Pagina’s 107-108 en 110 van het dossier.
Hof 's-Hertogenbosch, 22-10-2013, nr. 20-002864-12
ECLI:NL:GHSHE:2013:4950
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-10-2013
- Zaaknummer
20-002864-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:4950, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑10‑2013; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
- Wetingang
Uitspraak 22‑10‑2013
Inhoudsindicatie
1. Rechtmatigheid controle uitgevoerd door wachtmeesters van de KMAR in het kader van het MTV. 2. Artikel 6, vierde lid, van de Politiewet betreft een instructienorm. ad 1. Het hof stelt vast dat de controle niet heeft plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek van het in de onderhavige strafzaak aan verdachte ten laste gelegde (overtreding van de Wet wapens en munitie). Voor zover er al sprake van een verzuim zou zijn geweest, is dat begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Blijkens bestendige jurisprudentie (o.a. LJN AM2533, LJN BV1642, LJN BW9199 en ECLI: GHSHE:2013:2965) leveren eventuele gebreken die aan een MTV-controle kleven geen vormverzuimen op als bedoeld in artikel 359a, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. ad 2. Het huidige vierde lid van artikel 6 van de Politiewet dient gelezen te worden als een instructienorm die als zodanig niet de bevoegdheid van de militair van de KMAR aantast. Bij het overtreden van deze instructienorm kan de rechtmatigheid van het optreden van de militair van de KMAR niet worden aangevochten. Immers, een instructienorm als de onderhavige leent zich naar inhoud en strekking er niet toe jegens een verdachte als rechtsregel te worden te worden toegepast.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002864-12
Uitspraak : 22 oktober 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Middelburg van 14 augustus 2012 in de strafzaak met parketnummer 12-715110-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – het voorhanden hebben van een vuurwapen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen terzake het voorhanden hebben van een vuurwapen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit en subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 maart 2012 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie III, te weten een randvuur revolver (merk HS, kaliber .22 long rifle), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 maart 2012 te Terneuzen een vuurwapen van categorie III, te weten een randvuur revolver (merk HS, kaliber .22 long rifle), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit. De raadsman heeft – als verwoord in de pleitnota – daartoe het volgende aangevoerd.
(1)
De verdachte is op 5 maart 2012 op de Zeedijk te Terneuzen aangehouden door wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee (hierna te noemen: KMAR), terwijl zij daar geen bevoegdheid toe hadden op grond van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (verder: MTV). Er was immers geen sprake van een voorgenomen of daadwerkelijke grensoverschrijding, aangezien de plaats delict geen grensplaats (in de zin van doorlaatpost) betreft. Ook overigens was er geen sprake van een verdachte situatie op grond waarvan een grenscontrole geoorloofd was. De onrechtmatige controle levert een verzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dient te leiden tot bewijsuitsluiting en dientengevolge tot vrijspraak.
(2)
Ook het bepaalde van artikel 6 van de Politiewet 1993, waarin de (beperkte) opsporingsbevoegdheid voor de KMAR is geregeld, is niet van toepassing aangezien in de onderhavige zaak niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van “bijstand” of “samenwerking” als bedoeld in artikel 6, eerste lid sub d, politiewet 1993. Derhalve heeft de aanhouding van de verdachte op onrechtmatige wijze plaatsgevonden en dienen de ten gevolge van deze onrechtmatige aanhouding verkregen onderzoeksresultaten van het bewijs te worden uitgesloten, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het dossier blijken de volgende feiten en omstandigheden.1.
Op 5 maart 2012 waren de wachtmeesters [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de KMAR belast met de taak van het MTV op grond van artikel 6 van de Politiewet 1993. Zij zagen om 01.36 uur op de Zeedijk te Terneuzen (liggende in de grensstrook, te weten binnen de 20 kilometerzone) een auto staan met daarin 4 inzittenden. Gelet op het tijdstip en de locatie van het voertuig wilden de wachtmeesters de inzittenden controleren teneinde de identiteit, nationaliteit en de verblijfsrechtelijke status vast te stellen. Zij hebben zich met deze intentie naar de auto begeven. Op het moment dat de wachtmeester [verbalisant 1] de inzittenden wilde aanspreken, zag hij op de grond ter hoogte van het portier van de bestuurder een vuurwapen liggen. Vervolgens is om 01.38 uur telefonisch contact opgenomen met de regiopolitie Zeeland te Terneuzen met het verzoek met spoed assistentie te leveren in verband met de veiligheid, aanhoudingen en het overbrengen van verdachten. Om 01.42 uur is de regiopolitie ter plaatse gekomen. De verdachte is door verbalisant [verbalisant 3] van de regiopolitie Zeeland – en anders dan de raadsman heeft betoogd, dus niet door de KMAR – aangehouden terzake overtreding van de Wet wapens en munitie en overgebracht naar het bureau van politie te Terneuzen. De verhoren van de verdachten zijn vervolgens – na verkregen opdracht van de officier van dienst van de KMAR dat de KMAR het onderzoek moest afhandelen – afgenomen door leden van de KMAR.
Op grond van het vorenstaande, is het hof, met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat de wachtmeesters van de KMAR in het onderhavige geval aanvankelijk hebben gehandeld in het kader van het MTV.
(ad 1)
De vraag of de wachtmeesters van de KMAR ook bevoegd waren tot het uitoefenen van het MTV en of dit al dan niet rechtmatig is geweest, kan het hof in het midden laten.
Immers, het hof stelt vast dat de controle in elk geval niet heeft plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek van het in de onderhavige strafzaak aan verdachte ten laste gelegde. Voor zover er al sprake van een verzuim zou zijn geweest, is dat begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Blijkens bestendige jurisprudentie (o.a. LJN AM2533, LJN BV1642, LJN BW9199 en ECLI: GHSHE:2013:2965) leveren eventuele gebreken die aan een MTV-controle kleven geen vormverzuimen op als bedoeld in artikel 359a, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.
Het verweer onder (1) wordt verworpen.
(ad 2)
Het verweer van de verdediging dat met het voorgaande in strijd met het bepaalde van artikel 6 van de Politiewet 1993 zou zijn gehandeld en dat dit optreden niet rechtmatig is geweest, omdat er geen sprake was van bijstand of samenwerking in de zin van voornoemd artikel, faalt eveneens.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het verweer wordt door het hof beoordeeld in het licht van artikel 6 lid 4 Politiewet 1993, zoals dit met ingang van 4 juli 2007 in werking is getreden en gold ten tijde van de verweten gedraging. Lid 4 luidt als volgt:
Hoewel bevoegd tot de opsporing van alle strafbare feiten, onthoudt de militair van de Koninklijke marechaussee die is aangewezen krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, zich van optreden anders dan in het kader van de uitoefening van zijn politietaken, bedoeld in het eerste lid.
Volgens de tekst van het oude, tot 4 juli 2007 geldende, vierde lid was de opsporingsbevoegdheid van de KMAR weliswaar algemeen, maar niet onbeperkt. Wanneer een militair van de KMAR bij de uitoefening van de hem opgedragen specifieke taken een strafbaar feit op het spoor kwam dat geen verband hield met die een van die taken, mocht hij direct optreden, maar moest hij de afhandeling van de zaak zo spoedig mogelijk aan de politie overdragen. Met de wijziging van het vierde lid werd beoogd de bestaande beperkingen in de opsporingsbevoegdheid op te heffen, zodat de KMAR voor wat betreft haar opsporingsbevoegdheid in dezelfde positie kwam te verkeren als de politie. Het bepaalt dat een krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen militair van de KMAR, hoewel bevoegd tot de opsporing van alle strafbare feiten, zich onthoudt van optreden anders dan in het kader van de uitoefening van zijn politietaken.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het gewijzigde vierde lid van artikel 6 van de Politiewet gelezen dient te worden als een instructienorm die als zodanig niet de bevoegdheid van de militair van de KMAR aantast. Bij het overtreden van deze instructienorm kan de rechtmatigheid van het optreden van de militair van de KMAR niet worden aangevochten. Immers, een instructienorm als de onderhavige leent zich naar inhoud en strekking er niet toe jegens een verdachte als rechtsregel te worden te worden toegepast.
Aldus wordt ook dit verweer (2) verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Wat betreft de hoogte van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf voor het bezit van een revolver: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Het is algemeen bekend dat het voorhanden hebben van een vuurwapen grote veiligheidsrisico's met zich brengt. Het illegale bezit van vuurwapens vormt vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad dat ernstig dient te worden bestraft.
Ten voordele van verdachte houdt het hof rekening met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het risico dat het bezit van een vuurwapen met zich brengt afwegend tegen de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 augustus 2013, hebben het hof tot het oordeel gebracht dat in deze met de straf zoals die door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, kan worden volstaan. Anders dan de verdediging ziet het hof in de voorliggende feitelijke omstandigheden van dit geval en de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om tot verdere matiging van dan wel tot een andersoortige strafoplegging te komen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 22 oktober 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.R. Hartmann en mr. P.M. Frielink zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑10‑2013