HR, 21-04-2009, nr. 08/00300
ECLI:NL:HR:2009:BH4080
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-04-2009
- Zaaknummer
08/00300
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BH4080
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH4080, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH4080
ECLI:NL:PHR:2009:BH4080, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑02‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH4080
- Wetingang
art. 417bis Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
VA 2010/30 met annotatie van J. Silvis
Uitspraak 21‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijs schuldheling. Onderzoeksplicht. Verdachte had de beschikking over een huurauto, heeft - in strijd met de instructie van zijn vriendin die hem de auto ter beschikking had gesteld - de auto uitgeleend aan derden en trof op een gegeven moment in de kofferbak een plastic boodschappentas aan (waarin gestolen sieraden zijn aangetroffen). Hij heeft vervolgens deze tas verplaatst zonder van de inhoud kennis te nemen. In zijn nadere bewijsoverweging heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat o.g.v. de door het Hof vastgestelde omstandigheden op verdachte de plicht rustte de plastic boodschappentas te openen en na te gaan wat zich daarin bevond. De HR acht dat oordeel, onder verwijzing naar de conclusie AG, niet zonder meer begrijpelijk. De conclusie AG houdt in dat de genoemde omstandigheden van onvoldoende gewicht zijn om de door het Hof aangenomen onderzoeksplicht te rechtvaardigen. De AG merkt voorts nog op dat de stelling dat verdachte pas een verwijt had kunnen worden gemaakt van de aanwezigheid van gestolen sieraden in de tas wanneer hij minstgenomen had geweten dat zich in de tas sieraden bevonden, niet opgaat omdat dat zou betekenen dat louter de onbekendheid met de inhoud van een pakket aan het aannemen van schuldheling in de weg zou staan, ook al zou er alle reden zijn de inhoud daarvan te wantrouwen.
21 april 2009
Strafkamer
nr. 08/00300
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 mei 2007, nummer 23/001856-06, in
de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. Zandt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 3 bewezenverklaarde en de strafoplegging en in zoverre terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3 ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 24 februari 2005 tot en met 5 april 2005 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, twee armbanden, zes ringen, een collier en vier oorknoppen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel één van hen:
"Op 5 april 2005 zagen wij te Amsterdam een voertuig rijden, merk Volkswagen Beetle, kenteken [AA-00-BB], landcode D. De bestuurder zette het voertuig stil op de Postjesweg. De bestuurder van het voertuig bleek later te zijn genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971.
Ik, eerste verbalisant, heb een onderzoek ingesteld in voornoemd voertuig. Ik trof in de kofferbak aan een plastic tas van de winkelketen Dirk van den Broek. In de tas zat een fotocameratas, waarin ik een brillenkoker zag zitten en een doos bestemd voor een horloge. Bij het openen van de brillenkoker en het horlogedoosje zag ik dat beide vol zaten met sieraden.
Wij, verbalisanten, zagen dat de sieraden allemaal waren voorzien van een labeltje. Wij zagen dat er sieraden in zaten die op een soort standaard zaten welke veelvuldig gebruikt wordt bij juweliers om de sieraden zo aan de klanten te kunnen tonen en sieraden waarop een prijskaartje zat van meer van 10.000 euro.
Ik, eerste verbalisant, heb de in de kofferbak aangetroffen sieraden in beslag genomen. Tijdens het overbrengen van de verdachte [verdachte] verklaarde hij tegen mij, eerste verbalisant onder andere: "Ik heb de tas in het voertuig zien liggen. Ik heb de tas aangeraakt toen ik mijn jas achter in het voertuig legde."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 5 april 2005 heb ik te Amsterdam onder [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971, de volgende voorwerpen in beslag genomen:
ring (diamant/brilja), ct. 0.75 prijs euro 5185
ring (diamant/brilja), ct. 0.80 prijs euro 5499
ring (diamant/brilja), ct. 0.75 prijs euro 5345
ring (diamant/brilja), ct. 1.20 prijs euro 7895
ring (diamant/brilja), ct. 0.22 prijs euro 1275
ring (diamant/brilja), ct. 2.00 prijs euro 11390
ketting (diamant/briljant) ct. 2.50 prijs euro 14798
armband (diamant/brilja), ct. 0.45 prijs euro 3455
armband (diamant/brilja), ct. 1.00 prijs euro 9894
oorsieraad (diamant/briljant) 2 x 0.30 ct. prijs euro 4800
oorsieraad (diamant/briljant) 2 x 0.10 et. prijs euro 2685."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Naar aanleiding van het aantreffen van sieraden in een kofferbak van een personenauto, proces-verbaal nummer 200508271, is door mij een onderzoek ingesteld naar de herkomst van deze sieraden.
