Rb. Gelderland, 16-02-2015, nr. C/05/278025 / JE RK 15-141
ECLI:NL:RBGEL:2015:1016
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
16-02-2015
- Zaaknummer
C/05/278025 / JE RK 15-141
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2015:1016, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 16‑02‑2015; (Beschikking)
- Vindplaatsen
Gst. 2015/73 met annotatie van E.L.M. de Jongh
PFR-Updates.nl 2015-0063
Uitspraak 16‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Gesloten jeugdhulp met instemming van ouders met gezag. Mandaatverlening door het college aan de GI in strijd met de aard van de bevoegdheid omschreven in artikel 6.1.8. Jeugdwet. Dit geldt ook voor de mandaatverlening met betrekking tot het nemen van de verleningsbeslissing, artikel 6.1.2., vijfde lid, Jeugdwet.
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team Jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
zaakgegevens : C/05/278025 / JE RK 15-141
datum uitspraak: 16 februari 2015
beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank
in de zaak van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente],
hierna te noemen het college,
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats- en land]
hierna te noemen [naam minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats],
[naam vader], hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats].
Het verdere procesverloopDit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 10 februari 2015, waarin de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank,
- de verklaring d.d. 11 februari 2015 van het college dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder,
- het schrijven van de gemeente [naam gemeente] van 12 februari 2015 met als bijlage het verzoek d.d. 11 februari 2015 betreffende een (spoed)verzoek plaatsing gesloten jeugdhulp met instemming ouders met gezag.
Op 16 februari 2015 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord daarbij zijn:
- de minderjarige [naam minderjarige], bijgestaan door mr. C.L. van Olst,
- de moeder,
- de vader,- een vertegenwoordigster van de GI,
- twee vertegenwoordigsters van de gemeente [naam gemeente]
Het verzoek
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (hierna te noemen GI) heeft op 5 februari 2015 een machtiging verzocht om [naam minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van één jaar. In het verzoekschrift is gesteld dat de gemeente een mandaat heeft verleend aan de GI om een verzoek machtiging gesloten jeugdhulp vrijwillig kader, met instemming ouders met gezag te doen.
De ouders stemmen in met het verblijf in een gesloten accommodatie.
Op 11 februari 2015 heeft het college een gewijzigd verzoekschrift ingediend waarbij is verzocht om een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp voor [naam minderjarige] voor de duur van vier weken en aansluitend een machtiging voor plaatsing van [naam minderjarige] in gesloten jeugdhulp voor de duur van vijf maanden.
Het standpunt van belanghebbenden
Door en namens [naam minderjarige] is primair verzocht om afwijzing van het verzoek. Hiertoe is naar voren gebracht dat [naam minderjarige] het liefst thuis wil blijven en de plaatsing erg spannend vindt. [naam minderjarige] is nog erg jong en wil graag thuis blijven. Hij is wel bereid om hulp te aanvaarden. [naam minderjarige] is bang dat hij boos wordt als hij in groepsverband leeft, omdat hij dan wordt gepest. Thuis speelt dat minder. Daarnaast speelt dat [naam minderjarige] veel heeft meegemaakt in het verleden, waar hij zelf niets aan kan doen.
Subsidiair is door en namens [naam minderjarige] bepleit om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot drie maanden. De uithuisplaatsing binnen de gesloten jeugdhulp is een ingrijpende maatregel. Gelet op de recente wetswijziging en gelet op het feit dat [naam minderjarige] nog erg jong is, is het goed dat er vanuit de rechtbank toezicht wordt gehouden op het verloop van het traject. De gemeente lijkt onvoldoende voorbereid op deze taak.
Door de ouders is ter zitting naar voren gebracht dat zij kunnen instemmen met een plaatsing van [naam minderjarige] binnen de gesloten jeugdhulp voor de duur van maximaal zes maanden. De ouders hopen dat er nu daadwerkelijk een behandeling van de grond komt en dat de plaatsing niet alleen maar fungeert als opvang voor [naam minderjarige].
