Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018091383, gesloten op 1 maart 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Rb. Gelderland, 22-05-2018, nr. 05/740044-18
ECLI:NL:RBGEL:2018:2274
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
22-05-2018
- Zaaknummer
05/740044-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:2274, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 22‑05‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 22‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Vrijspraak imitatiewapen. Speelgoedrichtlijn.
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740044-18
Datum uitspraak : 22 mei 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres],
raadsman: mr. W.K. Cheng, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 mei 2018.
Bij afzonderlijke beslissing van 8 mei 2018 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis opgeheven.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op/in of omstreeks de periode van december 2016 tot en met 22 januari
2018 te Doetinchem en/of Aalten, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid (XTC)pillen,
bevattende MDMA, en/of een hoeveelheid MDMA en/of 26 flessen GHB en/of 2C-B,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een
hoeveelheid van een materiaal bevattende gammahydroxybutyraat (GHB) en/of een
hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-broom-2 5-dimethoxyfenethylamine,
zijnde MDMA en/of gammahydroxybutyraat (GHB) en/of 4-broom-2
5-dimethoxyfenethylamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet; Artikel 2 ahf/ond C Opiumwet Artikel 2 ahf/ond D Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Doetinchem, één of meerdere wapen(s)
van categorie I onder 7°, te weten (een) nabootsing(en) van een pistool,
zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een
sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Doetinchem één of meerdere wapen(s)
van categorie I onder 4°, te weten één of meerdere mes(sen) (merk/type: Iain
Sinclair), althans (een) blank(e) wapen(s), voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Doetinchem een wapen van categorie I
onder 3 °, te weten een werpster, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 uitgegaan dient te worden van de periode ‘december 2017 tot en met 22 januari 2018’ en vrijgesproken dient te worden van de plaats ‘Aalten’.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de aangetroffen drugs in de schuur in Aalten niet van verdachte zijn.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de aangetroffen nepwapens balletjespistolen betroffen. Deze lagen in losse onderdelen uit elkaar en kunnen daardoor niet worden aangemerkt als een voorwerp dat een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 is door de verdediging geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van pleegplaats ‘Aalten’. Voorts zal de rechtbank ten aanzien van de periode uitgaan van ‘december 2017 tot en met 22 januari 2018’, nu de periode voor het overige niet vast is komen te staan. .
Voor het overige is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- -
het proces-verbaal van bevindingen, p. 20 en 21;
- -
lijst van inbeslaggenomen goederen, p. 22;
- -
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 mei 2018.
Ten aanzien van feit 2
Op 22 januari 2018 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte ([adres]). Aldaar zijn twee imitatiewapens aangetroffen.2.
Verdachte heeft hierover verklaard dat deze aan hem toebehoren en dat het balletjespistolen betreffen.3.
De imitatiewapens zijn door verbalisanten onderzocht en als volgt omschreven:
Imitatiewapen I: het betreft een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoond met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Beretta (model 85bb). Het wapen is van metaal en grijs van kleur. Op de rechterzijkant van het wapen staat ‘Warning: misuse may cause severe injuries. Sales of this product to minors is not permitted’.
Imitatiewapen II: het betreft een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoond met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk FN (model Baby). Het wapen is gemaakt van metaal en grijs van kleur. Het magazijn kon gevuld worden met kunststof balletjes.4.
Op 2 juli 2014 is als gevolg van de richtlijn 2008/48/EG (hierna: Speelgoedrichtlijn) de Regeling wapens en munitie gewijzigd. Artikel 3, onder a, luidt nu:
‘Als voorwerpen van categorie 1 onder 7, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen lijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
- voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG.’
De rechtbank dient daarom te onderzoeken of in onderhavige zaak sprake is van “speelgoedwapens”. Indien het gaat om speelgoedvoorwerpen, ook om speelgoed dat in beginsel voor afdreiging of bedreiging geschikt zóu kunnen zijn, is het voorhanden hebben immers niet strafbaar.
Ten aanzien van imitatiewapen I (Beretta) oordeelt de rechtbank als volgt.
Nu op de zijkant van het imitatiewapen staat dat verkoop van het product aan minderjarigen niet is toegestaan, is de rechtbank van oordeel dat dit imitatiewapen geen speelgoed is in de zin van de Speelgoedrichtlijn en onder categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie valt.
Ten aanzien van imitatiewapen II (FN) oordeelt de rechtbank als volgt.
Uit het proces-verbaal onderzoek wapen blijkt dat dit imitatiewapen een balletjespistool betreft. In vermeld proces-verbaal wordt niet vermeld of dit balletjespistool als speelgoed kan worden aangemerkt in de zin van de Speelgoedrichtlijn. De rechtbank kan aldus niet vaststellen of het balletjespistool geen speelgoed betreft en onder categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie valt. De verdachte dient dan ook ten aanzien van dit imitatiewapen partieel te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte op 22 januari 2018 te Doetinchem één wapen van categorie I, onder 7° voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- -
het proces-verbaal van bevindingen, p. 20 en 21;
- -
het proces-verbaal onderzoek wapen met proces-verbaalnummer: PL0600-2018034804-45, d.d. 24 januari 2018;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 mei 2018.
Ten aanzien van feit 4
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- -
het proces-verbaal van bevindingen, p. 20 en 21;
- -
het proces-verbaal onderzoek wapen met proces-verbaalnummer: PL0600-2018034804-45, d.d. 24 januari 2018;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 mei 2018.
3. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op/in of omstreeks de periode van december 2017 tot en met 22 januari
2018 te Doetinchem en/of Aalten, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid (XTC)pillen,
bevattende MDMA, en/of een hoeveelheid MDMA en/of 26 flessen GHB en/of 2C-B,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een
hoeveelheid van een materiaal bevattende gammahydroxybutyraat (GHB) en/of een
hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-broom-2 5-dimethoxyfenethylamine,
zijnde MDMA en/of gammahydroxybutyraat (GHB) en/of 4-broom-2
5-dimethoxyfenethylamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Doetinchem, één of meerdere wapen(s)
van categorie I onder 7°, te weten (een) nabootsing(en) van een pistool,
zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een
sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Doetinchem één of meerdere wapen(s)
van categorie I onder 4°, te weten één of meerdere mes(sen) (merk/type: Iain
Sinclair), althans (een) blank(e) wapen(s), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Doetinchem een wapen van categorie I
onder 3 °, te weten een werpster, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van de feiten 2 en 4, telkens:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
5. De strafbaarheid van het feit
De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van het voorarrest. Het onvoorwaardelijke deel dient gelijk te zijn aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel dienen bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 maart 2018 en een voorlichtingsrapportage van reclassering Iriszorg, gedateerd 11 april 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een hoeveelheid harddrugs voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat harddrugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen.
Daarnaast heeft verdachte twee messen, één imitatiewapen en één werpster voorhanden gehad.
Het voorhanden hebben van dergelijke wapens bevordert het gebruik ervan en daarom dient daartegen uit oogpunt van generale preventie te worden opgetreden. Met ‘nepwapens’ kan de veiligheid van personen in gevaar worden gebracht, aangezien deze in de praktijk blijken te worden ingezet om criminele activiteiten te plegen en deze niet of nauwelijks van echte wapens te onderscheiden zijn.
De rechtbank houdt er ten nadele van verdachte rekening mee dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gelet op de relatief beperkte ernst van de feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Hoewel de rechtbank een behandeling van verdachte ter voorkoming van recidive van belang acht, ziet de rechtbank in het kader van deze strafzaak daartoe geen mogelijkheden gelet op de duur van het voorarrest.
7a. De beoordeling van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling
Ten aanzien van parketnummer 05/208527-16
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in zijn vordering verklaard dient te worden, omdat de onderhavige feiten zijn gepleegd voordat de proeftijd van de zaak met parketnummer 05/208527-16 is gaan lopen.
Ten aanzien van parketnummer 05/987756-14
De rechtbank is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie van 10 april 2018 tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige economische strafkamer van de rechtbank Gelderland van 14 juni 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van oordeel, dat – gelet op de persoon van de veroordeelde – er mee kan worden volstaan dat de bij die eerdere veroordeling vastgestelde proeftijd met twee jaren wordt verlengd.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen:
- -
2 en 10 van de Opiumwet;
- -
13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- -
57 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissingen op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling
verklaart ten aanzien van parketnummer 05/208527-16 het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vordering;
verlengt ten aanzien van parketnummer 05/987756-14 de proeftijd als vermeld in het vonnis van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Gelderland van 14 juni 2016 met een termijn van 2 (twee jaren).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. S.C.A.M. Janssen en mr. H.F.R. Heemstra, rechters, in tegenwoordigheid van D. Waizy en mr. M.G.E. ter Hart, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2018. | ||