Een aantal sieraden was erg apart en zeer exclusief. In het blad De Juwelier is in het mei 2005 nummer een advertentie geplaatst met daarbij foto's van - het hof begrijpt - deze sieraden. Op 10 mei 2005 werd ik gebeld door een man die opgaf te zijn: [betrokkene 1]. [betrokkene 1] verklaarde goudsmid te zijn en de sieraden in het blad De Juwelier te herkennen als zijnde sieraden die hij persoonlijk had gemaakt.
Op 11 mei 2005 verscheen voor mij [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] herkende alle sieraden als zijn eigendom. [Betrokkene 1] had een tekening met daarop alle gestolen sieraden (het hof begrijpt: een blad met daarop getekend de gestolen sieraden) bij zich."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik doe aangifte van diefstal uit bedrijf (winkel); pleegplaats [a-straat 1] [plaats], pleegdatum/tijd: 24 februari 2005 tussen 15.45 uur - 16.00 uur. Het weggenomene behoort mij geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming dit weg te nemen met het oogmerk het zich toe te eigenen.
Ik ben de eigenaar van [A] te [plaats]. Op 24 februari 2005 te 15.45 uur was ik in de winkel aan het werk. Ik zag dat er twee mannen de winkel binnen liepen. Ik hoorde van de mannen dat ze aan het kijken waren. Ik ben bij hen weggelopen en verder gegaan met mijn werkzaamheden. Ik zag dat de mannen, na een tijdje de juwelen te hebben bezichtigd, de winkel weer uitliepen.
Omstreeks 16.00 uur kwam mijn zuster in de winkel. Ik kreeg van mijn zuster te horen dat er drie vitrinekasten open stonden. Ik ben hierop naar de vitrinekasten gelopen en zag dat juwelen met diamanten waren weggenomen. Ik zag dat er geen braakschade was aangebracht. Ik heb de beelden op de videoband, die is aangesloten op de beveiligingscamera, teruggezien. Op de videoband is duidelijk zichtbaar dat de twee mannen, die ik eerder noemde, de daders zijn. Ik zag op de videoband dat de daders de vitrinekasten met behulp van een sleutel hebben geopend en de juwelen hebben weggenomen."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 24 februari 2005 zijn sieraden gestolen uit mijn winkel aan de [a-straat 1] te [plaats]. Ik heb hiervan aangifte gedaan op 25 februari 2005.
Ik herken alle sieraden, totaal 11 stuks, met 100% zekerheid. Het zijn allemaal handgemaakte sieraden. Ik herken ze aan de eigenzinnigheid waarmee ik elk stuk heb gemaakt. De armband is bijvoorbeeld gemaakt van roggehuid en heeft een diamant; hij is zeer exclusief."
