Rb. Utrecht, 26-09-2007, nr. 219946/ HA ZA 06-2344
ECLI:NL:RBUTR:2007:BB4405
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
26-09-2007
- Zaaknummer
219946/ HA ZA 06-2344
- LJN
BB4405
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2007:BB4405, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 26‑09‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 26‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Rekening en verantwoording in beginsel geen verplichting tot afleggen rekening en verantwoording jegens erfgenaam.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 219946 / HA ZA 06-2344
Vonnis van 26 september 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. S.E. van den Berg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. B.J. Al.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 6 december 2006;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 16 maart 2007;
- -
de akte van [eiser];
- -
de akte van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[Eiser] en [gedaagde] zijn beiden kinderen van [overledene].
2.2.
In de periode tot oktober 2004 heeft [eiser] voor zijn vader gezorgd. In de periode vanaf oktober 2004 heeft [gedaagde] de zorg op zich genomen.
2.3.
[Gedaagde] had een volmacht over de bankrekening van [overledene] en zij heeft, toen [overledene] nog leefde, contant geldbedragen van deze rekening opgenomen.
2.4.
[Overledene] is overleden op 2 april 2006.
3. Het geschil
3.1.
[Eiser] vordert:
- 1.
veroordeling van [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van een te wijzen tussenvonnis rekening en verantwoording af te leggen inzake het door haar gevoerde beheer over de gelden en goederen van erflater, in het bijzonder over de Postbankrekening met nummer 625742 en de daaraan gekoppelde spaarrekening over de periode 1 januari 2003 tot en met 4 april 2006 op straffe van een aan [eiser] te verbeuren dwangsom van EUR 1.000,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van EUR 50.000,00;
- 2.
bij het voldoen aan voormeld tussenvonnis, na rekening en verantwoording, te bepalen of en welk tekort onverklaard gebleven is en [gedaagde] bij eindvonnis te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de helft van dat onverklaard gebleven tekort,
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[Gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[Eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat [gedaagde] het beheer over de gelden en goederen van [overledene] voerde, aangezien [overledene] niet meer in staat was voor zichzelf te zorgen. Psychisch was [overledene] volgens [eiser] al in 2004 tot weinig meer in staat, en na een valpartij die plaatsvond in oktober 2005 kon hij feitelijk helemaal niets meer. [gedaagde] was voorts gemachtigd op Postbankrekening 625742 en had een eigen bankpas van die rekening, zodat zij over de gelden op die rekening kon beschikken. [eiser] stelt dat [gedaagde] gezien deze omstandigheden gehouden is jegens hem rekening en verantwoording af te leggen omtrent het door haar gevoerde beheer. Volgens [eiser] moet [gedaagde] hem, zodra is vastgesteld welk deel van de uitgaven niet verklaard kan worden, de helft van dat bedrag betalen.
Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagde] moet verantwoorden wat er is gebeurd met de uitkeringen op de verzekeringspolissen die [overledene] had afgesloten, en met de inboedel die zich voorheen in de woning van [overledene] bevond.
4.2.
[Gedaagde] betwist dat [overledene] psychisch niet in staat was te begrijpen welke uitgaven zij deed. Volgens haar was [overledene] volledig op de hoogte van alle opnames/betalingen die door haar van de rekening van [overledene] werden gedaan en stemde hij daarmee in. Met betrekking tot de inboedel heeft [gedaagde] voorts gesteld dat het grootste gedeelte daarvan – nadat [eiser] de gelegenheid had gekregen die delen van de inboedel die hij wilde hebben mee te nemen – in 2000 naar de kringloopwinkel is gebracht. Om die reden betwist zij dat zij jegens [eiser] gehouden is rekening en verantwoording af te leggen. Desondanks heeft zij bij conclusie van antwoord en bij akte stukken in het geding gebracht waaruit blijkt welke opnames/uitgaven zij heeft gedaan. Zij meent dat zij zodoende alle uitgaven heeft verantwoord en niet gehouden is enige betaling aan [eiser] te doen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat er slechts sprake is van een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording van de ene partij jegens de andere partij indien tussen hen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, krachtens welke de een jegens de ander verplicht is zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te rechtvaardigen. Hierbij geldt dat een rechtsverhouding die een dergelijke verantwoordingsplicht impliceert kan voortvloeien uit de wet of uit een contractuele relatie alsmede uit hetgeen onder bepaalde omstandigheden volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.4.