De verdere beoordeling
Ten aanzien van de indiening van het verzoek
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 februari 2015 de beslissing op het verzoek van de GI aangehouden en de zaak verwezen naar een zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank. Daarbij is bepaald dat de kinderrechter het standpunt van het college wil vernemen omtrent de vraag of de bevoegdheden van het college zoals bepaald in de artikelen 6.1.2, vijfde lid en 6.1.8, eerste lid, van de Jeugdwet door het college kunnen worden gemandateerd aan een gecertificeerde instelling, gelet op doel en strekking van de Jeugdwet. En indien het college van mening zou zijn dat zij deze bevoegdheden kan mandateren, dan verzoekt de kinderrechter een deugdelijk mandaatbesluit van het college te overleggen. Ter zitting van 10 februari 2015 kon op deze punten geen duidelijkheid worden verkregen, mede gelet op de afwezigheid van een vertegenwoordiging vanuit de GI en omdat evenmin een vertegenwoordiger namens het college aanwezig was. Wel is een brief overgelegd van de beleidsmedewerker team Dienstverlening en Beleid, namens burgemeester en wethouders , d.d. 5 februari 2015 waarin het volgende is opgenomen:
“Hierbij verlenen wij u het volledige mandaat in de casus [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] op de volgende punten:
-Opmaken instemmingsverklaring
-Onderzoek door gedragswetenschapper (gz-psycholoog)
-Afgeven Verleningsbeslissing
-Indienen verzoekschrift
…”
De GI heeft bij het verzoekschrift overgelegd een schrijven aan de gemeente [naam gemeente] d.d. 5 februari 2015 met als kop ‘Bepaling Jeugdhulp (art. 3.5 Jeugdwet). In dit schrijven is opgenomen “Stichting Jeugdbescherming Gelderland bepaalt dat de volgende vorm van jeugdhulp is aangewezen: Gesloten Plaatsing met nader te bepalen vervolgtraject. (…) Stichting Jeugdbescherming Gelderland heeft bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp overlegd met de gemeente [naam gemeente].”
Het college heeft vervolgens op 12 februari 2015 bovenvermeld verzoek ingediend, met overneming van de motivering zoals opgenomen in het eerste verzoek. Het college heeft een bepaling jeugdhulp gegeven d.d. 11 februari 2015 en verwezen naar de eerder overgelegde verklaring van de gedragswetenschapper drs. [naam gedragswetenschapper] van 9 februari 2015.
De rechtbank overweegt als volgt.Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. Op grond van artikel 6.1.8, eerste lid, Jeugdwet, wordt een verzoek gericht op het verkrijgen van een machtiging gesloten jeugdhulp ingediend door het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft. In het tweede lid van dat artikel worden situaties beschreven waarin een uitzondering op bovenstaand uitgangspunt is opgenomen, namelijk indien sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel of een verzoek hiertoe. In die gevallen dienen respectievelijk de GI of de Raad voor de Kinderbescherming dan wel de officier van justitie het verzoek te doen. In onderhavige zaak is geen sprake van een verzoek tot of een lopende kinderbeschermingsmaatregel. De ouders stemmen in met de opneming en het verblijf van [naam minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp, waardoor sprake is van hulpverlening in het vrijwillig kader. Het college dient derhalve het verzoek tot een machtiging in te dienen.
Een mandaatverlening aan de GI, zoals hiervoor omschreven, nog daargelaten of deze op een juiste wijze is verleend, acht de rechtbank in strijd met de aard van de bevoegdheid zoals opgenomen in artikel 6.1.8. Jeugdwet. Het doel van de nieuwe Jeugdwet is het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken, met het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongeren en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving. Decentralisatie is de noodzakelijke randvoorwaarde. Aan de totstandkomingsgeschiedenis van de Jeugdwet wordt het navolgende ontleend: “Gemeenten zijn door de decentralisatie beter in staat om integraal beleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situatie en uitgaande van de mogelijkheden (eigen kracht) en de behoeften van individuele jeugdigen en hun ouders.
In handen van de gemeente kan de jeugdhulp beter aansluiten op de problematiek zoals die zich concreet voordoet. De verschillende vormen en instrumenten van ondersteuning, hulp en zorg kunnen naar bevind van zaken worden ingezet, wat de kwaliteit en de doeltreffendheid van zorg ten goede komt. Hulp en ondersteuning kunnen laagdrempelig, vroegtijdig en integraal aangeboden worden, met veel ruimte voor de professional om casusgericht te werken: één gezin, één plan, één regisseur. (…)
Het beoogde resultaat zal pas gerealiseerd worden als alle actoren in het jeugdstelsel hun werkwijzen vernieuwen in het licht van de hiervoor genoemde transformatiedoelen van de stelselwijziging. Hier ligt een eerste verantwoordelijkheid van gemeenten en het veld om aan de transformatie inhoud te geven” (TK 2012-13, 33684, nr 3, p.2).
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het feit dat het college in de beginperiode van de nieuwe wetgeving de inhoudelijke expertise inroept van de GI, kan dit niet zover gaan dat de GI die volgens de wet alleen in bepaald omschreven gevallen een verzoek kan indienen, door het college wordt gemachtigd om dit ook in andere niet in de wet omschreven gevallen, zoals in deze zaak die het vrijwillig kader betreft, te doen. De wetgever heeft specifieke taken toebedeeld aan de GI, namelijk het uitvoeren van de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. In artikel 3.2, tweede lid, Jeugdwet is expliciet bepaald dat de GI geen jeugdhulp mag aanbieden. Dit om een belangenverstrengeling te voorkomen. Ook in zoverre verzet de aard van de bevoegdheid zich om verzoeken om gesloten jeugdhulp in het vrijwillig kader aan de GI te mandateren.