f. een geschrift, zijnde een bewijs van ontvangst, getekend door [betrokkene 1], voor zover inhoudende:
"[Betrokkene 1] verklaart hierbij op 11 mei 2005 uit handen van de politie te hebben ontvangen de volgende goederen:
ring (diamant/brilja) ct. 0.75 prijs euro 5185
ring (diamant/brilja) ct. 0.80 prijs euro 5499
ring (diamant/brilja) ct. 0.75 prijs euro 5345
ring (diamant/brilja) ct. 1.20 prijs euro 7895
ring (diamant/brilja) ct. 0.22 prijs euro 1275
ring (diamant/brilja) ct. 2.00 prijs euro 11390
ketting (diamant/brilja) ct. 2.50 prijs euro 14798
armband (diamant/brilja) ct. 0.45 prijs euro 3455
armband (diamant/brilja) et. 1.00 prijs euro 9849
oorsieraad 2 x 0.30 et. prijs euro 4800
oorsieraad 2 x 0.10 et. prijs euro 2685."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik heb de auto Volkswagen Beetle, kenteken [AA-00-BB], landcode D, gehuurd vanaf 26 maart 2005. Ik ben toen naar Amsterdam gereden en heb de sleutel aan mijn vriend [verdachte] gegeven. Al die tijd heeft [verdachte] de sleutel in zijn bezit gehad. Alleen [verdachte] heeft de sleutel gehad. De auto is ook de gehele tijd bij [verdachte] geweest. Ik heb alleen in de auto gezeten als bijrijder, niet meer als bestuurder. Als [verdachte] mij ophaalt van mijn huis, kom ik beneden en blijft hij in de auto zitten Ik heb [verdachte] gezegd dat hij de auto niet mag uitlenen. Ik heb ook niets in de kofferbak gelegd."
h. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik reed op 5 april 2005 te Amsterdam in de Volkswagen Beetle die ik geleend had van mijn vriendin [betrokkene 2]. De politie vond toen in de kofferbak een plastic tas met daarin een hoeveelheid sieraden. Ik had die tas eerder al in de kofferbak zien liggen en ik had toen die tas in de kofferbak ook verplaatst. Ik heb niet gekeken wat er in de tas zat.
In de periode van 26 maart 2005 tot en met 5 april 2005 had ik als enige persoon de beschikking over de autosleutel en daarmee over de auto."
2.2.3. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Met betrekking tot de door hem bepleite vrijspraak heeft de raadsman voorts nog het volgende gesteld.
Mijn cliënt wist niet dat er sieraden in de tas zaten, wist dus ook niets van de herkomst ervan en had onder de gegeven omstandigheden niet de plicht om, na het aantreffen van de boodschappentas in de kofferbak, de tas op de inhoud te onderzoeken, nu - naar het hof begrijpt - de aanwezigheid van zo'n boodschappentas in de kofferbak een alledaags en volstrekt normaal verschijnsel is.
Dit verweer heeft eveneens zijn weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
Op grond van met name de feiten of omstandigheden dat de verdachte de auto te leen had gekregen van zijn vriendin [betrokkene 2] kort nadat zij de auto op 26 maart 2005 had gehuurd, dat [betrokkene 2] hem de sleutel had gegeven en de verdachte als enige over de autosleutel beschikte, dat de verdachte - naar hij heeft verklaard - de auto wel eens had uitgeleend, terwijl [betrokkene 2] hem had gezegd dat hij de auto niet mocht uitlenen, dat [betrokkene 2] zelf niet meer als bestuurder in de auto heeft gereden en ook niets in de kofferbak heeft gelegd, is het hof van oordeel dat de verdachte toen hij de boodschappentas van Dirk van den Broek in de kofferbak aantrof en ook verplaatste, had behoren na te gaan wat zich in die boodschappen bevond. De raadsheer merkt in dit verband nog op dat de verdachte (zie proces-verbaal terechtzitting in eerste aanleg) ook niet heeft aangegeven aan wie de Volkswagen Beetle door hem is uitgeleend.
Voorts, gelet op de hiervoor vermelde inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 5 april 2005 van verbalisanten [verbalisant 1 en 2] (politiedossier blz. 1-5) had de verdachte de boodschappentas, de zich daarin bevindende fotocameratas en de zich in de fotocameratas bevindende brillenkoker en horlogedoos zonder verbreking kunnen openen en had, als hij dat zou hebben gedaan, kunnen zien dat die brillenkoker en horlogedoos vol zaten met sieraden, allemaal voorzien van een labeltje, en er sieraden bij waren die op een soort standaard zaten welke veelvuldig gebruikt wordt bij juweliers om de sieraden zo aan de klanten te kunnen tonen en sieraden waarop een prijskaartje zat van meer van 10.000 euro.