Vast staat dat [overledene] [gedaagde] een volmacht had gegeven op zijn bankrekening. Voor de geldopnames/betalingen die [gedaagde] heeft verricht, was zij daardoor jegens [overledene] rekening en verantwoording verschuldigd. Nu [overledene] bij leven geen rekening en verantwoording heeft gevraagd over de door [gedaagde] gedane geldopnames moet er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat deze opnames zijn instemming hadden. [eiser] kan om die reden in beginsel geen rekening en verantwoording eisen van [gedaagde].
Hetzelfde geldt voor de verdeling van de inboedel van [overledene], nog daargelaten dat [eiser] de stelling van [gedaagde] dat [eiser] de gelegenheid heeft gekregen die delen van de inboedel die hij wilde hebben mee te nemen, en dat het grootste gedeelte daarvan in 2000 naar de kringloopwinkel is gebracht, niet heeft betwist.
4.5.
Het vorenstaande kan anders zijn, als zou komen vast te staan dat [overledene] in de periode dat [gedaagde] de betalingen/opnames verrichtte of de inboedel wegbracht psychisch in een dusdanig slechte toestand verkeerde dat hij niet in staat moest worden geacht zijn eigen financiële belangen te behartigen. In dat geval is het mogelijk dat uit hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, voortvloeit dat [gedaagde] jegens [eiser] rekening en verantwoording aflegt.
4.6.
[Eiser] baseert zijn stelling dat [overledene] al in 2004 tot weinig meer in staat was op een formulier van RIO Heuvelrug van 16 april 2004, waarin onder meer is opgenomen:
“1 = wel probleem: af en toe hulp, toezicht of sturing nodig
- 2.
= wel probleem: vaak hulp, toezicht of sturing nodig
- 3.
= wel probleem: continu hulp, toezicht of sturing nodig
Psychosociale functies Mate
Concentratie 1
Geheugen en denken 1
Motivatie (lusteloos, geen initiatief) 1
Toelichting Dhr. leest uit gewoonte de krant, maar er blijft (volgens de zoon) weinig van hangen.
Dhr. is lang heel helder geweest, maar begint nu wat vergeetachtig te worden.
Dhr. heeft moeite met praten, struikelt over zijn woorden. Is wel goed verstaanbaar.”
De rechtbank is van oordeel dat uit deze passage niet is af te leiden dat [overledene] in 2004 al psychisch in een dusdanig slechte toestand verkeerde dat hij niet in staat was zijn financiële belangen te behartigen of te begrijpen welke opnames/betalingen [gedaagde] verrichtte. Nu ook overigens niet is gebleken dat [overledene] in de periode vóór zijn val in oktober 2005 niet in staat was zijn financiële belangen te behartigen, bestaat er geen reden een uitzondering te maken op het uitgangspunt dat [gedaagde] over deze periode niet gehouden is rekening en verantwoording af te leggen jegens [eiser].
4.7.
[Eiser] stelt voorts dat [overledene] na de val in oktober 2005 tot aan zijn dood op 2 april 2006 verward is gebleven. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar een brief van neuroloog dr. P.H.P. Jansen, die op 22 augustus 2006 onder meer heeft geschreven:
“In oktober 2005 is patiënt operatief behandeld op de afdeling neurochirurgie van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen in verband met een chronisch subduraal haematoom. Deze bloeding tussen het schedeldak en de hersenen had patiënt opgelopen na herhaalde valpartijen. Vanaf de afdeling neurochirurgie in Nijmegen werd patiënt overgeplaatst naar de afdeling neurologie van het Ziekenhuis Gelderse Vallei in Ede. Aldaar werd al snel duidelijk dat patiënt in psychisch opzicht fors ingeleverd had. De consulent klinisch geriater constateerde een dementieel syndroom als complicatie van de al langer bestaande ziekte van Parkinson in combinatie met het voornoemde subduraal haematoom. Patiënt reageerde bij herhaling delirant en moest hiervoor medicamenteus gesedeerd worden. Gezien de mentale defect-toestand werd patiënt door het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) geïndiceerd voor een psychogeriatrisch verpleeghuis.
Het staat buiten kijf dat patiënt tijdens de opname op de afdeling neurologie van 26-10-2005 t/m 09-03-2006 wilsonbekwaam was. Hij was zeker niet in staat om zijn financiële belangen naar behoren te behartigen.”
[Gedaagde] betwist dat [overledene] na zijn val niet meer in staat was zijn belangen te behartigen. De rechtbank is van oordeel dat het tegenover de verklaring van dr. Jansen op de weg van [gedaagde] had gelegen om haar betwisting nader te onderbouwen. Nu zij dit niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat er van moet worden uitgegaan dat [overledene] na zijn valpartij in oktober 2005 niet meer in staat was zijn eigen belangen te behartigen. Gezien het onder 4.6 overwogene hoeft [gedaagde] – voor zover zij al gehouden is rekening en verantwoording af te leggen jegens [eiser] – dit slechts te doen over de periode vanaf oktober 2005.
4.8.
Wat er van het vorenstaande ook zij, bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] reeds rekening en verantwoording afgelegd. Partijen staan in een familierelatie tot elkaar, hetgeen met zich brengt dat aan een af te leggen rekening en verantwoording geen al te zware eisen mogen worden gesteld. [eiser] kan daarom niet van [gedaagde] verlangen dat zij voor iedere uitgave een factuur/bonnetje overlegt. Daarnaast heeft [gedaagde] gesteld dat [overledene] haar al jaren maandelijks EUR 100,00 per maand betaalde voor het verrichten van huishoudelijk werk, dat hij de twee kinderen van [gedaagde] maandelijks een bedrag van EUR 50,00 betaalde en dat zij met [overledene] had afgesproken dat [overledene] de kosten zou betalen die [gedaagde] maakte om hem in het ziekenhuis te bezoeken. [eiser] heeft dit alles niet, althans niet gemotiveerd betwist, zodat daar van moet worden uitgegaan. Voor deze posten – die een groot deel omvatten van de verrichte uitgaven – is geen nadere onderbouwing te geven dan [gedaagde] heeft gedaan.
Nu voorts is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] in staat is meer informatie te verstrekken dan zij in deze procedure reeds heeft verstrekt, heeft [eiser] geen belang bij zijn vordering tot veroordeling van [gedaagde] tot het afleggen van rekening en verantwoording. De rechtbank zal die vordering daarom afwijzen.
4.9.
[Eiser] heeft ter comparitie nog gesteld dat zelfs als de door [gedaagde] afgelegde rekening en verantwoording wordt gevolgd, over het jaar 2004 EUR 1.500,00 à EUR 2.000,00 onverklaard is gebleven, over het jaar 2005 ongeveer EUR 3.000,00 en over het jaar 2006 ongeveer EUR 320,00. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij naar beste kunnen rekening en verantwoording heeft afgelegd.
Uit het geen de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen volgt reeds dat [gedaagde] niet gehouden is rekening en verantwoording af te leggen over de periode tot oktober 2005. Voor het overige geldt dat uit de rekening en verantwoording zoals [gedaagde] die heeft afgelegd niet volgt dat een tekort onverklaard blijft zoals [eiser] stelt. Het had daarom op de weg van [eiser] gelegen zijn stelling nader te onderbouwen. Nu een dergelijke nadere onderbouwing ontbreekt, zal de rechtbank ook de vordering van [eiser] tot betaling van de helft van het onverklaard gebleven tekort afwijzen.
4.10.
Overigens merkt de rechtbank op dat verschillende kostenposten die [eiser] in zijn dagvaarding noemt (zoals de posten met betrekking tot de levensverzekeringen en de begrafeniskosten) betrekking hebben op de periode na het overlijden van [overledene]. Nu [eiser] in de onderhavige procedure slechts rekening en verantwoording (en verdeling van het daarbij onverklaard gebleven tekort) heeft gevorderd over de periode tot en met 4 april 2006 kan de rechtbank deze posten niet bij de beoordeling betrekken.
4.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2007.
w.g. griffier w.g. rechter