NJ 1923, p. 1278
Bedriegelijke bankbreuk.
HR 25-06-1923, ECLI:NL:HR:1923:85
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25 juni 1923
- Magistraten
Mrs. Nijpels, Bosch, Savelberg, Jhr. Feith en Taverne
- Zaaknummer
[25061923/NJ_1923,_p._1278]
- Conclusie
Mr. Ledeboer
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS99928:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1923:85, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑06‑1923
- Wetingang
(Sr art. 341 lid 1.)
Essentie
Bedriegelijke bankbreuk.
Samenvatting
Wanneer alle elementen van een der vormen van het misdrijf van art. 341 Sr. aanwezig zijn, doet het aan de strafbaarheid van het feit niet af, dat de boedel tegen den betaald hebbenden debiteur wellicht nog rechten zou kunnen doen gelden.
Uit de in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, in het bijzonder het niet opgeven van de geïnde vordering aan den curator van het antidateeren van de quitantie, heeft het Hof kunnen afleiden, dat bekl. heeft gehandeld ter bedriegelijke verkorting van de rechten zijner schuldeischers.
Voorgaande uitspraak
W. G., requirant van cassatie tegen een ten ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.