Gelet op al deze feiten of omstandigheden had de verdachte naar het oordeel van de raadsheer - zoals is bewezen - redelijkerwijs moeten vermoeden dat de sieraden, die zich in de boodschappentas van Dirk van den Broek in de kofferbak van de Volkswagen Beetle bevonden en die verdachte voorhanden had, door misdrijf verkregen goederen betroffen."
2.3. In zijn nadere bewijsoverweging heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat op grond van de door het Hof in de gebezigde bewijsmiddelen en in die nadere bewijsoverweging vastgestelde omstandigheden op de verdachte de plicht rustte de plastic boodschappentas te openen en na te gaan wat zich daarin bevond. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 12 en 13 is uiteengezet, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Voor zover het middel daarover beoogt te klagen, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van
de Hoge Raad onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, doch uitsluitend voor wat betreft de ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde gegeven beslissingen en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 april 2009.
Conclusie 17‑02‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1 ‘Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ en 3 primair ‘Schuldheling’ veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uur, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
2.
Namens de verdachte heeft mr. P.J. Zandt, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 3 onvoldoende met redenen is omkleed, dan wel een ter zake gevoerd verweer ontoereikende is verworpen.
4.
Ten laste van de verdachte is onder 3 primair bewezenverklaard dat hij:
‘hij in de periode van 24 februari 2005 tot en met 5 april 2005 te Amsterdam. In elk geval in Nederland, twee armbanden, zes ringen, een collier en vier oorknoppen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.’
5.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
‘4.1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 205080271-1 van 5 april 2005 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk eerste en tweede verbalisant (politiedossier blz. 1–5).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten of één van hen:
Op 5 april 2005 zagen wij te Amsterdam een voertuig rijden, merk Volkswagen Beetle, kenteken [AA-00-BB], landcode D. De bestuurder zette het voertuig stil op de Postjesweg. De bestuurder van het voertuig bleek later te zijn genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971.
Ik, eerste verbalisant, heb een onderzoek ingesteld in voornoemd voertuig. Ik trof in de kofferbak aan een plastic tas van de winkelketen Dirk van den Broek. In de tas zat een fotocameratas, waarin ik een brillenkoker zag zitten en een doos bestemd voor een horloge. Bij het openen van de brillenkoker en het horlogedoosje zag ik dat beide vol zaten met sieraden.
Wij, verbalisanten, zagen dat de sieraden allemaal waren voorzien van een labeltje. Wij zagen dat er sieraden in zaten die op een soort standaard zaten welke veelvuldig gebruikt wordt bij juweliers om de sieraden zo aan de klanten te kunnen tonen en sieraden waarop een prijskaartje zat van meer van 10.000 euro.
Ik, eerste verbalisant, heb de in de kofferbak aangetroffen sieraden in beslag genomen. Tijdens het overbrengen van de verdachte [verdachte] verklaarde hij tegen mij, eerste verbalisant onder andere: ‘Ik heb de tas in het voertuig zien liggen. Ik heb de tas aangeraakt toen ik mijn jas achter in het voertuig legde.’
4.2.
Een proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2005080271-6 van 5 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (politiedossier blz. 67–75)
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 5 april 2005 heb ik te Amsterdam onder [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971, de volgende voorwerpen in beslag genomen:
ring (diamant/brilja), ct. 0.75 prijs euro 5185
ring (diamant/brilja), ct. 0.80 prijs euro 5499
ring (diamant/brilja), ct. 0.75 prijs euro 5345
ring (diamant/brilja), ct. 1.20 prijs euro 7895
ring (diamant/brilja), ct. 0.22 prijs euro 1275
ring (diamant/brilja), ct. 2.00 prijs euro 11390
ketting (diamant/briljant) ct. 2.50 prijs euro 14798
armband (diamant/brilja), ct. 0.45 prijs euro 3455
armband (diamant/brilja), ct. 1.00 prijs euro 9894
oorsieraad (diamant/briljant) 2 × 0.30 ct. prijs euro 4800
oorsieraad (diamant/briljant) 2 × 0.10 et. prijs euro 2685
5.1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2005080271-1 van 21 mei 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (politiedossier blz. 82–84).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Naar aanleiding van het aantreffen van sieraden in een kofferbak van een personenauto, proces-verbaal nummer 200508271, is door mij een onderzoek ingesteld naar de herkomst van deze sieraden.
Een aantal sieraden was erg apart en zeer exclusief. In het blad De Juwelier is in het mei 2005 nummer een advertentie geplaatst met daarbij foto's van — het hof begrijpt — deze sieraden. Op 10 mei 2005 werd ik gebeld door een man die opgaf te zijn: [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] verklaarde goudsmid te zijn en de sieraden in het blad De Juwelier te herkennen als zijnde sieraden die hij persoonlijk had gemaakt.
Op 11 mei 2005 verscheen voor mij [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] herkende alle sieraden als zijn eigendom. [Betrokkene 1] had een tekening met daarop alle gestolen sieraden (het hof begrijpt: een blad met daarop getekend de gestolen sieraden) bij zich.
5.2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PLlOlO/05130350, opgemaakt op 25 februari 2005 door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (politiedossier blz. 93–97).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van diefstal uit bedrijf (winkel); pleegplaats [a-straat 1] [plaats], pleegdatum/tijd: 24 februari 2005 tussen 15.45 uur – 16.00 uur. Het weggenomene behoort mij geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming dit weg te nemen met het oogmerk het zich toe te eigenen.
Ik ben de eigenaar van [A] te [plaats]. Op 24 februari 2005 te 15.45 uur was ik in de winkel aan het werk. Ik zag dat er twee mannen de winkel binnen liepen. Ik hoorde van de mannen dat ze aan het kijken waren. Ik ben bij hen weggelopen en verder gegaan met mijn werkzaamheden. Ik zag dat de mannen, na een tijdje de juwelen te hebben bezichtigd, de winkel weer uitliepen.
Omstreeks 16.00 uur kwam mijn zuster in de winkel. Ik kreeg van mijn zuster te horen dat er drie vitrinekasten open stonden. Ik ben hierop naar de vitrinekasten gelopen en zag dat juwelen met diamanten waren weggenomen. Ik zag dat er geen braakschade was aangebracht. Ik heb de beelden op de videoband, die is aangesloten op de beveiligingscamera, teruggezien. Op de videoband is duidelijk zichtbaar dat de twee mannen, die ik eerder noemde, de daders zijn. Ik zag op de videoband dat de daders de vitrinekasten met behulp van een sleutel hebben geopend en de juwelen hebben weggenomen.
5.3.
Een proces-verbaal met nummer 2005080271-1, opgemaakt op 11 mei 2005 door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (politiedossier blz. 98–100).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1]:
Op 24 februari 2005 zijn sieraden gestolen uit mijn winkel aan de [a-straat 1] te [plaats]. Ik heb hiervan aangifte gedaan op 25 februari 2005.
Ik herken alle sieraden, totaal 11 stuks, met 100% zekerheid. Het zijn allemaal handgemaakte sieraden. Ik herken ze aan de eigenzinnigheid waarmee ik elk stuk heb gemaakt. De armband is bijvoorbeeld gemaakt van roggehuid en heeft een diamant; hij is zeer exclusief.
5.4.
Een geschrift, zijnde een Bewijs van ontvangst, getekend door [betrokkene 1]. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[Betrokkene 1] verklaart hierbij op 11 mei 2005 uit handen van de politie te hebben ontvangen de volgende goederen:
ring (diamant/brilja) ct. 0.75 prijs euro 5185
ring (diamant/brilja) ct. 0.80 prijs euro 5499
ring (diamant/brilja) ct. 0.75 prijs euro 5345
ring (diamant/brilja) ct. 1.20 prijs euro 7895
ring (diamant/brilja) ct. 0.22 prijs euro 1275
ring (diamant/brilja) ct. 2.00 prijs euro 11390
ketting (diamant/brila) ct. 2.50 prijs euro 14798
armband (diamant/brilja) ct. 0.45 prijs euro 3455
armband (diamant/brilja) et. 1.00 prijs euro 9849
oorsieraad 2 × 0.30 et. prijs euro 4800
oorsieraad 2 × 0.10 et. prijs euro 2685
6.
Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2005080271-22, opgemaakt op 6 april 2005 door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (politiedossier blz. 24–29). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik heb de auto Volkswagen Beetle, kenteken [AA-00-BB], landcode D, gehuurd vanaf 26 maart 2005. Ik ben toen naar Amsterdam gereden en heb de sleutel aan mijn vriend [verdachte] gegeven. Al die tijd heeft [verdachte] de sleutel in zijn bezit gehad. Alleen [verdachte] heeft de sleutel gehad. De auto is ook de gehele tijd bij [verdachte] geweest. Ik heb alleen in de auto gezeten als bijrijder, niet meer als bestuurder. Als [verdachte] mij ophaalt van mijn huis, kom ik beneden en blijft hij in de auto zitten Ik heb [verdachte] gezegd dat hij de auto niet mag uitlenen. Ik heb ook niets in de kofferbak gelegd.’
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting onder A:
‘A.
(…)
Ik reed op 5 april 2005 te Amsterdam in de Volkswagen Beetle die ik geleend had van mijn vriendin [betrokkene 2]. De politie vond toen in de kofferbak een plastic tas met daarin een hoeveelheid sieraden. Ik had die tas eerder al in de kofferbak zien liggen en ik had toen die tas in de kofferbak ook verplaatst. Ik heb niet gekeken wat er in de tas zat.
In de periode van 26 maart 2005 tot en met 5 april 2005 had ik als enige persoon de beschikking over de autosleutel en daarmee over de auto.’
6.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt voorts voor zover hier van belang in als verklaring van de verdachte:
‘B.
Ik heb de auto uitgeleend aan anderen, ook al mocht dat niet van mijn vriendin. Ik ben verantwoordelijk voor de auto als bezitter. Ik heb niet gekeken naar de inhoud van het tasje, ik respecteer het eigendom van anderen. Ik snap de gedachtegang van de politierechter wel. Ik ben verantwoordelijk voor de auto. Ik vind het wel stom van mij dat ik niet in de tas heb gekeken.’
7.
De aantekening van het mondeling arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘Nadere bewijsoverwegingen
(…)
Met betrekking tot de door hem bepleite vrijspraak heeft de raadsman voorts nog het volgende gesteld.
Mijn cliënt wist niet dat er sieraden in de tas zaten, wist dus ook niets van de herkomst ervan en had onder de gegeven omstandigheden niet de plicht om, na het aantreffen van de boodschappentas in de kofferbak, de tas op de inhoud te onderzoeken, nu — naar het hof begrijpt — de aanwezigheid van zo'n boodschappentas in de kofferbak een alledaags en volstrekt normaal verschijnsel is.
Dit verweer heeft eveneens zijn weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
Op grond van met name de feiten of omstandigheden dat de verdachte de auto te leen had gekregen van zijn vriendin [betrokkene 2] kort nadat zij de auto op 26 maart 2005 had gehuurd, dat [betrokkene 2] hem de sleutel had gegeven en de verdachte als enige over de autosleutel beschikte, dat de verdachte — naar hij heeft verklaard — de auto wel eens had uitgeleend, terwijl [betrokkene 2] hem had gezegd dat hij de auto niet mocht uitlenen, dat [betrokkene 2] zelf niet meer als bestuurder in de auto heeft gereden en ook niets in de kofferbak heeft gelegd, is het hof van oordeel dat de verdachte toen hij de boodschappentas van Dirk van den Broek in de kofferbak aantrof en ook verplaatste, had behoren na te gaan wat zich in die boodschappen bevond. De raadsheer merkt in dit verband nog op dat de verdachte (zie proces-verbaal terechtzitting in eerste aanleg) ook niet heeft aangegeven aan wie de Volkswagen Beetle door hem is uitgeleend.
