Hof Amsterdam, 29-09-2020, nr. 200.259.768/01
ECLI:NL:GHAMS:2020:2616, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-09-2020
- Zaaknummer
200.259.768/01
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:2616, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑09‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:582, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 29‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Schadevergoeding wegens gebreken aan een camper. Kantonrechter had vordering afgewezen, hof vernietigt en wijst de vorderingen deels toe. Wetsartikelen: art. 7:5 lid 4 BW (gemengde overeenkomst), consumentenkoop, aanneming van werk (artikel 7:750 en verder BW)
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.259.768/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7031600 CV EXPL 18-14317
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 september
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. F. Teuben te Haarlem,
tegen
DUTCH CAMPERS B.V.
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. van Meulen te Naarden.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en DC genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 april 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 25 januari 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en DC als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte aan de zijde van [appellant] , met een productie;
- antwoordakte van de zijde van DC.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof – uitvoerbaar bij voorraad – het vonnis van de kantonrechter (gedeeltelijk) zal vernietigen en de oorspronkelijke vorderingen, zoals weergegeven onder 3.1, alsnog zal toewijzen, alsmede dat DC wordt veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten ad € 2.148,-- en in de proceskosten in beide instanties.
DC heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties, althans in de kosten van het hoger beroep, met rente.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.14 de feiten genoemd waarop de uitspraak is gebaseerd. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. DC is volgens de omschrijving van haar bedrijf bij de Kamer van Koophandel een bedrijf dat zich bezig houdt met het vervaardigen van cabines en modules voor recreatie-expeditie voertuigen en aanverwante activiteiten.
b. Tussen [appellant] en DC is een overeenkomst gesloten op grond waarvan DC een aan [appellant] toebehorende bestelauto ( [merk] , kenteken [kenteken] , hierna “de camper”) zou ombouwen naar een camper. c. DC heeft op 23 februari 2017 een offerte uitgebracht welke door [appellant] , nadat partijen in e-mails enkele wijzigingen hierop waren overeengekomen, op 28 februari 2017 is geaccepteerd. In de offerte is – onder meer – het volgende vermeld:“Zoals besproken kunnen wij voor u ombouwen een [merk] (…) tot comfortabele camper naar uw wensen uitgevoerd.”
d. Tussen partijen was voor de werkzaamheden een bedrag van € 22.889,-- inclusief BTW overeengekomen en dit bedrag is ook betaald door [appellant] aan DC.
e. De camper is op 2 juni 2017 opgeleverd. Bij e-mail van 5 juni 2017 heeft [appellant] bericht aan DC “blij te zijn met de camper”. Hij bevestigde voorts “na een rustige thuisinspectie” een aantal nazorgtaken die hij met DC was overeengekomen, en meldde een aantal nieuwe klachten.
f. De camper is op 12 juni 2017 APK gekeurd, waarna DC een aantal gebreken heeft verholpen. Op 16 juni 2017 is de camper opnieuw aangeboden bij het APK keuringsbedrijf. Toen werd vastgesteld dat de dieseltank nog lekte.
g. Bij e-mail van 20 juni 2017 heeft [appellant] aan DC een ingebrekestelling gestuurd waarbij hij een opsomming van de klachten gaf.
h. Op 23 juni 2017 is [appellant] met de camper op reis gegaan (naar Spanje). Na terugkomst heeft hij op 19 juli 2017 een lijst met twintig verbeterpunten aan DC gestuurd.i. Bij e-mail van 21 juli 2017 heeft DC vier gebreken erkend, te weten:-de lekkende dieseltank;-het afschermen van de elektrische bedrading aan de onderkant van de camper;-het verhelpen van het wegschuiven van het matras;
-het monteren van andere openhouders voor de kastjes.DC heeft verklaard bereid te zijn de herstelkosten bij een ander bedrijf ten aanzien van deze posten voor haar rekening te nemen. Aansprakelijkheid voor de andere door [appellant] genoemde gebreken heeft zij van de hand gewezen.
j. Tussen 11 juli 2017 en 31 januari 2018 heeft [appellant] diverse camperbouwers bezocht om (onder andere) de hiervoor genoemde gebreken te laten verhelpen. Een van deze door [appellant] bezochte camperbouwers, de firma [X] Camperbouw (hierna “ [X] ”), heeft op 6 maart 2018 een per post gespecificeerde begroting opgesteld van de herstelkosten, voor een totaalbedrag van € 16.795,-- inclusief BTW.
k. In september 2017 is [appellant] met het vliegtuig op vakantie gegaan naar Griekenland, waar hij een auto heeft gehuurd, en verblijfskosten heeft gemaakt.
l. Bij aangetekende brief van 27 december 2017 heeft de gemachtigde van [appellant] aan DC bericht dat [appellant] op de voet van artikel 6:87 BW zijn aanspraak op nakoming wenste om te zetten in een aanspraak op vervangende schadevergoeding ter hoogte van € 11.436,96.
m. Op verzoek van [appellant] heeft DEKRA Automotive (hierna “DEKRA”) op 22 februari 2018 een rapport uitgebracht.
Bij dit onderzoek is DC niet betrokken. DEKRA concludeert als volgt:“Bij het onderzoek hebben wij een aantal afwijkingen/onvolkomenheden geconstateerd aan het interieur van het woongedeelte van het bovengenoemd voertuig. Deze afwijkingen en of onvolkomenheden staan onder hoofdstuk 5 inspectie vermeld en dienen op korte termijn hersteld en of aangepast te worden. Het defect aan de brandstoftank (lekkage) dient deugdelijk en snel gerepareerd te worden (…).”
n. Op 23 april 2019 heeft ZNEB Expertise en Taxatie BV (hierna “ZNEB”) op verzoek van [appellant] een onderzoek ingesteld naar de door [appellant] gestelde gebreken aan de camper. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de locatie van [X] . Bij de expertise waren aanwezig [appellant] en [X] . Ten aanzien van de betrokkenheid van DC wordt in het rapport het volgende opgemerkt:“De heer [A] , namens partij II (DC, hof), spraken wij op 26 maart 2019 vooraf aan de expertise telefonisch. Wij hebben in dit telefoongesprek partij II uitgenodigd voor de expertise van 29 maart 2019. Partij II gaf aan dit met zijn broer/compagnon te bespreken waarnaar deze ons terug belde. In dit telefoongesprek gaf partij II aan dat het niet mogelijk was aanwezig te kunnen zijn en gaf aan uiterlijk 27 maart 2019 terug te bellen voor een ander datum. Tot op het moment van het opstellen van dit rapport hebben wij niets meer vernomen en was partij II zonder verder tegenbericht niet aanwezig tijdens onze expertise.”
In het rapport is op pagina 5 onder meer het volgende geschreven:“Gezien het resultaat dat wij hebben aangetroffen stellen wij dat deze ombouw een aaneenschakeling is van het oplossen van misstanden tijdens de ombouw.
Vast is komen te staan dat de fundering van deze ombouw al een probleem opleverde en dit de gehele ombouw parten heeft gespeeld. (…)”
3. Beoordeling
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, DC zou veroordelen tot betaling van € 16.795,-- aan vervangende schadevergoeding wegens gebreken aan de camper en een bedrag van € 2.910,02 als aanvullende schadevergoeding, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2018 tot aan de dag van voldoening. Daarnaast heeft [appellant] gevorderd dat DC zou worden veroordeeld tot betaling van € 942,-- aan buitengerechtelijke incassokosten met veroordeling van DC in de proceskosten en de nakosten. Aan deze vorderingen legde [appellant] ten grondslag dat de camper na oplevering gebreken vertoonde.
DC heeft vier van de gestelde gebreken erkend en de overige gebreken betwist. Daarnaast heeft zij de hoogte van de gevorderde herstelkosten betwist.
3.2
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis op basis van de opgave van [X] voor de vier erkende gebreken in totaal € 1.050,-- toegewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter de volgende bedragen toegewezen:-€ 1.500,-- plaatsen bak cooker;-€ 300,-- verplaatsen lampjes;-€ 175,44 brandstof;-€ 500,-- rapport DEKRA.In totaal heeft de kantonrechter derhalve een bedrag van € 3.525,44 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 21 juni 2018. Tevens heeft de kantonrechter € 577,82 toegewezen aan buitengerechtelijke incassokosten en DC veroordeeld in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.3
Tegen een aantal van deze beslissingen komt [appellant] met dertien grieven op. De grieven richten zich – samengevat – deels tegen het feit dat de kantonrechter ten aanzien van de erkende gebreken een te laag bedrag heeft toegekend, en deels tegen het oordeel van de kantonrechter dat de overige door [appellant] gestelde gebreken geen non conformiteit in de zin van artikel 7:21 BW opleveren. DC bestrijdt de grieven.
3.4
Alvorens tot bespreking van de grieven te komen, merkt het hof op dat [appellant] in zijn memorie grieven stelt dat de totale schade aan de camper € 22.389,- bedraagt, terwijl hij in eerste aanleg een bedrag van € 16.795,00 vorderde ter zake van schadevergoeding. Hoewel het eerstgenoemde bedrag hoger is, is het hof niet gebleken van een vermeerdering van eis. Zowel in de appeldagvaarding als in de memorie van grieven verwijst [appellant] naar zijn vorderingen zoals hij die in eerste aanleg heeft ingesteld en vordert hij dat het hof die alsnog volledig toewijst. Bij de beoordeling van de grieven zal het hof derhalve uitgaan van de vordering van [appellant] zoals in eerste aanleg ingesteld.
3.5
Het hof stelt voorop dat de overeenkomst tussen partijen ingevolge artikel 7:5 lid 4 BW kwalificeert als een gemengde overeenkomst, waarop zowel de artikelen betreffende consumentenkoop (artikel 7:5 e.v. BW) als die betreffende aanneming van werk (artikel 7:750 e.v. BW) van toepassing zijn. In geval van onderlinge strijdigheid prevaleren de artikelen inzake consumentenkoop. Het feit dat in het onderhavige geval sprake is van consumentenkoop maakt dat daar waar bij de beoordeling van de grieven toetsing aan het zogenoemde Haviltex criterium aan de orde is, deze plaatsvindt tegen de achtergrond van consumentenbescherming. Daarnaast houdt het hof rekening met het feit dat de overeenkomst tussen partijen inhield dat een bestaande bestelauto zou worden omgebouwd tot camper, hetgeen iets anders is dan de bouw van een geheel nieuwe camper.
3.6
Ter onderbouwing van (het bestaan van) de gestelde gebreken beroept [appellant] zich op de rapporten van DEKRA en ZNEB. De inhoud van deze rapporten is op na te noemen, relevante onderdelen noch bij conclusie van antwoord, noch bij memorie van antwoord door DC concreet en specifiek betwist, zodat deze inhoud – op de desbetreffende onderdelen - als juist kan worden aangenomen. De enkele omstandigheid dat DC bij het onderzoek van DEKRA niet is uitgenodigd, en bij het onderzoek van ZNEB, hoewel uitgenodigd, niet is verschenen, maakt dit niet anders.
3.7
Ten aanzien van de wijze van schadebegroting heeft te gelden dat het uitgangspunt bij vervangende schadevergoeding is de waarde van de overeengekomen prestatie zonder het gebrek. Dit betekent dat het hof bij de schadebegroting rekening houdt met gestelde en niet betwiste herstelkosten.
3.8
Met grief 1 klaagt [appellant] over het oordeel van de kantonrechter dat uit de omschrijving in de offerte “bovenkasten achter, links en voorzijde doorlopend met alu trim” niet kan worden opgemaakt dat er geen onderbreking tussen de kastdeurtjes mocht zitten. Van een gebrek is volgens de kantonrechter geen sprake. Deze grief faalt op grond van het navolgende. Ingevolge artikel 7:23 lid 1 BW kan een koper er geen beroep meer op doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken hiervan in kennis heeft gesteld. Ten aanzien van consumentenkoop wordt een termijn van twee maanden na de ontdekking nog als tijdig beschouwd. De strekking van deze bepaling is dat de verkoper zo snel als mogelijk kennis draagt van de gestelde gebreken en dat hij beschermd wordt tegen late en daardoor moeilijk te betwisten klachten.
In het onderhavige geval heeft [appellant] in zijn e-mail van 5 juni 2017 aan DC gemeld blij te zijn met de camper, deze rustig te hebben geïnspecteerd en daarbij nog een aantal gebreken te hebben geconstateerd. De klacht over de keukenkastjes, visueel direct waarneembaar, werd in deze e-mail niet geuit. In zijn e-mail van 20 juni 2017 heeft [appellant] een aantal nieuwe klachten naar voren gebracht ten opzichte van de e-mail van 5 juni 2017. Daarbij heeft hij voor het eerst aangegeven dat niet was voldaan aan zijn keuze voor kastjes die slechts een centimeter uit elkaar lagen, maar dat hij in plaats daarvan kastjes heeft gekregen die “wel zes zeven centimeter uit elkaar lagen. Ook aan onze wens dat de zilverkleurige strips tot aan de onderkant zouden reiken is niet voldaan.” Naar aanleiding daarvan heeft DC (blijkbaar) gevraagd om een lijst met alle gebreken, getuige de e-mail van 19 juli 2017 van [appellant] aan DC (…) n.a.v. de navolgende lijst waar je om hebt gevraagd. (…)” In deze lijst van gebreken keert het punt van de keukenkastjes en alu trim niet terug. Mede gelet op deze chronologische gang van zaken en de strekking van artikel 7:23 BW, te weten het bieden van duidelijkheid aan de verkoper ten aanzien van eventuele opleveringsgebreken, alsmede in aanmerking genomen dat [appellant] tussen 20 juni 2017 en 19 juli 2017 met de camper op vakantie was geweest, mocht DC erop vertrouwen dat de gebrekenlijst van 19 juli 2017 volledig was, en dat deze de lijst van 20 juni 2017 verving. Het eerstvolgende moment waarop [appellant] aan DC kenbaar heeft gemaakt het niet doorlopen van de kastjes en de alu trim als een gebrek te beschouwen was met het rapport van DEKRA in januari 2018. Dit is meer dan zes maanden na oplevering en ook meer dan zes maanden na 20 juni 2017, en derhalve te laat.
3.9
Met grief 2 richt [appellant] zich tegen het oordeel van de kantonrechter betreffende de kier als gevolg van het niet goed aansluiten van de gordijnset boven het aanrecht. Doordat deze gordijnset niet strak tegen de zijwand is gemonteerd, is een kier van ongeveer 1,5 cm tussen de gordijnset en de zijwand en tussen de gordijnset en het aanrechtblad ontstaan. De kantonrechter overwoog dat de kier – mede gelet op de geringe uitbreiding van het oppervlak van het aanrecht bij het dichten ervan en de daarmee gepaard gaande kosten – geen gebrek vormt.
[appellant] stelt ter onderbouwing van deze grief dat van een professionele camperbouwer verwacht mag worden dat de gordijnset strak – met een ronding – gemonteerd wordt zodat het keukenoppervlak optimaal wordt benut, dat DC in de werkplaats andere voorbeelden heeft laten zien waar de gordijnset strak tegen de zijwand was gemonteerd en dat DC bovendien aan de andere kant van de camper de gordijnset wel strak - met een ronding - heeft gemonteerd.
3.10
Het hof overweegt als volgt. Zowel uit het rapport van DEKRA als uit het rapport van ZNEB volgt dat de gordijnset (bedoeld wordt naar het hof begrijpt: het frame van de gordijnset) niet goed aansluit bij zowel de zijwand bekleding als het aanrecht, en dat op beide plaatsen sprake is van een kier van 1,5 cm. Dit is ook goed zichtbaar op de foto’s. Ter comparitie in eerste aanleg heeft DC verklaard dat er ter hoogte van het keukenraam specifieke problemen waren in verband met de “rondte” van de bus versus de “rechtheid” van het frame van de gordijnset. DC heeft bij gelegenheid van die comparitie verklaard dat bij een andere wijze van monteren er 2 cm aanrechtblad was gewonnen. Het hof begrijpt de stellingen van DC aldus dat zij de afweging heeft gemaakt om aan de kant van de keuken de gordijnset niet strak tegen de zijwand te monteren, gelet op de tijd en kosten die daarmee gemoeid zouden zijn, en de 2 cm extra aanrechtblad die dit zou opleveren. Mede in het licht van de specifieke aard van de onderhavige overeenkomst, te weten het ombouwen van een bus tot een camper zonder dat gebleken is dat [appellant] daarbij tot in detail aanwijzingen en wensen aan DC kenbaar heeft gemaakt, en het daarbij behorende budget, stond het DC vrij om dergelijke afwegingen te maken bij de uitvoering van haar werkzaamheden.
De omstandigheid dat de camper hierdoor mogelijk esthetische gebreken vertoont, en/of de ruimte in de camper niet op alle punten efficiënt is benut, maakt op zichzelf genomen niet dat sprake is van non conformiteit. Deze grief faalt.
3.11
Grief 3 richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter betreffende het niet geplaatst zijn van de metalen beschermbak onder de cooker en de noodzaak om het keukenblok, de hoge kast en het aanrecht te vertimmeren. De kantonrechter overwoog dat niet valt in te zien waarom de cooker in zijn geheel vervangen dient te worden en voorts dat de vertimmering geen € 3.000,-- hoeft te bedragen. Tussen partijen staat vast dat het niet plaatsen van de metalen beschermbak volgens instructie van de fabrikant een gebrek oplevert. Hieraan doet niet af dat DC stelt dat de leverancier van de kookplaat ondanks het niet plaatsen van de beschermbak, garantie verleent op de cooker.
[X] noemt in het kader van dit gebrek de volgende posten:a. keukenblok, aanrechtblad, hoge kast aanpassen € 3.000,--
b. cooker vervangen € 1.595,---
c. bedieningspanelen stroom etc. verplaatsen € 500,--
Uit het rapport van ZNEB blijkt dat op de plek waar de beschermbak geplaatst moest worden, het elektronisch gedeelte van de kachel, zonnepaneel- en stroomvoorziening zijn geplaatst en dat die dus verplaatst moeten worden. Het rapport onderbouwt genoegzaam dat ingrijpende aanpassingen aan het keukenblok, het bed en diverse opbergkasten noodzakelijk zijn en het hof acht aannemelijk - gelet op de omvang van de werkzaamheden - dat hiermee een bedrag zoals door [X] is genoemd, gemoeid zal zijn. De grief slaagt voor zover de hiervoor genoemde posten a en c niet volledig zijn toegewezen, en het verschil zal alsnog worden toegewezen. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat niet aannemelijk is gemaakt dat de cooker zelf vervangen dient te worden. In zoverre faalt de grief derhalve.
3.12
Grief 4 richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de kachel goed is geplaatst, dat in dit opzicht geen sprake is van een gebrek en dat het feit dat de kachelslang beter op een andere plek had kunnen zitten niet maakt dat sprake is van een gebrek. De rapporten van DEKRA en ZNEB vermelden beide dat de leidingen van de kachel deugdelijk vastgezet dienen te worden en dat sprake is van lekkage bij de tankaansluiting. Voorts vermelden beide rapporten dat de kachelslang niet handig is geplaatst doordat deze (onnodig) in een keukenkastje is gemonteerd hetgeen beter anders had gekund. [X] noemt op dit onderdeel een totaalbedrag van € 700,-- voor “kachel verplaatsen en bescherming plaatsen”. Het hof is van oordeel dat het lekken bij de tankaansluiting en het feit dat de leidingen niet goed vast zitten een gebrek opleveren. In zoverre slaagt de grief. Het feit dat de plaatsing van de kachel en de kachelslang slechts ‘niet handig’ is levert nog geen gebrek op.
Schattenderwijs begroot het hof de schade die gemoeid is met het vastzetten van de leidingen en het verhelpen van de lekkage op € 350,-- en dit bedrag zal worden toegewezen.
3.13
Met grief 5 richt [appellant] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het niet afwerken van de rubberen vloermat van de cabine met een aluminium lijst een betere optie zou zijn, maar dat daarmee niet vast staat dat sprake is van een gebrek.Het rapport van ZNEB vermeldt op dit punt:“Wij constateerden dat er een houten afwerklijst op de vloer van het woongedeelte is gemonteerd. De rubberen vloermat van de cabine is niet afgewerkt met een lijst. De juiste optie is om beide delen met een zelfde aluminium lijst a te werken en deze geheel af te kitten (…)”.
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat het feit dat de door ZNEB genoemde afwerking mogelijk een betere optie is, niet betekent dat de wijze waarop DC de vloeren heeft afgewerkt gebrekkig is. Gesteld noch gebleken is dat bij het aangaan van de overeenkomst is gesproken over afwerking met een aluminium lijst. Deze grief faalt.
3.14
Met grief 6 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter onder randnummer 13 van het bestreden vonnis, waarbij € 300,-- voor het verplaatsen van de lampen aan de stijl waar ook de autogordel aan de passagierszijde loopt is toegewezen, maar de door [X] genoemde post “kunststofdelen Bstijlen vervangen” ad € 200,-- is afgewezen. Vast staat dat het lampje aan de passagierszijde ondeugdelijk is gemonteerd waardoor de autogordel niet goed verstelbaar is. Het gevolg hiervan is dat dit lampje moet worden verplaatst. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] voldoende duidelijk en concreet onderbouwd dat als gevolg van die verplaatsing er schroefgaten in de (bekleding van) de B-stijl achterblijven, zodat deze bekleding vervangen dient te worden. De grief slaagt en de post van € 200,-- zal alsnog worden toegewezen.
3.15
Met grief 7 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter inhoudende dat ten aanzien van de plaats van de schoonwatertank geen sprake is van een gebrek.
Het rapport van ZNEB vermeldt op dit punt:“Ook is onder het matras, in de bagageruimte, de schoonwatertank geplaatst. Los van het feit dat deze veel bagageruimte in beslag neemt, is deze ook niet toegankelijk voor een schoonmaakbeurt. Het reinigen van de schoonwaterinstallatie is van essentieel belang daar de camper met name in de wintermaanden gestald staat. De dop die toegang geeft tot de tankruimte zit achter de houten plaat die het bed vormt. Deze is niet demontabel.”
In het rapport van DEKRA is vermeld dat aan de schoonwatertank geen afwijkingen zijn waargenomen, en dat de plaatsing van de vulopening en de vulslangen niet handig is. Het hof is van oordeel dat [appellant] met het rapport van ZNEB voldoende heeft onderbouwd dat het niet kunnen reinigen van de schoonwatertank een gebrek oplevert. De grief slaagt en het door [X] hiervoor begrote bedrag van € 400,-- zal worden toegewezen.
3.16
Met grief 8 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter inhoudende – samengevat – dat de plaatsing van de vuilwatertank niet fout is maar mogelijk beter had gekund, hetgeen geen gebrek oplevert. Zowel DEKRA als ZNEB vermelden in hun rapport dat het probleem ten aanzien van de vuilwatertank tweeledig is: (1) hij is met nylon banden opgehangen terwijl dit had gemoeten met stalen banden en (2) de plaats waar de hendel is gemonteerd om de tank te legen, is moeilijk te bereiken. ZNEB vermeldt ten aanzien van dit laatste dat de desbetreffende hendel 35 cm onder de auto is gemonteerd.
Het hof is van oordeel dat de ophanging met nylon banden in plaats van stalen banden kwalificeert als een gebrek, en het punt van de plaatsing van de hendel niet. De montage van de hendel 35 cm vanuit de zijkant van de camper maakt de tank niet zodanig moeilijk te bedienen dat sprake is van een gebrek. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal een gedeelte van het door [X] begrote bedrag, te weten € 250,-- alsnog worden toegewezen.
3.17
Grief 9 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat ten aanzien van (de plaatsing van) het dakluik geen sprake is van een gebrek. Ter toelichting op deze grief stelt [appellant] dat met DC was overeengekomen dat dit dakluik met ingebouwde ventilator boven de kookplaat gemonteerd zou worden. [appellant] heeft verder ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat in zijn bijzijn door een medewerker van DC met een stift een kruis op de plek van het dak van de camper is geplaatst waar het dakluik met ventilator moest komen. [appellant] stelt dat DC zonder verder overleg het dakluik toch in het midden van het dak heeft geplaatst.
Blijkens het proces-verbaal van comparitie in eerste aanleg heeft DC erkend dat gesproken is over plaatsing van het dakluik uit het midden. Zij stelt – blijkens de weergave in het proces-verbaal – dat zij om constructieve redenen ervoor heeft gekozen het dakluik toch in het midden te plaatsen. Wat hiervan ook zij, de grief faalt omdat [appellant] te laat heeft geklaagd. In zijn e-mail van 20 juni 2017 heeft [appellant] een aantal nieuwe klachten naar voren gebracht ten opzichte van de e-mail van 5 juni 2017. Daarbij heeft hij voor het eerst aangegeven dat niet was voldaan aan zijn wens “om het voorste dakluik meer opzij, meer boven de keuken aan te brengen”. Naar aanleiding daarvan heeft DC (blijkbaar) gevraagd om een lijst met alle gebreken, getuige de e-mail van 19 juli 2017 van [appellant] aan DC (…) n.a.v. de navolgende lijst waar je om hebt gevraagd. (…)” In deze lijst van gebreken keert het punt van de plaats van het dakluik niet terug. Mede gelet op deze chronologische gang van zaken, gelet op de strekking van artikel 7:23 BW - te weten het bieden van duidelijkheid aan de verkoper ten aanzien van eventuele gebreken -, en ten slotte in aanmerking genomen dat [appellant] tussen 20 juni 2017 en 19 juli 2017 met de camper op vakantie is geweest en de camper dus uitgebreid heeft kunnen beoordelen, mocht DC erop vertrouwen dat de gebrekenlijst van 19 juli 2017 volledig was, en dat deze de lijst van 20 juni 2017 verving. Dit geldt te meer nu [appellant] op 20 juni 2017 slechts melding maakte van een door hem geuite wens, en hij niet stelt dat door DC was toegezegd die wens te honoreren. Het eerstvolgende moment waarop [appellant] aan DC kenbaar heeft gemaakt de plaatsing van het dakluik als een gebrek te beschouwen was met het rapport van DEKRA in januari 2018. Dit is meer dan zes maanden na oplevering en ook meer dan zes maanden na 20 juni 2017 en derhalve te laat.
3.18
Grief 10 is gericht tegen de afwijzing van de gevorderde brandstofkosten wegens het moeten bezoeken van andere camperbouwers, voor zover deze een bedrag van € 175,44 overstijgen. Gelet op het voorstel van de gemachtigde van DC bij e-mail van 4 augustus 2017 dat [appellant] de vier erkende gebreken door een derde partij zou laten oplossen, heeft [appellant] voldoende onderbouwd dat hij meerdere camperbouwers heeft moeten benaderen voordat één daarvan zich bereid verklaarde om werkzaamheden aan de camper te gaan verrichten in de context van het tussen partijen gerezen geschil. Deze grief slaagt met dien verstande dat het hof uitgaat van 1.256 km in plaats van 1.656 km, nu onaannemelijk wordt geacht dat [appellant] op één dag van Amsterdam naar Soest en vice versa is gereden en vervolgens (op diezelfde dag) van Amsterdam naar Hengelo en vice versa.
Bezien vanuit Amsterdam ligt Soest immers op de route naar Hengelo. Voorts is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom C’est la vie te Haamstede twee keer bezocht moest worden. De grief slaagt voor zover de kantonrechter een bedrag lager dan
€ 640,56 heeft toegewezen, en het verschil zal alsnog worden toegewezen.
