van de verdediging en de daaraan gegeven motivering, alsmede de aard en motivering van de beslissingen van de rechters op die verzoeken, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek - inclusief het voor het opstellen daarvan noodzakelijke beraad en het feitelijke opstellen - is ingediend zodra dit voor de verdediging na het bekend worden van de feiten en omstandigheden waarop de wraking is gegrond redelijkerwijze mogelijk was. Verzoeker is derhalve ontvankelijk in het verzoek.
4. De beoordeling
4.1
4.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2
4.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters - subjectief - niet onpartijdig waren. Desgevraagd heeft de advocaat van verzoeker meegedeeld dat het verzoek tot wraking hierop ook niet is gegrond.
4.3
4.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.4
4.4
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van de rechters op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Zelfs de omstandigheid dat het een beslissing betreft waarvan de juistheid ernstig moet worden betwijfeld levert op zichzelf geen grond voor wraking op. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
4.5
4.5
Dat kan slechts anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
4.6
4.6
Het proces-verbaal van de zitting van 16 januari 2012 houdt ten aanzien van de door de rechters ter zitting meegedeelde beslissingen op de door de verdediging gedane verzoeken - voor zover van belang - het volgende in:
- ".......
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter de beslissing van de rechtbank mede.
De verzoeken worden afgewezen wegens onvoldoende verdedigingsbelang.
De verzochte getuigen en de verzochte stukken - notities/journaals, MOT overleg, BPS mutaties, tripartiete overleg- betreffen alle een voortraject, te weten het toezicht- cq controle onderzoek in het kader van de MOT (Melding Ongebruikelijke Transacties) en WID en het boekenonderzoek door de belastingdienst.
De rechtbank stelt voorop dat er een streng criterium geldt voor toewijzing van verzoeken om een voortraject - een fase van toezicht en controle die aan de opsporingsfase vooraf ging - op rechtmatigheid te controleren.
Er moet ten minste een begin van een vermoeden zijn dat er onrechtmatig gebruik is gemaakt van toezicht of controle bevoegdheden.
De verdachten waren zelf voorwerpen van onderzoek in het kader van de MOT en de WID.
In het dossier zijn nu verklaringen opgenomen die over het fraudeonderzoek door hen als verdachte met de cautie zijn afgelegd. Er is geen aanwijzing dat in de voorfase inhoudelijke verklaringen zijn afgelegd terwijl zij toen reeds als verdachte van fraude waren aangemerkt.
De rechtbank heeft in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen concrete aanwijzing gevonden voor oneigenlijk of anderszins onrechtmatig gebruik van toezicht of controle bevoegdheden. Dat er in deze toezicht en controle fase geen proces-verbaal is opgemaakt en dat de MOT en WID onderzoeken tegen [X] zijn gestopt is onvoldoende om te zeggen dat het controle onderzoek dus louter heeft plaatsgevonden om een opsporingsonderzoek heimelijk te starten.
Er kunnen allerlei redenen zijn om geen proces-verbaal op te maken en ook om een dergelijke controle onderzoek niet voort te zetten. Dat er overleg was met een collega van opsporing maakt dat niet anders. Een aanwijzing dat er iets fout is gegaan, levert dit niet op.
......."
4.7
4.7
De onderzoekswensen van de verdediging liggen 'de facto' reeds op tafel sinds 17 februari 2011. Alstoen heeft de rechtbank in een andere samenstelling beslist dat alleen het verzoek tot het horen van [H] werd gehonoreerd en dat alle overige verzoeken tot het horen van opsporingsambtenaren werden afgewezen. De redenering van de toen zittende meervoudige kamer valt, bij gebreke van motivering van die beslissingen nu niet meer te achterhalen of te reconstrueren, doch aannemelijk is dat de uitvoerige motivering van die verzoeken door de verdediging daarbij destijds een zo niet doorslaggevende, dan toch wel een zwaarwegende rol heeft gespeeld. In ieder geval was op dat moment voor alle betrokkenen helder dat de verdediging (in de zaak van verzoeker, maar ook in de zaken van een aantal medeverdachten) [H] - en andere opsporingsambtenaren - als getuige wilde horen ter zake van (kort samengevat) de sfeerovergang/mogelijke cumulatie van controle- en opsporingsbevoegdheden en een vermoeden van misbruik van die bevoegdheden in dat verband. Het uitgangspunt van het thans voorliggende wrakingsverzoek, te weten dat de meervoudige strafkamer op 17 februari 2011 van mening was dat er voldoende verdedigingsbelang was bij nader onderzoek op dat punt, is dan ook aannemelijk.