Voorts, gelet op de hiervoor vermelde inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 5 april 2005 van verbalisanten [verbalisant 1 en 2] (politiedossier blz. 1–5) had de verdachte de boodschappentas, de zich daarin bevindende fotocameratas en de zich in de fotocameratas bevindende brillenkoker en horlogedoos zonder verbreking kunnen openen en had, als hij dat zou hebben gedaan, kunnen zien dat die brillenkoker en horlogedoos vol zaten met sieraden, allemaal voorzien van een labeltje, en er sieraden bij waren die op een soort standaard zaten welke veelvuldig gebruikt wordt bij juweliers om de sieraden zo aan de klanten te kunnen tonen en sieraden waarop een prijskaartje zat van meer van 10.000 euro.
Gelet op al deze feiten of omstandigheden had de verdachte naar het oordeel van de raadsheer — zoals is bewezen — redelijkerwijs moeten vermoeden dat de sieraden, die zich in de boodschappentas van Dirk van den Broek in de kofferbak van de Volkswagen Beetle bevonden en die verdachte voorhanden had, door misdrijf verkregen goederen betroffen.’
8.
Het oordeel van het Hof begrijp ik aldus dat op de verdachte in de omstandigheden van het geval ter voorkoming van het voorhanden hebben van van misdrijf afkomstige voorwerpen de plicht rustte na te gaan wat zich in de tas bevond die hij in de door hem uitgeleende auto aantrof, dat hij indien hij aan die onderzoeksplicht had voldaan, voorwerpen had aangetroffen waarvan hij had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig waren, en dat hij derhalve redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zich in de tas van misdrijf afkomstige goederen bevonden.
9.
Centraal in het oordeel van het Hof staat de door het Hof geformuleerde onderzoeksplicht. De vraag is of het Hof door het aannemen van bedoelde onderzoeksplicht een juiste maatstaf heeft gehanteerd.
10.
Het verwaarlozen van een onderzoeksplicht kan op zichzelf leiden tot het oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het voorwerp dat hij voorhanden kreeg van misdrijf afkomstig was. Zo'n geval deed zich voor in HR 13 mei 2003, NJ 2003, 460. Daarin oordeelde de Hoge Raad ten aanzien van bankpasjes die de verdachte aantrof in een kastje van een op het Waterlooplein gekochte laptop:
3.4. Anders dan het middel wil heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de pasjes redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
In de bewijsvoering ligt als 's Hofs kennelijk oordeel besloten dat de verdachte — in aanmerking genomen de ongebruikelijke plaats waar de verdachte de desbetreffende pasjes aantrof, te weten onderin het kastje van een door hem op het Waterlooplein te Amsterdam gekochte laptop, terwijl laptops, naar van algemene bekendheid is, veelvuldig voorwerp van diefstal zijn — door na het aantreffen van de pasjes niet direct een nader onderzoek in te stellen naar de herkomst daarvan, ten tijde van het voorhanden krijgen van die pasjes in ernstige mate is tekortgeschoten in zijn onder genoemde omstandigheden geldende onderzoeksplicht, hetgeen meebrengt dat de verdachte met de door schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
11.
Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat verdachte gedurende een periode van een dag of tien de beschikking had over een gehuurde auto, dat hij de auto — naar het Hof kennelijk op grond van verdachtes verklaring voor juist houdt — gedurende de huurperiode aan derden heeft uitgeleend, dat hij daarbij handelde in strijd met de uitdrukkelijke instructie van zijn vriendin die hem de door haar gehuurde auto ter beschikking had gesteld, en dat hij de plastic tas van de winkelketen Dirk van den Broek, waarvan aan de buitenzijde niet viel te zien wat er in zat, op een gegeven moment — hetzij voor, hetzij nadat hij de auto aan derden had uitgeleend — in de kofferbak aantrof en daar heeft verplaatst zonder van de inhoud kennis te nemen.
