NJB 2019/938:Beklag aangaande beslag art. 552a Sv en zekerheidsstelling: indien een op de voet van art. 94a Sv inbeslaggenomen voorwerp, na een zekerheidstelling als bedoeld in art. 118a Sv, aan de klager is teruggegeven, is daarmee het beslag geëindigd, zo volgt uit art. 134 lid 2 onder a Sv. De gestelde zekerheid strekt dan tot verhaal voor de op te leggen geldboete of verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zin van art. 94a Sv. Voor de bevoegdheid van het openbaar ministerie die geldboete of dat ontnemingsbedrag te verhalen op de gestelde zekerheid is het dan ook niet nodig dat zou worden aangenomen dat, ondanks beëindiging van het beslag door teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, strafvorderlijk conservatoir beslag is komen te rusten of blijven rusten op die zekerheid. In casu is ten aanzien van een onroerende zaak met instemming van de klager en het openbaar ministerie zekerheid gesteld als bedoeld in art. 118a Sv door middel van een bankgarantie. De rechtbank kon dan ook oordelen dat de klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag, voor zover dat strekt tot opheffing van de door de klager tot zekerheidstelling verstrekte bankgarantie