Rb. Den Haag, 06-06-2017, nr. SGR 17/352
ECLI:NL:RBDHA:2017:6351, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
06-06-2017
- Zaaknummer
SGR 17/352
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:6351, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 06‑06‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:3163, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑06‑2017
Inhoudsindicatie
artikel 3.146 van de Wet IB 2001. De rechtbank is gelet op 3.146 van de Wet IB 2001 van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ziektewetuitkering geacht wordt te zijn genoten op het tijdstip waarop zij is ontvangen. Gelet op het feit dat eiser deze uitkering in 2015 heeft ontvangen, is de uitkering terecht in 2015 in de heffing van de inkomstenbelasting betrokken. Vaststaat eveneens dat eiser tijdig een rechtsmiddel tegen de beslissing op terugbetaling van de uitkering heeft aangewend, zodat de terugvordering in 2015 nog niet definitief vaststaat. Nu eiser niet laat staan binnen een redelijke termijn jegens het UWV blijk heeft gegeven dat hij de ontvangen uitkering van het UWV als onterecht aanmerkt en niet wil behouden, kan geen beroep worden gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 21 december 1988, BNB 1989/120. Terugbetaling van eerder belast inkomen kan als negatief inkomen in aanmerking worden genomen in het jaar van terugbetaling. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit is af te leiden dat de ontvangen uitkering in 2015 noch in een later jaar daadwerkelijk is terugbetaald aan het UWV. Gelet hierop is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 terecht opgelegd aan eiser. Het beroep is ongegrond.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/352
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2017 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. K.M. van der Boor),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 december 2016 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z.C. Hidding en [persoon] .
Eiser heeft nadere stukken bij faxbericht, met dagtekening 13 april 2017, bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft daarvan afschriften aan verweerder gezonden.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft op 9 april 2016 aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend, Eiser heeft in de aangifte een bedrag van € 18.487 als loon of uitkering Ziektewet aangegeven en een bedrag van € 213 als loon uit vroegere dienstbetrekking.
2. De definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2015, gedagtekend 3 juni 2016, is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.700.
3. Eiser heeft op 8 juni 2016 opnieuw een aangifte ingediend.Deze aangifte is aangemerkt als een bezwaarschrift. In de aangifte is alleen het bedrag van € 213 als inkomen uit vroegere dienstbetrekking aangegeven. Eiser geeft aan dat hij van mening is dat hij tevens in aanmerking komt voor uitbetaling van de algemene heffingskorting.
4. Eiser geeft in een telefonisch gesprek met verweerder op 13 oktober 2016 aan, dat het bedrag dat in 2015 van het UWV is ontvangen al is teruggevorderd, zodat hij effectief geen bedrag van het UWV heeft ontvangen.
5. Eiser heeft op 20 oktober 2016 een email aan verweerder gezonden met daarin een deel van de correspondentie omtrent de herziening van de ziektewetuitkering.
6. Verweerder heeft een brief, gedagtekend 31 oktober 2016, aan eiser gezonden, met daarin de vooraankondiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.
Geschil7. In geschil is of verweerder terecht de ziektewetuitkering voor een bedrag van € 18.487 heeft meegenomen in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015.
8. Eiser stelt dat hij de ziektewetuitkering van het UWV niet heeft genoten, omdat de volledige uitkering door het UWV is terug- en ingevorderd.
Eiser wordt ervan beschuldigd door verweerder valse informatie te hebben verstrekt aan het UWV over de arbeid die hij zou hebben verricht in de periode voordat de ziektewetuitkering is ingegaan. Uit onderzoek zou zijn gebleken dat eiser nimmer bij dat betreffende bedrijf werkzaam is geweest. De procedure hierover tegen het UWV is nog aanhangig bij de Rb Rotterdam.
De ziektewetuitkering is niet terugbetaald aan het UWV. Deze is opgesoupeerd door eiser. Er is geen vooraankondiging verzonden. Eiser heeft niet de mogelijkheid gehad om hierop te reageren. Het beroep is om die reden reeds gegrond.
De vorering is vanaf de datum van terug- en invorderingsbeschikking (15-10-2015 en 7-12-2015) rentedragend geworden. Derhalve is er voldaan aan de bepaling van artikel 3.147 Wet IB 2001 en dient het teruggevorderde bedrag buiten het verzamelinkomen van eiser te blijven in 2015.
9. Verweerder stelt dat de aanslag naar het juiste belastbare inkomen uit werk en woning is opgelegd en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Verweerder is van mening dat de ziektewetuitkering wel als inkomen moet worden meegenomen in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015, omdat de uitkering in 2015 door eiser is ontvangen en eiser het bedrag nog niet daadwerkelijk heeft terugbetaald aan het UWV, ook al is de uitkering door het UWV teruggevorderd. Zolang een vordering niet vaststaat, staat het verschuldigd zijn of zullen worden van rente over die vordering evenmin vast en kan om die reden tevens niet van het rentedragend zijn van die vordering worden gesproken. Eiser heeft gelet hierop niet voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.147 van de Wet IB 20001 om in aanmerking te komen voor aftrek van de negatieve inkomsten.
Beoordeling van het geschil
10. Ingevolge artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) worden, voor zover van belang, loon, aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen, termijnen van lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen uit een inkomensvoorziening (. . .) geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop zij zijn ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend geworden of vorderbaar en inbaar geworden.
11, Uit een tot de gedingstukken behorend ‘Overzicht inkomstenverhoudingen per jaar’ blijkt dat eiser een ziektewetuitkering heeft ontvangen van € 18.487 van het UWV.
12. De rechtbank is gelet op 3.146 van de Wet IB 2001 van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ziektewetuitkering geacht wordt te zijn genoten op het tijdstip waarop zij is ontvangen. Gelet op het feit dat eiser deze uitkering in 2015 heeft ontvangen, is de uitkering terecht in 2015 in de heffing van de inkomstenbelasting betrokken. Vaststaat eveneens dat eiser tijdig een rechtsmiddel tegen de beslissing op terugbetaling van de uitkering heeft aangewend, zodat de terugvordering in 2015 nog niet definitief vaststaat.
13. Nu eiser niet laat staan binnen een redelijke termijn jegens het UWV blijk heeft gegeven dat hij de ontvangen uitkering van het UWV als onterecht aanmerkt en niet wil behouden, kan geen beroep worden gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 21 december 1988, BNB 1989/120. Terugbetaling van eerder belast inkomen kan als negatief inkomen in aanmerking worden genomen in het jaar van terugbetaling.
14. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit is af te leiden dat de ontvangen uitkering in 2015 noch in een later jaar daadwerkelijk is terugbetaald aan het UWV. Gelet hierop is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 terecht opgelegd aan eiser.
15. Hieraan kan niet afdoen wat eiser overigens heeft aangevoerd. Eisers stelling dat verweerder - ten onrechte - spreekt over fraude, dat uit de correspondentie met het UWV blijkt dat eiser valse informatie heeft verstrekt over de arbeid die hij zou hebben verricht in de periode vóór de ontvangst van de ziektewetuitkering, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank.
16. Eiser heeft gesteld dat hij de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen en dat daarom sprake is van een motiveringsgebrek, omdat in de uitspraak op bezwaar is volstaan met een enkele verwijzing naar de vooraankondiging. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande, dat sprake zou zijn van een motiveringsgebrek, gaat de rechtbank aan deze stelling van eiser voorbij met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Immers ook ter zitting heeft eiser geen feiten en omstandigheden gesteld, op grond waarvan kan worden geoordeeld, dat eiser in zijn belangen is geschaad.
17. Aan de stelling van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord gaat de rechtbank eveneens voorbij. Gelet op artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet in het geval van een bezwaarschriftenprocedure verzocht worden om gehoord te worden. Uit de stukken blijkt dat er wel telefonisch contact is geweest met eiser naar aanleiding van de hernieuwde aangifte en de behandeling daarvan als bezwaarschrift. Niet is gesteld of gebleken dat eiser via zijn gemachtigde niet de gelegenheid gehad zou hebben om te verzoeken nog gehoord te worden.
18. Eiser heeft ter zitting gesteld, dat hij als gevolg van een motiveringsgebrek genoodzaakt was om beroep in te stellen bij de rechtbank, en dat hij daarom voor vergoeding van het griffierecht in aanmerking komt, ook als het beroep ongegrond zou worden verklaard. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet aannemelijk kan worden geacht dat eiser beroep heeft ingesteld, omdat hij niet zou hebben geweten, waarom het bezwaar ongegrond is verklaard. Niets heeft aan de zijde van eiser in de weg hoeven te staan om zich bij de ontvangst van de uitspraak op bezwaar tot de inspecteur te wenden met de mededeling dat hij een afschrift van de vooraankondiging, waarnaar in de uitspraak op bezwaar wordt verwezen, niet had ontvangen en dat hij alsnog een afschrift van die vooraankondiging wilde ontvangen.
19. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het griffierecht door verweerder te doen vergoeden.
20. De rechtbank merkt nog op, dat het hierbij niet van belang is waarom de ziektewetuitkering niet in 2015 is terugbetaald en evenmin wat de bestuursrechtelijke uitkomst van de procedure omtrent de ziektewetuitkering zal zijn tussen eiser en het UWV.
21. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.