12.
De vraag is of deze omstandigheden van voldoende gewicht zijn om de door het Hof aangenomen onderzoeksplicht te rechtvaardigen. Dat is mijns inziens niet het geval. Een plastic tas van een winkelketen is bepaald niet een tas waarin men gestolen voorwerpen zou moeten verwachten, ook niet wanneer deze wordt aangetroffen in een auto die is uitgeleend. Van de personen aan wie is uitgeleend is immers niets bekend. Dat, zoals het Hof overweegt de verdachte niet heeft verklaard aan wie de auto is uitgeleend, geeft te denken maar is daartoe onvoldoende. Ook het handelen in strijd met de instructie van verdachtes vriendin om de auto niet uit te lenen is niet voldoende omdat niet bekend is waarom zij hem deze uitdrukkelijke instructie heeft gegeven. Was dat omdat zij vreesde dat hij de auto zou uitlenen aan lieden uit het criminele milieu?
13.
In de toelichting op het middel wordt de stelling betrokken dat de verdachte pas een verwijt had kunnen worden gemaakt van de aanwezigheid van gestolen sieraden in de tas wanneer hij minstgenomen had geweten dat zich in de tas sieraden bevonden. Deze stelling gaat naar mijn oordeel niet op. Deze zou immers betekenen dat louter de onbekendheid met de inhoud van een pakket aan het aannemen van schuldheling in de weg zou staan, ook al zou er alle reden zijn de inhoud daarvan te wantrouwen. Dat zou dus inhouden dat het van de domme houden beloond zou worden terwijl de schuldhelingsbepaling juist daartegen gericht is.
14.
Voorts wordt in de toelichting op het middel gesteld dat de onbekendheid van de verdachte met de inhoud van de tas er aan in de weg staat de verdachte de plicht op te leggen de inhoud van de tas te onderzoeken. Daarin kan ik het middel evenmin volgen. Ook in geval van onbekendheid met de inhoud van een tas kan van iemand wel gevergd worden dat een tas op inhoud wordt onderzocht, zoals het Hof hier heeft gedaan op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval.
15.
In de toelichting op het middel wordt ten overvloede nog geklaagd over het feit dat het Hof de verdachte van het onder 2 bewezenverklaarde heeft vrijgesproken hetgeen niet verenigbaar zou zijn met het onder 3 bewezenverklaarde. De verklaring voor deze ogenschijnlijke discrepantie moet kennelijk worden gezocht in hetgeen bij pleidooi in hoger beroep is aangevoerd: ten aanzien van de sieraden waarop het onder 2 tenlastegelegde betrekking heeft is betoogd dat niet kan worden bewezen dat deze van misdrijf afkomstig zijn, ten aanzien van de sieraden vermeld in het onder 3 tenlastegelegde is dat verweer — blijkens de gebezigde bewijsmiddelen: terecht — niet gevoerd.
16.
Het middel slaagt.
17.
Ik heb mij nog afgevraagd of het middel inderdaad dient te leiden tot vernietiging van het arrest van het Hof. De verdachte was ten tijde van zijn aanhouding niet alleen in het bezit van bedoelde tas maar ook van bijna 7 gram, dus een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Blijkens zijn verklaring ter terechtzitting was hij werkloos en leefde hij van een uitkering. Van algemene bekendheid is dat de — voor iemand die van een uitkering moet leven kostbare — aankoop van cocaïne ook wel wordt gefinancierd uit de opbrengst van vermogensmisdrijven. Al deze omstandigheden tezamen roepen wel de vraag op of de verdachte niet met deze gestolen sieraden van doen heeft maar zijn niet toereikend om het aanleggen van bedoelde maatstaf te onderbouwen.
18.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
19.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 3 bewezenverklaarde en de strafoplegging en in zoverre terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG