het arrest Tarakhel tegen Zwitserland van 4 november 2014 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, nr. 29217/12
Rb. Den Haag, 05-04-2018, nr. NL18.4297
ECLI:NL:RBDHA:2018:4944
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
05-04-2018
- Zaaknummer
NL18.4297
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:4944, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 05‑04‑2018; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Proceskostenveroordeling)
Uitspraak 05‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Hongarije, internat. bescherming, kwetsbare personen, beroep gegrond
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.4297 en NL 18.4300
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2018 in de zaak tussen
[naam 1] en [naam 2] , eisers
mede namens hun minderjarige kinderen, [naam 3] en [naam 4]
(gemachtigde: mr. J.P.M. Sio),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).
Procesverloop
Eisers hebben tegen de besluiten van verweerder van 1 maart 2018 (de bestreden besluiten) beroep ingesteld.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018, tezamen met de behandeling van de zaken met kenmerk NL18.4298 en NL18.4301. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. N. Vollebergh, als waarnemer van hun gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Katyb. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eisers bezitten de Syrische nationaliteit. Ze zijn geboren op [geboortedatum 1] , respectievelijk [geboortedatum 2] , [geboortedatum 3] en [geboortedatum 4] . Op 28 december 2017 hebben eisers asielaanvragen ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat Hongarije aan eisers op 28 november 2017 internationale bescherming heeft verleend.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt ervan uitgegaan dat Hongarije haar internationale verplichtingen ten aanzien van eisers zal naleven. Eisers hebben geen concrete aanwijzingen naar voren gebracht dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Statushouders hebben dezelfde rechten als staatsburgers van Hongarije als het gaat om onder meer de toegang tot werkgelegenheid en sociale zekerheden. Dat van statushouders in Hongarije een grotere zelfredzaamheid wordt verwacht om de rechten te effectueren, en dat het mogelijk lastig is om huisvesting en werk te vinden, maakt volgens verweerder niet (zonder meer) dat Hongarije haar internationale verplichtingen schendt.
3. Eisers voeren aan dat de situatie voor statushouders in Hongarije tot een onhoudbare situatie leidt en dat Hongarije verdragsbepalingen schendt. De Hongaarse autoriteiten hebben in 2016 een wetswijziging doorgevoerd, waardoor statushouders na inwilliging nog slechts 30 dagen recht op opvang hebben, geen ondersteuning meer krijgen bij het vinden van werk, het leren van de Hongaarse taal en geen financiële toelage meer krijgen. Hoewel eisers als statushouders in theorie dezelfde rechten hebben als Hongaarse burgers, kunnen zij hun rechten in de praktijk niet effectueren. In feite worden statushouders aan hun lot overgelaten, waardoor een situatie ontstaat die in strijd is met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers hebben jonge kinderen, hebben geen financiële middelen, en verkeren daarom in een zeer kwetsbare positie. De Hongaarse regering en bevolking staan bovendien zeer negatief tegenover statushouders en vluchtelingen. Ter onderbouwing hebben eisers in beroep verwezen naar de volgende algemene bronnen:
- een rapport ‘Integration of Refugees in Greece, Hungary and Italy: Comparative analysis’ van het Europees Parlement van 20 december 2017;
- een rapport van het Asylum Information Database (AIDA) over Hongarije dat geschreven is door het Hungarian Helsinki Committee (HCC) van februari 2018;
- een rapport van het HCC ‘Two years after: What’s left of Refugee Protection in Hungary?' van september 2017.
4. Verweerder heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 21 december 2017 (NL17.13562) en naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 16 januari 2018 (NL17.15392). De positie van statushouders in Hongarije is in principe gelijk aan die van Hongaarse onderdanen en eisers hebben niet alle nodige inspanningen verricht om hun eigen positie te verbeteren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers internationale bescherming genieten in Hongarije. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Hongarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Hongarije dit niet doet en zij dus een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6. De rechtbank overweegt dat in de situatie waarin een vreemdeling zijn stelling dat terugkeer naar Hongarije strijdig is met artikel 3 van het EVRM onderbouwt met algemene documenten, die aanleiding geven voor gerede twijfel, verweerder gehouden is zelf nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie in het desbetreffende land. Dit is in het kader van zijn vergewisplicht nodig, ondanks het uitgangspunt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7. De rechtbank is van oordeel dat de stukken waarnaar eisers hebben verwezen, aanleiding geven voor gerede twijfel als hiervoor bedoeld, in het bijzonder waar het betreft het vinden van huisvesting, leefomstandigheden, werkgelegenheid, integratie en toegang tot de gezondheidszorg voor statushouders in Hongarije. In het bovengenoemde rapport van het HCC van september 2017 staat immers bijvoorbeeld op pagina 9 het volgende vermeld:
“Since 1 June 2016, the Hungarian state has completely withdrawn from integration services provided to beneficiaries of international protection. This leaves recognised refugees and beneficiaries of subsidiary protection at grave risk of destitution and homelessness. The period of stay in open reception centres following recognition as a beneficiary of international protection has been reduced from 60 days to 30 days.”
8. In het landenrapport Hongarije van AIDA van februari 2018 staat voorts het volgende op pagina 107 vermeld:
“In April and June 2016, as a result of legislative changes, all forms of integration support were eliminated. Therefore since the entry into effect of Decrees 113/2016 and 62/2016 and the June 2016 amendment to the Asylum Act, beneficiaries of international protection are no longer eligible to any state support such as housing support, additional assistance and others. NGOs and social workers have reported extreme difficulties for refugees moving out of reception centres and integrating into local communities in practice. Accommodation free of charge is provided exclusively by civil society organisations and churches. Among the latter the Lutheran Church and the Baptist Aid have to be emphasised. They run homes mostly in Budapest. The Government recently announced that they are stopping all AMIF (Asylum, Migration and Integration Funding) funding for 2019, on which NGO’s providing integration support relied. According to SOS Children’s Villages the majority of those remaining in Hungary could be provided with accommodation at the end of their 30 days reception centre housing even though the number of sufficient places are due to the fact that only a few people choose to settle in Hungary. Due to the lack of apartments on the market, the rental fees are too high to be affordable for beneficiaries who have just been granted status. In addition to these difficulties, landlords prefer to let their apartments to Hungarian rather than foreign citizens.”
En op de pagina’s 108 en 109 staat over de toegang tot het onderwijs en de gezondheidszorg het volgende vermeld:
“In the case of children with families, the situation is also difficult. Hardly any school is ready to offer the specialised care and support that refugee children need. The growing anti-refugee sentiment may make it even more difficult for schools to admit children receiving international protection for fear of facing a backlash from parents or donors.”
“According to the Hungarian Health Act, beneficiaries of international protection fall under the same category as Hungarian nationals. Refugees and persons with subsidiary protection are entitled to health services under the same conditions as asylum seekers for 6 months after the date when international protection was granted to them. Before June 2016, this period was 1 year.
In practice, similar to asylum seekers, beneficiaries face significant barriers regarding access to health care.”
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder, in reactie op de door eisers ingebrachte stukken, noch schriftelijk, noch ter zitting voldoende inlichtingen heeft verstrekt over de feitelijke situatie van statushouders in Hongarije. Gelet hierop heeft verweerder, gegeven zijn vergewisplicht, zich niet zonder nader onderzoek naar de feitelijke positie van statushouders in Hongarije op het standpunt kunnen stellen dat eisers na terugkeer in Hongarije geen reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank acht hierbij met name van belang dat eisers een gezin zijn met twee minderjarige kinderen en dus bijzonder kwetsbaar personen zijn in de zin van het Tarakhel-arrest.1.In de uitspraken waar verweerder ter zitting naar heeft verwezen, betrof het alleenstaande mannen, zodat die gevallen reeds daarom niet vergelijkbaar zijn. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder zijn standpunt onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd.
10. De beroepen zijn daarom gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gelet op de noodzaak voor verweerder om nader onderzoek te verrichten, is er geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten of anderszins een finale beslissing te nemen in dit geschil.
11. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.002,- in verband met het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-, uitgaande van twee samenhangende zaken en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.002,- (duizendentwee euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2018.
griffier | rechter |
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑04‑2018