Een praktisch gevolg van de gevolgde handelwijze bleek direct in deze zaak, aangezien er bij de eerste behandeling ter zitting op 10 februari 2015 niemand, noch van de gemeente noch van de GI, ter zitting was verschenen om het verzoek toe te lichten en vragen te beantwoorden. Daarnaast acht de rechtbank ook van belang dat bij het monitoren van de zaak, het contact houden met de jeugdhulpaanbieder en ouders, onduidelijkheden ontstaan indien deze taken los komen te staan van (het Sociaal team van) de gemeente.
Ten aanzien van het verleningsbesluit
Volgens artikel 6.1.2, vijfde lid, Jeugdwet kan een machtiging slechts worden verleend indien het college van de gemeente waarin de jeugdige zijn woonplaats heeft, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Het college heeft in deze zaak in eerste instantie ook het geven van een verleningsbeslissing aan de GI overgelaten. Ook hier geldt dat de rechtbank mandaat aan de GI niet mogelijk acht, aangezien de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. Hiertoe wordt overwogen dat in artikel 2.11 Jeugdwet aan het college wel de mogelijkheid wordt gegeven om de uitvoering van deze wet door derden te laten verrichten, maar hiervan wordt uitgezonderd “de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders.”
Door het nemen van een verleningsbesluit worden rechten van ouders en jeugdige vastgesteld, namelijk de aanspraak op een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder. De wetgever heeft de gemeente hierin een regiefunctie toebedeeld: “Op grond van het wetsvoorstel is met betrekking tot de niet-vrij toegankelijke voorzieningen de gemeente vervolgens verantwoordelijk voor het nemen van het uiteindelijke besluit of en welke voorziening een jeugdige of zijn ouders nodig hebben. Dit in tegenstelling tot de huidige Wet op de jeugdzorg, waarbij een indicatieorgaan (BJZ) de indicaties afgeeft. De gemeente kan hierdoor invloed uitoefenen op de toeleiding en de uitvoering van de jeugdhulp en kan de regie voeren op de hulpverlening.” (EK 2013-14, 33684, D, p. 89).
De inhoudelijke beoordeling van het gewijzigde verzoek
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
De rechtbank heeft niet de mogelijkheid geboden een familiegroepsplan op te stellen. Gelet op de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [naam minderjarige] heeft de kinderrechter hier vanaf gezien.
[naam minderjarige] is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis, ADHD en een angststoornis. Tevens zijn er symptomen die duiden op PTSS. Daarnaast is er sprake van ouder-kindrelatieproblematiek, waardoor hij al een aantal jaren in behandelgroepen is geplaatst. De behandeling komt niet van de grond en vanaf november 2014 wordt zijn opstandig gedrag steeds heftiger op de groep. Hij weigerde bijna dagelijks naar school te gaan en stelde zich dreigend op naar de groepsleiding en groepsgenoten. De laatste weken weigerde hij met periodes om te eten en drinken uit protest en heeft een aantal keer de wens uitgesproken om dood te willen zijn. De kind- en jeugdpsychiater heeft aangegeven dat een jeugdzorgplus-instelling een passende plek zou zijn, waarin hem meer veiligheid geboden kan worden. Hij kon niet gehandhaafd worden in de crisisplaatsing bij Karakter, een instelling voor jeugdpsychiatrie. De gedragswetenschapper drs. [naam gedragswetenschapper] heeft in haar verklaring van 9 februari 2015 bevestigd dat gesloten jeugdhulp noodzakelijk is.
De rechtbank zal de machtiging gesloten jeugdhulp verlenen, en wel voor de gevraagde periode van vijf maanden. Deze periode is niet te lang aangezien nog een observatieonderzoek dient plaats te vinden, waarna vervolgens gerichter behandeling plaats kan vinden.
Verzoek spoedmachtiging
De verzochte spoedmachtiging wordt afgewezen aangezien de rechtbank nu reeds een beslissing heeft gegeven over een machtiging gesloten jeugdhulp. Artikel 6.1.12, tweede lid, Jeugdwet bepaalt immers dat een spoedmachtiging geldt tot het tijdstip waarop een beslissing op een verzoek om een machtiging is genomen.
De beslissing
De meervoudige kamer van de rechtbank:
verleent een machtiging gesloten jeugdhulp met ingang van 16 februari 2015 tot uiterlijk 16 juli 2015 betreffende de minderjarige [naam minderjarige];
verklaart dat deze beschikking op grond van artikel 6.1.12 Jeugdwet uitvoerbaar bij voorraad is;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Linssen (voorzitter), mr. G.W. Brands-Bottema en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit kinderrechters, in tegenwoordigheid van R.G.A. Bergevoet-Welling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2015. | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden | ||