Verdachte zat ten tijde van het instellen van het beroep in cassatie preventief gedetineerd in de onderhavige zaak.
HR, 21-04-2015, nr. 14/03646
ECLI:NL:HR:2015:1095, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-04-2015
- Zaaknummer
14/03646
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1095, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2013:5941, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:487, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:487, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1095, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO en strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn.
Partij(en)
21 april 2015
Strafkamer
nr. 14/03646
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 december 2013, nummer 20/001515-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. H.M.W. Daamen en mr. B.A.M. Hendrix, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015.
Conclusie 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO en strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn.
Nr. 14/03646
Mr. Vegter
Zitting 3 maart 2015 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 6 december 2013 de verdachte ter zake van (subsidiair) “medeplegen van doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en met teruggave en bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen zoals in het arrest omschreven.
2. Mr. K. Kans, advocaat te Haarlem, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. H. M. W. Daamen en mr. B. A. M. Hendrix, beiden advocaat te Maastricht, hebben een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie. Nadien is namens verdachte het cassatieberoep ingetrokken met betrekking tot de vrijspraak van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord en de last tot teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen.
3. Het eerste middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4. Het cassatieberoep is ingesteld op 6 december 2013. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 10 juli 2014 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van zes maanden1.is overschreden.2.Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
5. Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaarde passage “welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken” niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
6. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 9 oktober 2010 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet met een vuurwapen kogels in het lichaam van [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten de diefstal in vereniging van een Iphone en een portemonnee en een geldbedrag en een TomTom navigatiesysteem, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.”
7. De bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:“(…)
Verklaring van de verdachte
12. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 29 maart 2012, weergegeven op pagina's 2-3 van het proces-verbaal van die terechtzitting, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] heb ik ontmoet in het opvanghuis aan de Barbaraweg in Den Haag. Op 8 oktober 2010 zijn wij gezamenlijk vertrokken. Wij zijn toen met de trein richting Den Bosch gegaan en zijn daar uitgestapt. Wij vertrokken met de trein vanuit Den Bosch. [betrokkene 2] (het hof begrijpt: de verkorte aanduiding van [betrokkene 2]) zei toen dat wij in de buurt van een vriend van hem waren. [betrokkene 2] stuurde een sms'je naar die vriend. Hij wilde weten of het mogelijk was om naar hem toe te gaan. Hij wilde kleding ophalen bij die vriend. Hij vroeg het adres van die vriend op. Wij zijn toen met de trein naar Tilburg gegaan. In Tilburg hebben wij een taxi genomen. Ik ging voorin zitten naast de taxichauffeur. [betrokkene 1] zat achter de taxichauffeur en [betrokkene 2] zat rechts achterin.
Wij waren vrij lang onderweg. Op een bepaald moment stopte de taxi. [betrokkene 2] stapte uit. Toen het eerste schot viel, stond [betrokkene 2] aan de rechterzijkant van de auto. Ik zag dat [betrokkene 1] schoot. Ik ben uitgestapt en rond de auto gelopen. Ik zag de taxichauffeur liggen. Ik ben achter het stuur gaan zitten. [betrokkene 1] was de auto aan het doorzoeken. Ik zag dat [betrokkene 1] iets in zijn achterzak stopte. Het lukte mij niet om de auto te starten. Ik wilde wegrijden. Ik had mijn voet op het gaspedaal en heb geprobeerd op te pompen. Ik dacht dat de auto geblokkeerd was. Ik ging zoeken naar de blokkade. [betrokkene 1] riep toen dat ik moest opschieten. Ik wist niet hoe het licht uit moest. [betrokkene 1] deed toen het licht uit en wreef het stuur schoon. Toen [betrokkene 1] het stuur schoonmaakte, zat ik nog op de bestuurdersstoel. Daarna ging ik samen met [betrokkene 1] achter [betrokkene 2] aan.
Verklaringen van [betrokkene 1]
13. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 15 maart 2011, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
p. 1611
In de ochtend van 8 oktober 2010 ben ik op de Barbaraweg (het hof begrijpt: te Den Haag) geweest. Ik heb aan een tafel gezeten met [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) en [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]). We zijn in de trein gestapt. We stapten uit in Den Bosch. Na een tijd zei [betrokkene 2] dat we naar zijn kennis gingen. Hij had het adres en we gingen ernaartoe.
p. 1613
We zijn toen naar Tilburg gegaan. In Tilburg hebben we het station verlaten. We zijn naar de taxichauffeur gegaan. [betrokkene 2] liet het adres zien en hij zei iets. Toen wees de chauffeur aan 35 euro of zoiets. We stapten in, ik met [betrokkene 2] achterin.
Wij zijn in Kaatsheuvel aangekomen. De taxi stopte en de chauffeur deed het lichtje aan. [betrokkene 2] heeft de deur geopend en stapte uit. Via het rechterachterportier. Ik denk dat jullie daar geen vingerafdrukken hebben gevonden. Ik heb namelijk gezien dat [betrokkene 2] de deur heeft schoongemaakt. Dat deed hij met de mouw van zijn jack.
14. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 januari 2011, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
p. 1544
Ik had het wapen bij mij. Ik had het wapen op een plaats waar ik er makkelijk bij kon.
p.1545-1546
Nadat ik vanaf de rechterkant op de chauffeur schoot, heb ik het pistool aan een andere persoon overgegeven. Op dat moment heeft een andere persoon dat wapen gepakt. Hij is via de voorkant om de auto heen gelopen. Hij heeft de andere schoten op de taxichauffeur gelost. Dit gebeurde kort naast de auto, aan de bestuurderszijde. Ik zag dat die andere persoon ook de chauffeur schopte. Ik hoorde een geluid alsof de chauffeur stikte. Ik heb dit gezien en gehoord toen ik in de auto spullen pakte. Ik heb de navigatie gepakt. Ik heb de binnenverlichting uit gedaan en heb de motor afgezet. Ik heb ook het tasje en de iPhone gepakt. Ik heb die in mijn jaszak gestopt.
(…)
15. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 21 januari 2011, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
p. 1565
Ik weet dat de taxichauffeur naast de taxi terecht is gekomen. Ik hoorde een soort gorgelend geluid. Het leek of de chauffeur stikte of zoiets.
Ik heb gezien dat de taxichauffeur in de greppel lag. Op dat moment hoorde ik nog steeds het geluid alsof hij stikte.
p. 1567
Het kan zijn dat ik de navigatie buiten de auto heb laten vallen.
16. Het hiervoor onder 13 genoemde op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 15 maart 2011, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
p. 1613
De man is langs de voorkant van de auto gelopen. Het pistool kwam even vast te zitten. Het haperde. Ik heb in de auto gekeken. Ik heb de navigatie gepakt.
Ik heb het licht boven uitgezet en de motor uitgezet. Daarna stapte die andere man in de auto en vroeg hoe hij de auto moest starten. [betrokkene 2] kan het niet zijn.
Ik zag de gaten in het lichaam van de chauffeur en ik hoorde hoe hij aan het stikken was. Ik begon te vluchten. Ik heb toen het tasje weggegooid. Ik had het geld eruit gehaald. 100 euro misschien. Ik heb het tasje weggegooid zoals jullie het gevonden hebben. Ik heb ergens bij een kruising gezegd waar het wapen zou moeten liggen. Ik liep voor en die man was achter. Ik zei tegen hem: "Gooi maar weg." Hij gooide het weg.
(…)
19. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 februari 2011, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
p. 1604
Ik heb toegekeken hoe die man dood ging en ik keek hem in de ogen. Ik zag gaten hier ergens in de zij en hij verslikte zich. Ik hoorde hem gorgelen. Hij leefde nog na vier schoten misschien. Hij huilde, hij smeekte en ik keek. Ik was tussen de stoelen in, volgens mij zit daar een vak, aan het trekken.
(…)
Verklaringen van [betrokkene 2]
23. Een op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 14 februari 2011, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
p. 1856
Die chauffeur is ergens gestopt. Ik heb daarvoor gehoord dat [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) en [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) zeiden dat ze iets zouden gaan stelen als ze waren uitgestapt.
(…)
25. Een op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 14 februari 2011, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
(…)
p. 1849
Vijf minuten voor wij stopten, zaten zij te praten. Toen ik vroeg waar zij het over hadden, zei [verdachte] tegen mij dat ik stil moest zijn.
(...)
27. Een op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 18 maart 2011, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
p. 1912
V: Jij hebt verklaard dat, jij op 8 oktober 2010 met de trein gaat reizen. Jij hebt gezegd dat je samen was met twee andere mannen en dat blijken [betrokkene 1] en [verdachte] te zijn. In de volksmond en door jou wordt hij (hof: [verdachte], de verdachte) [verdachte] genoemd. Je zegt dat je rond middernacht contact hebt met [betrokkene 3] en je krijgt van hem zijn adres toegestuurd en je zegt dat je bij hem kleding wilt gaan halen. Vervolgens zijn jullie uit de trein gekomen op het station in Tilburg en zijn jullie met zijn drieën naar een taxi gelopen en daarna heb je het adres aan de taxichauffeur laten zien en zijn jullie ingestapt. Dan heb jij ook verteld dat tijdens deze rit [verdachte] en [betrokkene 1] aan het praten zijn over het beroven van de taxichauffeur. Jij vertelde ons dat jij hier niets mee van doen wilde hebben en dat, zodra de taxi stopte, jij bent uitgestapt.
A: Dat heb ik zo verklaard omdat het zo is.
(…)”
8. Voorts heeft het Hof, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in het bestreden arrest onder het kopje “Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs” het volgende overwogen:
“(…)
In het bijzonder ten aanzien van de verklaring van [betrokkene 2] dat de verdachte en [betrokkene 1] enkele minuten voordat de taxi stopte hebben gepraat over het beroven van de taxichauffeur, overweegt het hof als volgt.
[betrokkene 1] heeft op 15 maart 2011 bij de politie verklaard dat, toen de taxi stopte, [betrokkene 2] via het rechterachterportier is uitgestapt en dat hij de deur heeft schoongemaakt met de mouw van zijn jack. Daarom dacht [betrokkene 1] dat de politie daar geen vingerafdrukken zou aantreffen.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2013 heeft [betrokkene 1] als getuige verklaard dat hij inderdaad bij de politie heeft verklaard dat [betrokkene 2] bij het uitstappen de deur heeft schoongemaakt met de mouw van zijn jas, maar dat die verklaring niet klopt. [betrokkene 1] zou dit bij de politie hebben verklaard omdat hij boos was op [betrokkene 2], aangezien hij van de politie had vernomen dat [betrokkene 2] had verklaard dat [betrokkene 1] en de verdachte in de taxi hadden gesproken over het opruimen van de chauffeur.
Het hof gaat aan dit laatste echter voorbij, nu uit het betreffende verhoor van 15 maart 2011 blijkt dat [betrokkene 1] pas nadat hij had verklaard dat [betrokkene 2] de deur heeft schoongemaakt met de mouw van zijn jack (p. 1613) door de politie werd geconfronteerd met de verklaring van [betrokkene 2] dat vijf minuten voordat de taxi is gestopt [betrokkene 1] en de verdachte overlegd hebben over het beroven van de taxichauffeur (p. 1615). Bovendien heeft [betrokkene 2] als getuige ter terechtzitting van 8 november 2013 op vragen van het hof bevestigd dat hij op die wijze, namelijk met de mouw van zijn jack, zijn vingerafdrukken heeft afgeveegd.
Het hof overweegt dat het feit dat [betrokkene 2] bij het verlaten van de taxi zijn vingerafdrukken heeft afgeveegd, steun biedt aan zijn verklaring bij de politie dat de verdachte en [betrokkene 1] enkele minuten voordat de taxi stopte hebben gepraat over het beroven van de taxichauffeur, in die zin dat het afvegen van de vingerafdrukken past bij een scenario waarin [betrokkene 2] tevoren op de hoogte was geraakt van een plan om de taxichauffeur te beroven, dat hij daarbij niet betrokken wilde raken en daarom zijn aanwezigheid in de taxi heeft willen verhullen.
De verklaring van [betrokkene 2] over het door de verdachte en [betrokkene 1] overleggen over het beroven van de taxichauffeur, vindt naar het oordeel van het hof voorts steun in de verklaringen van [betrokkene 1] en de verdachte over feitelijke gang van zaken nadat de taxi is gestopt.
Die verklaringen, in onderling verband bezien, houden immers - voor zover hier relevant - in dat vrijwel direct nadat de taxi is gestopt het volgende is gebeurd:
- [betrokkene 1] lost het eerste schot op de taxichauffeur en geeft het pistool door aan de verdachte;
- de verdachte stapt uit de taxi, loopt langs de voorkant om de taxi heen en lost aan de bestuurderszijde buiten de taxi de overige schoten op de chauffeur die inmiddels naast de taxi is beland;
- terwijl de verdachte die overige schoten lost, pakt [betrokkene 1] in de taxi spullen van de chauffeur;
- de verdachte neemt plaats achter het stuur en probeert tevergeefs de auto te starten, terwijl [betrokkene 1] de auto nog aan het doorzoeken is;
- de verdachte vraagt aan [betrokkene 1] hoe hij de auto moet starten en [betrokkene 1] roept dat de verdachte moet opschieten;
- [betrokkene 1] doet de binnenverlichting van de auto uit, zet de motor af en wrijft het stuur schoon, terwijl de verdachte nog op de bestuurdersstoel zit;
- [betrokkene 1] en de verdachte verlaten samen de plaats delict, waarbij [betrokkene 1] de Iphone en het tasje (portemonnee) van het slachtoffer meeneemt;
- -
[betrokkene 1] gooit onderweg het tasje weg nadat hij het geld daaruit heeft gehaald;
- -
de verdachte gooit het wapen weg op instigatie van [betrokkene 1].
Deze gang van zaken doet zich, gelet op de daaruit blijkende nauwe en bewuste samenwerking tussen [betrokkene 1] en de verdachte, naar de uiterlijke verschijningsvorm voor als een beroving van de taxichauffeur waarbij werd gehandeld ter uitvoering van een daartoe voorgenomen plan. (…)”
9. De toelichting op het middel spitst zich toe op de stelling dat uit de bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat de doodslag is gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van de diefstal gemakkelijk te maken. Ik verwijs allereerst naar Machielse3.: “Voor de gekwalificeerde doodslag van art. 288 Sr kan ook veroordeeld worden degeen die zelf niet het bijkomend oogmerk had in de delictsomschrijving genoemd. Degeen die als medepleger voorwaardelijk opzet heeft op de doodslag door de ander, met wie hij op stap is om bijvoorbeeld een overval te plegen, is schuldig aan het misdrijf. Als hij maar welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de ander een derde die hem op de weg kwam zou doden om bijvoorbeeld ongehinderd te kunnen ontkomen. Die aanmerkelijke kans kan worden afgeleid uit eerdere ervaringen bij soortgelijke overvallen (HR 4 mei 1993, NJB 1993, 178, p. 412).” Het is dus niet noodzakelijk dat verdachte persoonlijk het oogmerk op de diefstal heeft gehad, wel dat de doodslag is gepleegd om de diefstal makkelijk te maken of anders gezegd met het oog op vergemakkelijking van de diefstal.4.
10. In cassatie wordt terecht niet betwist dat uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat verdachte en zijn medeverdachte ([betrokkene 1]) samen het plan hadden om de taxichauffeur te beroven en dat zij ook daadwerkelijk voorwerpen hebben weggenomen. Evenmin is betwist dat verdachte en de bedoelde medeverdachte ieder op het slachtoffer hebben geschoten en dat zij opzet op de dood van het slachtoffer hadden. Het is gelet hierop bepaald niet vergezocht5.te concluderen dat de taxichauffeur is doodgeschoten om de diefstal te vergemakkelijken. Het Hof heeft voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht met het oog op welk 'strafbaar feit' in de zin van art. 288 Sr het omschreven geweld en de doodslag zijn gepleegd.6.
11. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Het eerste middel is terecht voorgesteld. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑03‑2015
Indien niet uiterlijk 31 maart 2014 arrest wordt gewezen, zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat (daarnaast) [betrokkene 1], zoals uit een verklaring van hem naar voren komt, ook nog het vaste voornemen had die dag iemand te doden, zoals wordt benadrukt in de punt 2.8 van de toelichting op het middel staat er niet aan in de weg dat de gezamenlijke doding geschiedde met het oog op het makkelijk maken van de diefstal. En overigens geldt nog dat het Hof nu juist die verklaring van [betrokkene 1] niet voor het bewijs heeft gebruikt.
Vgl. voor die term de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse bij HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9006.
Vgl. ook voor de bewoordingen HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9006.