3.19
Grief 11 is gericht tegen de afwijzing van de post Griekse reis- en verblijfskosten in september 2017 ten bedrage van € 1.036,96 bestaande uit twee vliegtickets, één extra overnachting en de kosten van autohuur. [appellant] heeft aan deze grief ten grondslag gelegd dat hij in september 2017 een vakantie met vrienden in Griekenland had gepland en gereserveerd, en daar met de camper heen had gewild. Als gevolg van nog te verhelpen gebreken aan de camper was dat niet mogelijk, aldus [appellant] . Terecht heeft de kantonrechter overwogen dat zonder nadere toelichting, die ook in hoger beroep niet is gegeven, onduidelijk is waarom [appellant] niet met de camper - die immers APK goed gekeurd was - op reis kon terwijl hij eerder dat jaar wel met de camper naar Spanje was geweest. Voorts is geen inzicht gegeven in de bespaarde kosten zoals afschrijving op de camper en brandstofkosten. Deze grief faalt.
3.20
Met grief 12 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet de volledige kosten van het rapport van DEKRA ten bedrage van € 1.028,50 voor vergoeding in aanmerking komen, maar slechts een bedrag van € 500,--. Het hof is van oordeel dat de kosten van de expertise van DEKRA kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Het enkele feit dat DC door DEKRA niet is uitgenodigd voor de expertise maakt dit niet anders. De grief slaagt voor zover minder dan € 1.028,50 is toegewezen, en het verschil zal alsnog worden toegewezen.
3.21
Grief 13 richt zich tegen het samenvattend oordeel van de kantonrechter dat in totaal € 3.525,44 aan schadevergoeding wordt toegewezen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen mist deze grief zelfstandige betekenis en behoeft deze derhalve geen afzonderlijke bespreking.
3.22
Uit het voorgaande volgt dat de volgende grieven (deels) slagen en als uitvloeisel daarvan in aanvulling op het reeds toegewezen bedrag van € 3.525,44 een bedrag van
€ 4.193,62 toewijsbaar is, een en ander gespecificeerd als volgt:-grief 3: € 2.000,---grief 4: € 350,---grief 6: € 200,---grief 7: € 400,---grief 8: € 250,--
-grief 10: € 465,12-grief 12: € 528,50
3.23
De gevorderde buitengerechtelijke kosten kunnen overeenkomstig rapport Voorwerk II worden toegewezen nu aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, met dien verstande dat, nu de uiteindelijk toegewezen hoofdsom onder de € 10.000,-- ligt, tarief I van toepassing is waarmee het bedrag komt op (2x € 759,--) € 1.518,--. Aangezien de kantonrechter reeds € 577,82 heeft toegewezen, zal het verschil van € 940,18 worden toegewezen.
3.24
In totaal is voor wat betreft de hoofdsom een bedrag van € 7.719,06 toewijsbaar, waarvan de kantonrechter reeds € 3.525,44 heeft toegewezen. Ter zake van buitengerechtelijke kosten is een bedrag van € 1.518,-- toewijsbaar, waarvan de kantonrechter reeds € 577,82 heeft toegewezen. Omwille van de leesbaarheid zal het bestreden vonnis met uitzondering van de beslissing omtrent de proceskosten in zijn geheel worden vernietigd en de vordering van [appellant] tot een totaalbedrag van € 9.237,06 (€ 7.719,06 plus
€ 1.518,-) alsnog worden toegewezen. Gelet op het feit dat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten tussen hen in hoger beroep gecompenseerd.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep met uitzondering van de onder II en III van het dictum vermelde beslissingen omtrent de proceskosten en de nakosten, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt DC tot betaling aan [appellant] van € 9.237,06, vermeerderd met de wettelijke rente over € 7.719,06 vanaf 21 juni 2018 tot de dag der voldoening;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
verklaart deze betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het (in hoger beroep) meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, G.C. Boot en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 september 2020.