Conc.: 1289
Rb. Noord-Holland, 09-04-2014, nr. C/15/207303 / HA ZA 13-495
ECLI:NL:RBNHO:2014:8140
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
09-04-2014
- Zaaknummer
C/15/207303 / HA ZA 13-495
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2014:8140, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 09‑04‑2014; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑04‑2014
Inhoudsindicatie
De kern van het geschil betreft het antwoord op de vraag of de kredietverstrekker bij de totstandkoming van de kredietovereenkomst dan wel nadien in strijd heeft gehandeld met de op haar als financiële instelling rustende zorgplicht. Er is sprake van een relatief eenvoudige kredietovereenkomst met geringe financiële risico’s zodat de zorgplicht van de financiële instelling zich beperkt tot toetsing van de kredietwaardigheid van de kredietnemer en het verstrekken van juiste en duidelijke informatie. In dit geval heeft de kredietverstrekker de kredietwaardigheid van de kredietnemer voldoende beoordeeld; er is geen sprake van strijd met artikel 4:34 lid 1 Wft (r.o. 4.3). Evenmin was sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4:34 lid 2 Wft (r.o. 4.4). Ten slotte oordeelt de rechtbank dat de financiële instelling duidelijke en juiste informatie heeft verstrekt over de kredietovereenkomst, zodat de kredietnemer ook in dat kader geen beroep toekomt op schending van de zorgplicht (r.o. 4.9). Nu geen sprake is van schending van enige zorgplicht faalt ook het beroep van kredietnemer op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) (r.o.4.10).
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/207303 / HA ZA 13-495
Vonnis van 9 april 2014 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEXT FINANCE B.V.,
gevestigd te Lunteren, gemeente Ede,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H. Post,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. Linders.
Partijen zullen hierna Next Finance B.V. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 8 januari 2014
- -
het proces-verbaal van comparitie van 13 maart 2014
- -
de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Santander Consumer Finance Benelux B.V. (verder: Santander) heeft bij ‘Overeenkomst Doorlopend Geldkrediet’ in 2009 aan [gedaagde] een doorlopend geldkrediet verstrekt met een kredietlimiet van € 49.546,00 (verder te noemen: de kredietovereenkomst). Daarbij is een maandrente overeengekomen van 0,866% en een effectieve rente op jaarbasis van 10,9%. Het kredietvergoedingspercentage op basis daarvan bedraagt op het moment van dagvaarding 10,67 % per jaar.
Partijen zijn verder onder meer de volgende kredietvoorwaarden overeengekomen:
- a.
Kredietnemer is verplicht maandelijks telkens op de 1e van elke maand ten minste 1,00% van de kredietlimiet, met een minimumbedrag van € 45,- aan kredietgever te voldoen. Dit bedrag is samengesteld uit aflossing van het krediet en de maandrente.
- b.
Op deze kredietovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van Comfort Card (de Algemene Voorwaarden) van toepassing. Deze Algemene Voorwaarden vormen een onlosmakelijk onderdeel van deze kredietovereenkomst.
- c.
De door de kredietnemer aan kredietgever verschuldigde kredietvergoeding is in de maandelijkse termijnbedrag inbegrepen.
De kredietovereenkomst is door [gedaagde] en Santander [ondertekend] op respectievelijk 24 maart en 2 april 2009.
2.2.
Op het ’Krediet aanvraagformulier’ met “invoerdatum” 17 februari 2009 staat onder meer vermeld dat [gedaagde] ongehuwd is en dat hij twee kredieten heeft bij ABN AMRO van respectievelijk € 25.000,00 en € 1.000,00. [gedaagde] heeft dit aanvraagformulier ondertekend.
2.3.
Op 17 februari 2009 heeft Santander de kredietwaardigheid van [gedaagde] getoetst bij het Bureau Kredietregistratie (hierna: BKR). Uit de uitdraai van de BKR-registratie blijkt dat er op dat moment twee negatieve coderingen bij het BKR waren geregistreerd, zijnde voornoemde kredieten bij ABN AMRO.
2.4.
Uit de afrekeningsnota van 24 maart 2009, ondertekend door [gedaagde], blijkt dat [gedaagde] met het verstrekte krediet van € 49.546,00 onder meer de beide kredieten bij ABN AMRO heeft ingelost. In verband met de inlossingen van die kredieten heeft [gedaagde] de contracten ter zake bij brieven van 24 maart 2009 aan ABN AMRO opgezegd.
2.5.
Uit salarisstroken van [gedaagde] blijkt dat hij in februari en maart 2009 een netto-inkomen had van € 3.217,00.
2.6.
Uit een ‘Affordability Analysis’ (berekening van de leencapaciteit) blijkt dat de kredietwaardigheid van [gedaagde] is berekend op basis van de norm van de Vereniging van financieringsondernemingen in Nederland (hierna: VFN) en dat rekening is gehouden met de “Alleenstaande norm van 2008”. Uitgaande van een netto maandinkomen van € 3.217,00 is het maximaal te lenen bedrag op grond van deze berekening € 76.410,00.
2.7.
Vanaf juli 2009 heeft Santander verschillende (automatisch door het computersysteem van Sandander vervaardigde) ingebrekestellingen aan [gedaagde] verzonden, waarbij [gedaagde] diverse malen is gewezen op een betalingsachterstand en waarbij hij is verzocht de achterstand aan te zuiveren.
2.8.
Santander heeft in een ‘Akte van cessie van vorderingen’ van 31 mei 2013 (onder meer) haar vordering op [gedaagde] met contractnummer [nummer] overgedragen aan Next Finance B.V. Next Finance B.V. zal hierna worden aangeduid als Santander voor zover het gaat om gedragingen die hebben plaatsgevonden voordat de vordering is overgedragen.
2.9.
Next Finance B.V. heeft de vordering uit handen gegeven aan een deurwaarder, die [gedaagde] bij brieven van 3 juli 2013, 19 juli 2013 en 13 augustus 2013 nogmaals in gebreke heeft gesteld en tot betaling heeft gemaand.
3. Het geschil
Vordering en verweer in conventie
3.1.
Next Finance B.V. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
- 1.
€ 52.665,17 (bestaande uit een hoofdsom van € 49.218,85, buitengerechtelijke incassokosten van € 1.267,19, omzetbelasting over de buitengerechtelijke incassokosten van € 266,11 en rente tot 13 september 2013 ter hoogte van € 1.913,02), vermeerderd met de overeengekomen rente van 10,67 % per jaar over € 49.218,85, te berekenen vanaf 13 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- 2.
de proceskosten.
3.2.
Next Finance B.V. legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de kredietovereenkomst. Nu [gedaagde] tenminste twee maanden achterstallig is met de betaling van een vervallen termijnbedrag is ingevolge de toepasselijke Algemene Voorwaarden het door [gedaagde] verschuldigde uitstaand saldo vervroegd opeisbaar.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe aan dat Santander de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden bij de totstandkoming van de kredietovereenkomst en in de nazorg. Zo heeft Santander in strijd met het bepaalde in artikel 4:34, lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) de financiële positie van [gedaagde] niet, althans onvoldoende zorgvuldig onderzocht en geen BKR-toets gedaan. Om die reden had Santander niet mogen overgaan tot toekenning van het krediet. Door dat toch te doen heeft zij gehandeld in strijd met artikel 4:34, lid 2 Wft. Daarnaast heeft Santander [gedaagde] niet, althans onvoldoende, voorgelicht over de financiële consequenties van de kredietovereenkomst, hetgeen eveneens in strijd is met de op haar rustende zorgplicht. [gedaagde] wijst er daarbij op dat sprake is van een hoge renteverplichting en een minimale aflossing, zodat het jaren duurt voordat het krediet is afgelost. [gedaagde] heeft zich dat niet beseft bij het aangaan van de overeenkomst.
Het voorgaande leidt er volgens [gedaagde] toe dat het bepaalde in artikel 6:248, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in de weg staat aan toewijzing van de vordering van Next Finance tot volledige terugbetaling van het krediet en de achterstallige rente. Ten slotte [gedaagde] bestrijdt de gevorderde incassokosten en de gevorderde omzetbelasting.
Vordering en verweer in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert veroordeling van Next Finance B.V. tot betaling van een schadevergoeding aan [gedaagde] ter grootte van € 20.482,17, alsmede 10,67% per jaar over € 49.218,85 te berekenen vanaf 13 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening van de openstaande schuld van € 49.218,85 door [gedaagde]. Tevens vordert [gedaagde] veroordeling van Next Finance B.V. in de kosten van deze procedure.
3.5.
[gedaagde] baseert deze vordering op de schending van de zorgplicht door Next Finance B.V. zoals hij in conventie als verweer heeft gevoerd. Als gevolg van deze schending heeft Santander onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde] zodat hij schade heeft geleden en nog steeds lijdt. Next Finance B.V. is volgens [gedaagde] gehouden deze schade, bestaande uit reeds betaalde en nog te betalen rente, aan [gedaagde] te vergoeden.
3.6.
Next Finance B.V. voert gemotiveerd verweer
4. De beoordeling in conventie
4.1.
Niet in geschil is dat op Santander als financiële instelling een zorgplicht rustte jegens [gedaagde]. De kern van het geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of Santander bij de totstandkoming van de overeenkomst dan wel nadien heeft gehandeld in strijd met die zorgplicht. In dat verband is van belang dat een aanbieder van krediet op grond van artikel 4:34, lid 1 Wft voor de totstandkoming van een kredietovereenkomst informatie dient in te winnen over de financiële positie van de consument en te beoordelen of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is. In het tweede lid van dat artikel is onder meer bepaald dat de aanbieder geen kredietovereenkomst aangaat met een consument en niet overgaat tot een belangrijke verhoging van een bestaande kredietovereenkomst indien dit, met het oog op overkreditering van de consument onverantwoord is.
Daarnaast geldt in het algemeen dat de omvang van de zorgplicht van een financiële instelling afhangt van het product dat wordt afgesloten.
4.2.
In het onderhavige geval gaat het om een doorlopend kredietovereenkomst. Blijkens de inhoud van de overeenkomst dient [gedaagde] maandelijks ten minste 1% van de kredietlimiet af te lossen (met een minimumbedrag van € 45,00), welk te betalen bedrag is samengesteld uit aflossing van het krediet en maandrente ter hoogte van 0,866 %. Een dergelijke kredietovereenkomst is een relatief eenvoudige overeenkomst met geringe financiële risico’s. De zorgplicht van de financiële instelling is in dat geval beperkt tot de toetsing van de kredietwaardigheid van de kredietnemer en het verstrekken van de juiste en duidelijke informatie over de financiële verplichtingen die worden aangegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Santander aan deze zorgplicht voldaan.
Toetsing kredietwaardigheid
4.3.
Next Finance B.V. heeft betoogd dat zij de kredietwaardigheid van [gedaagde] onder meer heeft getoetst aan de hand van de uitdraai van de BKR-registratie van [gedaagde] van 17 februari 2009 (feit 2.3). Naar aanleiding daarvan heeft [gedaagde] zijn verweer dat geen BKR-toets zou zijn uitgevoerd, ter zitting laten vallen, zodat dat verweer geen bespreking meer behoeft. Voor zover [gedaagde] nog heeft betoogd dat er tussen 17 februari 2009 en de ondertekening van de aanvraag door [gedaagde] op 24 maart 2009 een tweede BKR-toetsing had moeten worden uitgevoerd door Santander omdat er in de tussentijd andere kredieten zijn geregistreerd die de kredietwaardigheid van [gedaagde] hebben aangetast, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Uit het door [gedaagde] als productie G2 overgelegde gegevensoverzicht van 23 oktober 2013 afkomstig van het BKR blijkt immers dat de daarop genoemde kredieten genoemd onder 4. (met ingangsdatum 2 maart 2009) alsmede onder 5. en 6. (beide met ingangsdatum 16 maart 2009) op 24 maart 2009 nog niet bij het BKR stonden geregistreerd. Uit het overzicht volgt dat registratie van die kredieten pas plaatsvond in week 53 van 2009 (krediet 4 en 5) en in week 9 van 2011 (krediet 6). Een tweede BKR-toets door Santander op het moment van ondertekening van de aanvraag door [gedaagde] zou dan ook niet tot een andere beoordeling van zijn kredietwaardigheid hebben geleid.
4.4.
Naast de gegevens van het BKR heeft Santander volgens Next Finance B.V. tevens de door [gedaagde] aan haar verstrekte salarisstroken van februari en maart 2009 en bankafschriften bij haar beoordeling betrokken en op basis daarvan de onder feit 2.6 genoemde berekening van de kredietwaardigheid van [gedaagde] opgesteld. De rechtbank begrijpt uit de reactie van [gedaagde] daarop ter zitting dat [gedaagde] op zichzelf erkent dat Santander informatie heeft ingewonnen over zijn financiële positie en daarmee zijn kredietwaardigheid heeft beoordeeld. Aldus staat vast dat Santander in zoverre heeft voldaan aan haar zorgplicht en dat er geen sprake is van handelen in strijd met het bepaalde in artikel 4:34, lid 1 Wft.
4.5.
In het kader van zijn beroep op artikel 4:34, lid 2 Wft heeft [gedaagde] ter zitting betoogd dat de uitkomst van de berekening van de kredietwaardigheid door Santander zoals bedoeld in 4.4 niet klopt. Santander is daarbij ten onrechte uitgegaan van de zogenaamde “Alleenstaande norm 2008”, terwijl [gedaagde] gehuwd was ten tijde van het aangaan van de kredietovereenkomst en het opgegeven inkomen het gezinsinkomen betrof. Nu zijn echtgenote niet over een eigen inkomen beschikte, was de draagkracht van [gedaagde] minder dan waarvan Santander is uitgegaan. [gedaagde] heeft in dit kader verwezen naar zijn berekening in de conclusie van antwoord (punt 10) waaruit blijkt dat zijn vaste lasten (huur, UPC, water, gas en licht, ziektekosten-, ongevallen- en uitvaartverzekeringen en de flexibele kredieten bij ABN AMRO) in totaal € 2.075,92 betroffen, zodat er met het netto maandinkomen van € 2.344,34 een vrij te besteden bedrag van € 268,42,- overbleef voor twee personen. Op basis daarvan is het volgens [gedaagde] onbegrijpelijk dat Santander een krediet heeft verstrekt met een maandlast van € 495,46.
4.6.
Ter zitting heeft [gedaagde] erkend dat zijn netto maandinkomen bij het aangaan van de kredietovereenkomst € 3.127,00 was en dat hij bij zijn berekening een onjuist bedrag heeft gehanteerd. De rechtbank stelt dan ook vast dat Santander bij de berekening als bedoeld in feit 2.6. terecht is uitgegaan van laatstgenoemd bedrag als maandinkomen van [gedaagde].
4.7.
De vraag of Santander bij die berekening ten onrechte de norm voor alleenstaanden heeft toegepast laat de rechtbank buiten beschouwing nu [gedaagde] in elk geval onvoldoende heeft gesteld voor het oordeel dat het aangaan van het krediet onverantwoord was. Vast staat immers dat [gedaagde] met het krediet de beide kredieten bij ABN AMRO heeft afgelost, zodat deze aflossing in mindering kwam op zijn vaste lasten. Next Finance B.V. heeft ter zitting onbetwist aangevoerd dat Santander daar rekening mee heeft gehouden bij het berekenen van de kredietwaardigheid van [gedaagde]. Uitgaande van de door [gedaagde] gehanteerde maandelijkse aflossing van de ABN AMRO kredieten van 375,00 per maand, zou hij met het aangaan van het nieuwe krediet van € 495,46 per maand per saldo € 120,46 extra uitgaven hebben. Gegeven het maandinkomen van [gedaagde] en de door hemzelf opgegeven vaste lasten is dat verschil zo gering dat niet valt niet in te zien dat het aangaan van het krediet onverantwoord was. Daarbij is van belang dat [gedaagde] bij zijn vaste lasten ten onrechte nog rekening heeft gehouden met een bedrag van € 375,00 voor de ABN AMRO kredieten. Zonder dat bedrag en inclusief het onderhavige krediet zou [gedaagde] € 2.196,38 aan vaste lasten hebben. Uitgaande van het netto inkomen van € 3.127,00 zou hij dan nog beschikken over € 930,62 aan vrij besteedbaar inkomen voor hemzelf en zijn echtgenote. [gedaagde] heeft niet toegelicht waarom dit onvoldoende was. Daarbij heeft Santander bovendien rekening mogen houden met het feit dat [gedaagde] naar eigen zeggen bij het aangaan van de overeenkomst aan Santander heeft aangegeven dat hij het krediet zou gaan aflossen vanuit zijn bedrijf.
Informatieverstrekking
4.8.
Ten aanzien van het verweer van [gedaagde] dat Santander hem in strijd met de op haar rustende zorgplicht in het kader van de totstandkoming van de kredietovereenkomst niet, althans onvoldoende heeft voorgelicht over de financiële consequenties van de kredietovereenkomst, overweegt de rechtbank als volgt.
4.9.
De kredietovereenkomst is duidelijk over de vraag welke financiële verplichtingen [gedaagde] met het sluiten daarvan aangaat, namelijk het verkrijgen van een doorlopende geldlening met een kredietlimiet € 49.546,00, en het maandelijks betalen van een minimale aflossing van 1% van de kredietlimiet (met een minimumbedrag van € 45,00), welk te betalen bedrag is samengesteld uit aflossing van het krediet en maandrente ter hoogte van 0,866 %. Santander heeft dan ook duidelijke en juiste informatie verstrekt over de kredietovereenkomst, zodat [gedaagde] ook in dit kader geen beroep toekomt op schending van de zorgplicht. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat [gedaagde] reeds eerder kredietovereenkomsten had afgesloten, zodat van onervarenheid bij [gedaagde] geen sprake was. Nu [gedaagde] het krediet naar eigen zeggen is aangegaan ten behoeve van zijn bedrijf is hij bovendien in zoverre aan te merken als een consument met verstand van zaken, waarvan mag worden verwacht dat hij inzicht heeft in de gevolgen van de door hem afgesloten kredietovereenkomst. In dit kader weegt tot slot mee dat [gedaagde] ter zitting heeft aangegeven dat hij in eerste instantie geen probleem zag in de nakoming van de kredietovereenkomst, maar dat nakoming pas bezwaarlijk werd toen het met de markt slechter ging en bleek dat zijn bedrijf niet meer kon betalen.
4.10.
Nu niet is gebleken dat Santander enige zorgplicht heeft geschonden, faalt het beroep van [gedaagde] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in dat kader op grond van artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek eveneens.
4.11.
Als onweersproken staat vast dat de gevorderde hoofdsom opeisbaar is, evenals de gevorderde rente. De vordering van Next Finance B.V. zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 september 2013.
4.12.
Next Finance B.V. heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. [gedaagde] heeft die kosten betwist. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden en dat is voldaan aan de voorwaarden voor toewijzing van de vordering. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.267,19 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
De rechtbank wijst ook de gevorderde omzetbelasting van € 266,11 over de buitengerechtelijke incassokosten toe nu Next Finance B.V. heeft gesteld dat zij deze niet kan verrekenen en [gedaagde] dat niet heeft weersproken.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Next Finance B.V. worden begroot op:
- dagvaarding € 94,79
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 3.718,79
5. De beoordeling in reconventie
5.1.
De vordering in reconventie zal worden afgewezen. Deze vordering is gebaseerd op de door [gedaagde] gestelde schending van de zorgplicht door Santander, waarvan reeds bij de beoordeling van de vordering in conventie is overwogen dat [gedaagde] hierop geen gerechtvaardigd beroep kan doen. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat Santander in zoverre onrechtmatig jegens [gedaagde] zou hebben gehandeld, waardoor Next Finance B.V. als haar rechtsopvolger zou zijn gehouden tot het betalen van schadevergoeding.
5.2.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Next Finance B.V. worden begroot op:
- salaris advocaat 894,00 (2 punt × factor 0,5 × tarief € 894,00)
Totaal € 894,00
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Next Finance B.V. te betalen een bedrag van € 52.665,17 (tweeënvijftig duizendzeshonderdvijfenzestig euro en zeventien eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 10,67% per jaar over het bedrag van € 49.218,85 met ingang van 13 september 2013 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Next Finance B.V. tot op heden begroot op € 3.718,79,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen af,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Next Finance B.V. tot op heden begroot op € 894,00,
6.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2014.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑04‑2014