4.8
4.8
[H] is vervolgens door de rechter-commissaris in strafzaken als getuige gehoord. De verdediging heeft aan de hand van hetgeen [H] heeft verklaard gemotiveerd aangegeven waar zich in die verklaring aanknopingspunten voordoen voor nader onderzoek ter zake van voormelde cumulatie en mogelijk misbruik en heeft vervolgens haar verzoeken tot het horen van de andere, reeds eerder verzochte (en nu ten dele ook voor [H] in zijn nadere verklaring in dit verband genoemde) opsporingsambtenaren ter zitting van 16 januari 2012 herhaald, aangevuld met verzoeken tot het overleggen van enige door [H] in zijn verklaring expliciet genoemde stukken.
4.9
4.9
Ter zitting van de wrakingskamer is die verklaring van [H] door de rechters ook als 'belangrijk' bestempeld en is door hen aangevoerd dat de inhoud ervan ter zitting moest worden beoordeeld. Daarbij leggen zij blijkens de inhoud van de motivering van hun beslissingen van 16 januari 2012 aanvankelijk ook het (ook volgens verzoeker) juiste criterium aan, te weten dat er ten minste een begin van een vermoeden moet zijn dat er onrechtmatig gebruik is gemaakt van toezicht of controle bevoegdheden. Verderop in die motivering hanteren zij echter strenger wordende criteria, te weten eerst (in verband met eventueel afgelegde verklaringen zonder cautie) dat er daartoe 'een aanwijzing' moet zijn en later dat er zelfs 'een concrete aanwijzing (...) voor oneigenlijk of anderszins onrechtmatig gebruik' moet zijn.
4.10
4.10
Het is niet aan deze wrakingskamer om te beoordelen welke beslissing in de gegeven situatie de juiste zou zijn geweest. De wrakingskamer acht echter de beslissing van de rechters, waarbij (de beslissing op deze verzoeken niet is aangehouden tot de inhoudelijke behandeling van de strafzaak ter zitting, maar) alle onderzoekswensen zijn afgewezen met daarbij de motivering als hiervoor geciteerd, onbegrijpelijk in het licht van de eerdere beslissing van 17 februari 2011 en de implicaties daarvan. De wrakingskamer is van oordeel dat de door de verdediging aangewezen aanknopingspunten in de verklaring van [H] - met name dat aan [naam verzoeker] inhoudelijke vragen zijn gesteld zonder dat hem de cautie was gegeven en dat [H] op aanwijzing van [S] geen proces-verbaal moest opmaken van tijdens zijn controle-activiteiten geconstateerde overtredingen - voorshands kunnen worden aangemerkt als omstandigheden die een begin van eerderomschreven vermoeden vormen. Een andere opvatting op dat punt is denkbaar, maar deze hadden de rechters dan ter dege moeten toelichten, hetgeen zij op 16 januari 2012 niet en ter zitting van de wrakingskamer evenmin hebben gedaan.
Door die (kennelijk bij de rechters bestaande) andere opvatting en het ontbreken van die toelichting heeft bij verzoeker de vrees post gevat dat de rechters niet meer openstonden voor enig verder onderzoek ter zake, dat zij zich in dat opzicht reeds een oordeel hadden gevormd en dat het in een later stadium van het onderzoek ter zitting nogmaals aandringen op dat nadere onderzoek in dat opzicht geen zin meer zou hebben. Die vrees van verzoeker is onder de gegeven omstandigheden naar objectieve maatstaven ook gerechtvaardigd.
4.11
4.11
De wraking is mitsdien gegrond. De andere door verzoeker aangevoerde punten behoeven geen bespreking meer. Het verzoek moet worden toegewezen.
5. De beslissing
wijst toe het verzoek tot wraking van [namen gewraakte rechters].
Deze beslissing is gegeven op 17 februari 2012 door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, voorzitter, mr. W.J.J. Wetzels en mr. H.J.M. van der Kaaij, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.